ECLI:NL:RBAMS:2014:7036

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2014
Publicatiedatum
27 oktober 2014
Zaaknummer
13-751564-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering aan Zwitserland toegestaan na verwerping van onschuldverweer

Op 24 oktober 2014 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Zwitserse autoriteiten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die op 4 juli 2014 was ingediend, in behandeling genomen. De opgeëiste persoon, geboren in Albanië en thans gedetineerd in Nederland, heeft zijn betrokkenheid bij de feiten waarvoor zijn uitlevering wordt verzocht ontkend. Hij heeft getuigenverklaringen overgelegd die zouden moeten aantonen dat hij op 8 maart 2010 in Nederland aanwezig was en het hem verweten feit niet heeft gepleegd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze verklaringen niet voldoende zijn om te concluderen dat de opgeëiste persoon onschuldig is. De rechtbank beschikt niet over het strafdossier of objectieve gegevens om de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen vast te stellen. Dit bewijsverweer dient te worden gevoerd voor de Zwitserse rechter, die over het strafdossier beschikt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat aan alle eisen voor uitlevering is voldaan, zoals gesteld in de Uitleveringswet en relevante verdragen. De rechtbank heeft de uitlevering toelaatbaar verklaard, ondanks het verweer van de opgeëiste persoon. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen reden is om aan de schuld van de opgeëiste persoon te twijfelen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de jongste rechter niet in staat was te tekenen. De opgeëiste persoon heeft de mogelijkheid om binnen 14 dagen beroep in cassatie in te stellen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751564-14
RK-nummer: 14/4472
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Uitleveringswet van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 4 juli 2014, onder meer strekkende tot het in behandeling nemen van het door tussenkomst van de Minister van Veiligheid en Justitie ontvangen verzoek van 1 juli 2014 van de Zwitserse autoriteiten tot uitlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedatum 1],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang.

De rechtbank heeft op 12 september 2014 de opgeëiste persoon, zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam en de officier van justitie, mr. A. Oswald, ter openbare zitting gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Albanese taal.
De rechtbank heeft de behandeling van de vordering voor onbepaalde tijd aangehouden om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen zich te laten bijstaan door zijn nieuwe advocaat, mr. G. Spong, en tevens om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen zorg te dragen voor een Nederlandse vertaling van de stukken, een vertaling in het Albanees van de essentiële onderdelen van het uitleveringsverzoek en om navraag te doen of het dactyloscopisch rapport volledig is.
De rechtbank heeft op 10 oktober 2014 de opgeëiste persoon, zijn raadsman, mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam en de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, ter openbare zitting gehoord. De opgeëiste persoon is bijstaan door een tolk in de Albanese taal.

2.Het verzoek tot uitlevering

De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat zijn personalia als bovengenoemd juist zijn en dat hij de Albanese nationaliteit heeft.
De uitlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht ter strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten waarvoor zijn aanhouding is gelast en zoals omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van het aanhoudingsbevel van Zwitserse autoriteiten. Het in die bijlage tussen haken ( [ … ] ) geplaatste gedeelte dient als hier ingevoegd te worden beschouwd.
De feiten waarvoor de uitlevering wordt verzocht zijn naar Zwitsers recht strafbaar en daarvoor kan telkens een vrijheidsstraf met een maximum van tenminste één jaar worden opgelegd, terwijl die feiten naar Nederlands recht als eenzelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar zijn en daarvoor telkens een vrijheidsstraf van tenminste één jaar kan worden opgelegd.

3.De beoordeling van het verzoek tot uitlevering.

3.1.
Onschuldverweer
3.1.1.
Standpunt van de verdediging
De opgeëiste persoon heeft zijn betrokkenheid bij de feiten waarvoor zijn uitlevering wordt verzocht ontkend. De opgeëiste persoon kan zijn onschuld aantonen met de schriftelijke verklaring van de getuigen [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3]. Deze getuigen verklaren dat de opgeëiste persoon op 8 maart 2010 in Nederland verbleef bij zijn familielid [persoon 1]. De andere twee getuigen bevestigen dit. De getuigen weten dit nog zo goed, omdat het die dag moederdag was. De verklaring van de getuigen is consistent en duidelijk.
Verder blijkt uit een aan de pleitnota gehecht internationaal arrestatiebevel dat de Zwitserse autoriteiten ook op zoek zijn naar [persoon 4], geboren op [geboortedatum 2], een broer van de opgeëiste persoon, en wel voor hetzelfde feit. Een persoonsverwisseling tussen de broers met betrekking tot het feit op 8 maart 2010 is dus mogelijk.
Gelet op het voorgaande heeft de opgeëiste persoon zijn onschuld onverwijld aangetoond en dient de uitlevering ontoelaatbaar te worden verklaard.
3.1.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer niet kan slagen.
3.1.3.
Oordeel van de rechtbank
De opgeëiste persoon heeft met hetgeen namens hem is aangevoerd en overgelegd niet onverwijld aangetoond dat hij onschuldig in de zin van artikel 26, derde lid, van de UW.
De rechtbank verwerpt het verweer met betrekking tot een eventuele persoonsverwisseling met de broer van de opgeëiste persoon. De dactyloscopische gegevens uit Zwitserland en Nederland tonen aan dat de opgeëiste persoon de persoon is die de Zwitserse autoriteiten uitgeleverd willen hebben. Ook hebben de Zwitserse autoriteiten bij hun uitleveringsverzoek een foto gevoegd van de door hen gezochte persoon. Deze foto is, ook nog op de zitting aan de opgeëiste persoon getoond en hij heeft bevestigd dat hij de persoon op die foto is. Het aan de pleitnota gehechte internationale arrestatiebevel is voorts identiek aan het onderhavige uitleveringsverzoek. De rechtbank stelt dan ook vast dat de Zwitserse autoriteiten met dat internationale arrestatiebevel dezelfde persoon zoeken als met het onderhavige uitleveringsverzoek. Dat er in het internationale arrestatiebevel een andere (voor)naam wordt genoemd, doet daaraan niet af.
Door middel van de schriftelijke verklaring van de getuigen heeft de opgeëiste persoon evenmin onverwijld aangetoond dat hij het hem verweten feit onmogelijk gepleegd kan hebben.
De rechtbank kan niet enkel op grond van de verklaring van de getuigen vaststellen dat de opgeëiste persoon op 8 maart 2010 bij hen in Nederland aanwezig was en dus het hem verweten feit niet kan hebben gepleegd. De rechtbank zou, voor die vaststelling, een diepgaand nader onderzoek moeten doen naar de betrouwbaarheid van die getuigenverklaringen. De rechtbank beschikt echter niet over het strafdossier of over objectieve gegevens waarmee zij de betrouwbaarheid kan vaststellen.
Dit verweer betreft dan ook een bewijsverweer, dat bij uitstek gevoerd dient te worden voor de Zwitserse rechter die inhoudelijk over de strafzaak zal oordelen en die beschikt over het strafdossier.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de opgeëiste persoon niet onverwijld heeft aangetoond dat er geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan het feit. De rechtbank is dat ook overigens niet gebleken.
De rechtbank verwerpt het verweer.
3.2.
Verdere beoordeling van het verzoek tot uitlevering
Nu de rechtbank heeft bevonden dat ten aanzien van de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd aan alle daarvoor in de Wet en de toepasselijke Verdragen gestelde eisen is voldaan, dient de gevraagde uitlevering toelaatbaar te worden verklaard.

4.Toepasselijke wetsartikelen

de artikelen 312 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2 en 5 van de Uitleveringswet;
de artikelen 1, 2 en 12 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957 (Trb.65, 9) en artikel 5 van het Tweede Aanvullend Protocol bij dat Verdrag (Trb.1979, 120).

5.Beslissing.

Verklaart
TOELAATBAARde door Zwitserland verzochte uitlevering van
[opgeëiste persoon]voornoemd ter strafvervolging terzake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals vermeld op het tussen haken [ ] geplaatste deel van de bijlage.
Aldus gedaan door
mr. S.A. Krenning, voorzitter,
mrs. S.J. Riem en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 oktober 2014.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 31 van de UW kan de opgeëiste persoon tegen deze uitspraak binnen14 dagen beroep in cassatie instellen.