Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
816,00
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 30 oktober 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], een ondernemer die luxe auto’s en horloges verhandelt, en ABN AMRO BANK N.V. [eiser] vorderde een bedrag van € 27.277,50 terug van de bank, dat hij per abuis had overgemaakt naar de rekening van [cliënt ABNAMRO], een juwelier. De bank weigerde het bedrag terug te boeken, stellende dat de kwestie tussen [eiser] en [cliënt ABNAMRO] diende te worden opgelost. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was van een onmiskenbare vergissing aan de zijde van [eiser] en dat de vordering niet voldoende aannemelijk was. De rechter verwierp het verweer van ABN AMRO dat [eiser] geen spoedeisend belang had, maar concludeerde dat de onduidelijkheden rondom de transactie een nader onderzoek vereisten, wat niet mogelijk is in een kort geding. De vordering van [eiser] werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten van ABN AMRO, die op € 2.708,00 werden begroot.