ECLI:NL:RBAMS:2014:7017

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2014
Publicatiedatum
24 oktober 2014
Zaaknummer
13-751334-14 RK 14-4443 - _
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering van een persoon aan Duitsland in verband met strafrechtelijk onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 september 2014 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 21 maart 2014 door de Hoofdofficier van Justitie te Aken was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon werd verdacht van vier strafbare feiten, waaronder illegale handel in verdovende middelen. Tijdens de zitting op 5 september 2014 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn raadsman, mr. F.H.J. van Gaal, voerde verweer aan tegen de overlevering op basis van gezondheidsklachten van de opgeëiste persoon. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de medische zorg in Duitsland ontoereikend zou zijn en dat de gezondheidsklachten niet zo uitzonderlijk waren dat ze de overlevering konden beletten. De rechtbank benadrukte dat het aan de opgeëiste persoon en zijn raadsman was om alternatieven voor de overlevering te onderzoeken, en dat de rechtbank niet kon verwachten dat het Internationaal Rechtshulpkamer (IRC) dit zou doen. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, met inachtneming van de relevante artikelen van de Overleveringswet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751334-14
RK nummer: 14/4443
Datum uitspraak: 19 september 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 juli 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 maart 2014 door de Hoofdofficier van Justitie bij het Openbaar Ministerie te Aken, Duitsland, en strekt tot de aanhouding en overlevering van de:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres, te plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 september 2014. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. F.H.J. van Gaal, advocaat te Wijchen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel, uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Geilenkirchen, Duitsland, en gedateerd 27 januari 2014.
Dossiernummer: 17 Gs-104 Js 22/14 – 9/14.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan vier naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De raadsman heeft, zonder hier een feitelijke conclusie aan te verbinden, gesteld dat de vereisten van artikel 2, tweede lid onder e OLW onvoldoende zijn nageleefd. Indien een dergelijk verweer slaagt, kan dat leiden tot weigering van de verzochte overlevering. Dit vormt voor de rechtbank aanleiding om kort op de stelling van de raadsman in te gaan.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak zijn plaats, tijdstip en mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon vermeld. Een onderbouwing van de verdenking is niet noodzakelijk, ontbreken hiervan kan geen weigeringsgrond opleveren.
De rechtbank overweegt verder dat het hier een vervolging betreft en dat op basis van de onderzoeksresultaten, waaronder begrepen het verhoor van de opgeëiste persoon als verdachte – welk verhoor nog in Duitsland moet plaatsvinden – , de definitieve tenlastelegging zal worden opgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de feitsomschrijving in het EAB aan de eisen die artikel 2, tweede lid onder e OLW stelt en waarborgt deze omschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel.
Dat in de Nederlandse vertaling van het EAB de aard van de deelneming als ´medeplichtige´ wordt aangeduid berust op een kennelijke vertaalfout. In het oorspronkelijke Duitse EAB wordt de term ´Mittäter´ gebruikt. Gelet op de weergave van de veronderstelde betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de in het EAB beschreven feiten, moet ervan worden uitgegaan dat de aard van de deelneming ´medepleger´ is, als bedoeld in artikel 47 Wetboek van Strafrecht en niet slechts ´medeplichtige´. De rechtbank betrekt dit oordeel bij haar kwalificatie van de strafbare feiten, zoals die is weergegeven onder 5.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) zal kunnen worden omgezet.
De Hoofdofficier van Justitie, verbonden aan het Openbaar Ministerie te Aken, heeft bij brief van 27 maart 2014 de volgende garantie gegeven:
Es wird zugesichert, dass der Verfolgte im Falle einder rechtskräftigen Verurteilung zu einer Freiheitsstrafe in Deutschland, deren Vollstreckung nicht zur Bewährung ausgesetzt wird, in Anlehnung an das Űbereinkommen vom 21.03.1983 űber die Űberstellung verurteilter Personen zur weiteren Strafvollstreckung in die Niederlanden űberstellt werden wird. Und zwar bedingunsgfrei, so dass das Umwandlungsverfahren nach Artikel 11 des vorbezeichneten Űbereinkommens angewendet werden kann.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het VOGP volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan. De onder 4 bedoelde feiten zijn ook naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met in artikel 3, aanhef, onder A en onder B van de Opiumwet gegeven verboden, meermalen gepleegd
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a OLW

Het primaire standpunt van de officier van justitie is dat de in artikel 13 OLW bedoelde weigeringsgrond zich niet voordoet.
De rechtbank stelt evenwel vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In de feitsomschrijving in het EAB valt immers te lezen dat de opgeëiste persoon er onder meer van wordt verdacht eind 2011-aanvang 2012 cannabis te hebben geoogst en deze oogst heimelijk naar Nederland te hebben gebracht. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft subsidiair overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
Het strafrechtelijk onderzoek is in Duitsland aangevangen
Het bewijs is in Duitsland voorhanden
De verdovende middelen zijn in Duitsland in beslag genomen
De medeverdachten worden in Duitsland vervolgd
De rechtsorde is in Duitsland rechtstreeks aangetast nu de hennepplantages zich daar bevonden.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Duitsland autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.Evenredigheid van de overlevering

De raadsman heeft verzocht de overlevering te weigeren, daar deze niet evenredig is, gelet op de gezondheidsklachten van de opgeëiste persoon. De raadsman vreest dat, indien de opgeëiste persoon in Duitse detentie geraakt, dit zijn gezondheid in gevaar zal brengen en dat adequate medische voorzieningen zullen ontbreken. Het medisch traject waarin de opgeëiste persoon zich thans bevindt, mag niet door een overlevering worden onderbroken. De raadsman heeft schriftelijke informatie met betrekking tot de gezondheid van de opgeëiste persoon aan de rechtbank overgelegd. Deze informatie is in het dossier gevoegd.
De rechtbank verwerpt het verweer en is, met de officier van justitie, van oordeel dat niet gebleken is dat in Duitsland ten aanzien van gedetineerden geen adequate medische verzorging voorhanden is of dat aan de opgeëiste persoon in Duitsland, indien nodig, geen passende medische behandeling kan worden geboden. De gezondheidsklachten van de opgeëiste persoon zijn bijzonder maar niet zo uitzonderlijk dat zij de overlevering beletten.
De rechtbank overweegt hierbij dat de opgeëiste persoon niet heeft getracht een alternatief te zoeken voor de overlevering. Nu het EAB eenmaal is uitgevaardigd ligt het op de weg van de opgeëiste persoon en zijn raadsman om de mogelijkheid van een alternatieve afdoening te onderzoeken, indien zij die zien, en de officier van justitie en de rechtbank daarover te informeren. Een dergelijk initiatief kan niet worden verwacht van het IRC of van de rechtbank.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Hoofdofficier van Justitie bij het Openbaar Ministerie te Aken, Duitsland, ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. S.A. Krenning, voorzitter,
mrs. A.C. Enkelaar en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 september 2014.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.