In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident tussen de besloten vennootschap Cancun Holding II B.V. en een gedaagde, die in het incident eiser is. Cancun II, gevestigd in Amsterdam, heeft via haar dochtervennootschappen een hotel in Mexico gerealiseerd en geëxploiteerd. De gedaagde, een natuurlijk persoon met de nationaliteit van [land], heeft in het verleden als bestuurder van Cancun II gefunctioneerd. De Ondernemingskamer heeft eerder vastgesteld dat er sprake was van wanbeleid binnen Cancun II.
De procedure begon met een dagvaarding van 19 juli 2013, gevolgd door een incidentele conclusie van de gedaagde waarin hij de rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren. De gedaagde stelde dat hij op basis van de EEX-Vo voor de bevoegde rechter in [land] moest worden gedagvaard. Cancun II voerde aan dat de Nederlandse rechter bevoegd was, omdat de bestuurstaken van de vennootschap in Amsterdam moesten worden uitgevoerd.
De rechtbank heeft de bevoegdheid beoordeeld aan de hand van de EEX-Vo en geconcludeerd dat de plaats van uitvoering van de verbintenis, die aan de eis ten grondslag ligt, de vestigingsplaats van Cancun II is. De rechtbank oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was om van het geschil kennis te nemen, omdat de verbintenis tot behoorlijke vervulling van de bestuurstaken in Amsterdam moest worden uitgevoerd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de incidentele vordering van de gedaagde afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van het incident. Dit vonnis is uitgesproken op 12 februari 2014 door mr. G.H. Marcus.