ECLI:NL:RBAMS:2014:688

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
C/13/552215 / HA ZA 13-1603
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake bestuurdersaansprakelijkheid van Cancun Holding II B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident tussen de besloten vennootschap Cancun Holding II B.V. en een gedaagde, die in het incident eiser is. Cancun II, gevestigd in Amsterdam, heeft via haar dochtervennootschappen een hotel in Mexico gerealiseerd en geëxploiteerd. De gedaagde, een natuurlijk persoon met de nationaliteit van [land], heeft in het verleden als bestuurder van Cancun II gefunctioneerd. De Ondernemingskamer heeft eerder vastgesteld dat er sprake was van wanbeleid binnen Cancun II.

De procedure begon met een dagvaarding van 19 juli 2013, gevolgd door een incidentele conclusie van de gedaagde waarin hij de rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren. De gedaagde stelde dat hij op basis van de EEX-Vo voor de bevoegde rechter in [land] moest worden gedagvaard. Cancun II voerde aan dat de Nederlandse rechter bevoegd was, omdat de bestuurstaken van de vennootschap in Amsterdam moesten worden uitgevoerd.

De rechtbank heeft de bevoegdheid beoordeeld aan de hand van de EEX-Vo en geconcludeerd dat de plaats van uitvoering van de verbintenis, die aan de eis ten grondslag ligt, de vestigingsplaats van Cancun II is. De rechtbank oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was om van het geschil kennis te nemen, omdat de verbintenis tot behoorlijke vervulling van de bestuurstaken in Amsterdam moest worden uitgevoerd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de incidentele vordering van de gedaagde afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van het incident. Dit vonnis is uitgesproken op 12 februari 2014 door mr. G.H. Marcus.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/552215 / HA ZA 13-1603
Vonnis in incident van 12 februari 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CANCUN HOLDING II B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. G.J.G. Bolderman te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ([land]),
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. B. Verkerk te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Cancun II en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 juli 2013 met producties,
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, met producties,
  • de conclusie van antwoord in het incident tot onbevoegdheid, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten voor zover van belang in het incident

2.1.
Cancun II heeft via haar dochtervennootschappen een hotel te Mexico gerealiseerd en geëxploiteerd.
2.2.
[gedaagde] is een natuurlijk persoon met de [land] nationaliteit en is werkzaam bij een [land] spaarkas. Hij is woonachtig in [land].
2.3.
[gedaagde] is bestuurder geweest van Cancun II in de periode [datum] tot en met [datum]. Zijn medebestuurders waren [bedrijf] en [naam].
2.4.
De Ondernemingskamer heeft bij beschikking van 19 juli 2012 geoordeeld dat sprake is geweest van wanbeleid binnen Cancun II.

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
Cancun II heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, (kort gezegd) vast te stellen dat [gedaagde] in de periode [datum] tot[datum] toerekenbaar tekortgeschoten is in de behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak en dat hem daarvan een ernstig persoonlijk verwijt valt te maken althans (subsidiair) dat hij toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van zijn overeenkomst van opdracht met Cancun II. Voorts heeft Cancun II gevorderd om vast te stellen dat [gedaagde] (hoofdelijk) aansprakelijk is jegens Cancun II en om hem te veroordelen tot het vergoeden van schade, te vermeerderen met wettelijke handelsrente. Ten slotte heeft Cancun II gevorderd om [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
Cancun II heeft aan haar vordering primair bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en subsidiair wanprestatie ex artikel 6:74 BW ten grondslag gelegd.

4.Het geschil in het incident

4.1.
[gedaagde] heeft gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van het geschil in de hoofdzaak en Cancun II te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
[gedaagde] heeft aan zijn incidentele vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] volgens de hoofdregel van artikel 2 van de Verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid, erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken nr 44/2001 d.d. 22 december 2000 (hierna: EEX-Vo) moet worden gedagvaard voor de bevoegde rechter te [land]. De rechtbank Amsterdam is op grond van artikel 3 lid 1 EEX-Vo alleen bevoegd als dit uit een van de bijzondere bevoegdheidsregels van de EEX-Vo volgt. Indien er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst (in welk geval de [land] rechter bevoegd is), dan is de bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 5 aanhef en lid 1 sub a EEX-Vo van toepassing. Toepassing van deze regel leidt niet tot bevoegdheid van de Nederlandse rechter, omdat [gedaagde] de verbintenis uit overeenkomst die hij geschonden zou hebben niet in Nederland heeft uitgevoerd, maar in [land] waar hij woonachtig is.
4.3.
Cancun II heeft verweer gevoerd. Voor toepassing van artikel 5 aanhef en lid 1 sub a EEX-Vo is relevant de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt is uitgevoerd of moest worden uitgevoerd. In geval van een bestuursovereenkomst prevaleert bij het vaststellen van de plaats van uitvoering van de bestuurstaken niet de plaats van daadwerkelijke uitvoering van de bestuurstaken, maar de plaats waar de taken uitgevoerd moesten worden. Nu het bestuur van een vennootschap wordt uitgeoefend ten kantore van de vennootschap, en Cancun II is gevestigd in Amsterdam, is de Nederlandse rechter te Amsterdam bevoegd, aldus steeds Cancun II.
4.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna nader worden ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
De bevoegdheid van de rechtbank dient te worden beoordeeld aan de hand van de in EEX-Vo neergelegde bevoegdheidsregels. Op grond van de hoofdregel in artikel 2 EEX-Vo dient [gedaagde] in beginsel voor het bevoegde gerecht van zijn woonplaats in [land] opgeroepen te worden.
5.2.
Dat laat onverlet dat de Nederlandse rechter bevoegd kan zijn op basis van één van de alternatieve bevoegdheidsregels van de EEX-Vo, zoals neergelegd in bijvoorbeeld artikel 5 lid 1 sub a EEX-Vo. In dat artikel wordt bepaald dat ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst alternatief bevoegd is het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. De verbintenis die aan de onderhavige eis ten grondslag ligt is (primair) de verbintenis tot behoorlijke vervulling van de bestuurstaken. Nu deze verbintenis is gebaseerd op met instemming van zowel Cancun II als [gedaagde] vrijwillig tussen hen in het leven geroepen rechtsverhouding, valt deze verbintenis onder het toepassingsbereik van artikel 5 lid 1 sub a EEX-Vo.
5.3.
Partijen verschillen van mening over de vraag of bij het vaststellen van de plaats van uitvoering van de verbintenis uitgegaan moet worden van de plaats waar de verbintenis tot het behoorlijk uitvoeren van de bestuurstaken uitgevoerd is ([land]) of van de plaats waar deze taken uitgevoerd moesten worden (Nederland).
5.4.
De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in een prejudiciële beslissing van 22 maart 1983 aanvaard dat verbintenissen die hun grondslag hebben in een tussen een vereniging en haar leden bestaande lidmaatschapsverhouding, onder het toepassingsbereik van (het toen geldende) artikel 5 aanhef en lid 1 EEX-Verdrag kunnen worden gebracht. Als plaats van uitvoering van de uit het lidmaatschap voortvloeiende verbintenis komt volgens het Hof in aanmerking de plaats van vestiging van de vereniging, omdat het gerecht van deze plaats gewoonlijk het best in staat is de statuten, reglementen en besluiten van de vereniging alsook de omstandigheden die tot het ontstaan van het geschil hebben geleid, te begrijpen (HvJEG 22 maart 1983, zaak 34/82, NJ 1983, 644). Op grond van die prejudiciële beslissing kan worden aangenomen dat de plaats van vestiging van Cancun II waarin [gedaagde] zijn bestuurstaken heeft uitgevoerd als plaats van uitvoering in de zin van artikel 5 aanhef en lid 1 sub a EEX-Vo (dat gelijkluidend is aan artikel 5 aanhef en lid 1, eerste zinsdeel van het EEX-Verdrag) heeft te gelden (vergelijk conclusie mr. P. Vlas bij het arrest van de Hoge Raad van 24 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:164). Nu Cancun II is gevestigd in Amsterdam, is de rechtbank te Amsterdam bevoegd om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen.
5.5.
Voor zover [gedaagde] nog heeft aangevoerd dat artikel 5 EEX-Vo geen toepassing heeft als vast komt te staan dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 18 EEX-Vo, omdat in dat geval de [land] rechter bevoegd is, geldt dat voor vraag of de Nederlandse rechter op grond van artikel 5 EEX-Vo bevoegd is van belang is wat de verbintenis is die aan de eis ten grondslag ligt. Nu dat geen arbeidsovereenkomst betreft, (maar een verbintenis tot behoorlijke vervulling van de bestuurstaken) behoeft dit verweer van [gedaagde] geen verdere bespreking meer.
5.6.
De rechtbank is gelet op bovenstaande van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen.
5.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van Cancun II tot op heden begroot op € 452,00,
6.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
6.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
26 maart 2014voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Marcus en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2014. [1]

Voetnoten

1.type: MGV