ECLI:NL:RBAMS:2014:7318

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2014
Publicatiedatum
5 november 2014
Zaaknummer
13-751385-14 RK 14-5775
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 oktober 2014 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 13 juni 2014. Het EAB was uitgevaardigd door de Regional Court in Wrocław, Polen, en betrof strafbare feiten die de opgeëiste persoon zou hebben gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct was en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft de procesgang besproken, waarbij de opgeëiste persoon afstand heeft gedaan van zijn recht om ter zitting te worden gehoord. De officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon waren aanwezig. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd, omdat het EAB pas op 1 september 2014 ter appointering was aangeboden, waardoor de wettelijke termijnen waren overschreden.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB en de grondslag voor de overlevering beoordeeld. De opgeëiste persoon werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft het beroep van de raadsvrouw op artikel 6, lid 5 van de Overleveringswet verworpen, omdat niet was aangetoond dat de opgeëiste persoon gedurende ten minste vijf jaar rechtmatig en ononderbroken in Nederland had verbleven.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Poolse autoriteiten toe te staan, ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek dat tegen hem loopt in Polen. De uitspraak is gedaan door mr. H.P. Kijlstra, voorzitter, en mrs. A.C. Enkelaar en P. Rodenburg, rechters, in aanwezigheid van griffier L.C. Werkman.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751385-14
RK nummer: 14/5775
Datum uitspraak: 31 oktober 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 juni 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 mei 2013 door the Regional Court in Wrocław, Polen, 3rd Criminal Division, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats], Polen, op [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘[locatie]’,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 oktober 2014.
De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van het recht om ter zitting te worden gehoord.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam. Deze laatste heeft verklaard door de opgeëiste persoon uitdrukkelijk gemachtigd te zijn verweer tegen de vordering te voeren.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd en – nu zij binnen bedoelde termijn nog geen uitspraak heeft kunnen doen – de termijn opnieuw verlengd voor onbepaalde tijd. De reden dat de rechtbank niet binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak kan doen is gelegen in het feit dat het EAB eerst op 1 september 2014 ter appointering aan de rechtbank is aangeboden. Op dat moment waren de in artikel 22, eerste én derde lid, OLW genoemde termijnen reeds overschreden.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel (‘decision’), afgegeven door the District Court for Wrocław Śródmieście en gedateerd 15 februari 2013 (kenmerk V Kp. 240/13). Dit bevel is gevolgd door een ‘decision’ gedateerd 10 mei 2013 (kenmerk V Ko 757/13) waarbij, aansluitend, de voorlopige hechtenis van de opgeëiste persoon wordt bevolen voor een periode van tien dagen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan vier naar het recht van Polen strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de vier feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en 5 te weten:
1: deelneming aan een criminele organisatie
5: illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
het strafrechtelijk onderzoek heeft in Polen reeds een aanvang genomen;
de noodzakelijke bewijsmiddelen bevinden zich in Polen;
het betreft voornamelijk de invoer van verdovende middelen in Polen;
medeverdachten worden (internationaal) door Polen gezocht.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Poolse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

6.Het beroep op artikel 6, vijfde lid OLW

Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op artikel 6, vijfde lid OLW en naar voren gebracht dat uit de ID-staat blijkt dat de opgeëiste persoon vanaf 13 februari 2009 op een adres in Eindhoven ingeschreven stond. Na zijn vertrek naar Polen in april van dat jaar is hij vanaf 18 mei 2009 opnieuw in Eindhoven ingeschreven. Dat uit diezelfde ID-staat blijkt dat hij op 17 november 2009 is uitgeschreven staat een beroep op bedoeld artikel niet in de weg, nu uit het uittreksel uit de justitiële documentatie genoegzaam blijkt dat de opgeëiste persoon steeds in Nederland is geweest. De opgeëiste persoon wenst zijn straf, indien het daartoe mocht komen, in Nederland uit te zitten.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft bestreden dat de opgeëiste persoon met succes een beroep kan doen op bedoeld artikel. Het feit dat hij in Nederland in detentie heeft gezeten kan een rechtmatig ononderbroken verblijf niet aantonen.
Oordeel rechtbank
De rechtbank passeert hetgeen de raadsvrouw heeft bepleit. Uit hetgeen is aangevoerd is niet gebleken dat de opgeëiste persoon gedurende tenminste vijf jaar rechtmatig en ononderbroken in Nederland heeft verbleven.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan the Regional Court in Wrocław, Polen, 3rd Criminal Division, ten behoeve van het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. A.C. Enkelaar en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 31 oktober 2014.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.