ECLI:NL:RBAMS:2014:6728

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2014
Publicatiedatum
14 oktober 2014
Zaaknummer
13 _751565-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering naar Italië en detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 oktober 2014 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering, ingediend door de officier van justitie, beoordeeld in het licht van de detentieomstandigheden in Italië en de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon. De raadsman van de opgeëiste persoon voerde aan dat de detentieomstandigheden in Italië, in combinatie met de persoonlijke omstandigheden van zijn cliënt, zouden leiden tot een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de humane behandeling van de opgeëiste persoon na overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Europees aanhoudingsbevel (EAB) voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, waaronder de slechte detentieomstandigheden en de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat de overlevering moet worden toegestaan, en dat het aan de Italiaanse autoriteiten is om na de overlevering te beslissen over eventuele alternatieven voor de gevangenisstraf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751565-14
RK nummer: 14/4788
Datum uitspraak: 17 oktober 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 juli 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 mei 2014 door
the Public Prosecutor’s Officeverbonden aan
the Court of Cassino(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [geboortedatum],
wonende:[adres, te plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 oktober 2014. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. M. Pestman, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Italiaanse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd en vervolgens de verlengde termijn voor onbepaalde tijd verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Italiaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
  • een vonnis van
  • een arrest van
  • een arrest van
In het EAB staat vermeld dat – zo begrijpt de rechtbank – het vonnis van
the Court of Cassinois bekrachtigd bij de arresten van
the Court of Appealen
the Court of Cassation.
De raadsman heeft ter zitting verklaard dat op 25 september 2014 een door of namens de opgeëiste persoon ingediend ‘herzieningsverzoek’ bij the Court of Cassation in de Italiaanse strafprocedure is afgewezen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van negen jaar en tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Voormeld vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW
Uit de informatie in het EAB blijkt niet of de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid. Nog daargelaten dat de opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij bij diverse terechtzittingen aanwezig is geweest, bestaat echter geen aanleiding de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW toe te passen. In het EAB is namelijk vermeld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de datum van de terechtzitting, een advocaat heeft gekozen en gemachtigd hem ter terechtzitting te verdedigen en dat deze advocaat ook daadwerkelijk (in drie instanties) zijn verdediging heeft gevoerd. Gelet hierop is de situatie vermeld in artikel 12, onder b, van de OLW van toepassing en daarom is de weigeringsgrond van voormeld artikel niet aan de orde.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 27, te weten:
v
erkrachting.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Artikel 11 van de OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering van de opgeëiste persoon moet worden geweigerd, omdat dit zou leiden tot een (flagrante) schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Hiertoe heeft hij aangevoerd – kort samengevat – dat voor de opgeëiste persoon, gelet op de slechte detentieomstandigheden in Italië bezien in onderling verband en samenhang met de gevorderde leeftijd van de opgeëiste persoon, zijn slechte gezondheidstoestand en de omstandigheid dat hij als (vermeende) pedofiel een verhoogd veiligheidsrisico loopt in de Italiaanse gevangenis, een langdurig verblijf in detentie in Italië een schending van artikel 3 van het EVRM zou betekenen.
Ter onderbouwing van de gestelde slechte detentieomstandigheden in Italië heeft de raadsman onder meer verwezen naar het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 8 januari 2013 inzake [naam 1] and Others v. Italy, applicatienummer 43517/09 (hierna: het [naam 1]-arrest). Verder heeft hij het door de Italiaanse regering aan de Raad van Europa overgelegde
action planvan 8 april 2014, met de reactie daarop van de Raad van Europa, overgelegd.
Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank, onder verwijzing naar de tussenuitspraak van deze rechtbank van 18 maart 2014 (ECLI:NL:RBAMS:2014:4084), verzocht de zaak aan te houden en de officier van justitie op te dragen aan de Italiaanse autoriteiten te vragen of er alternatieven zijn voor de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de opgeëiste persoon en of hij hiervoor in aanmerking komt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verwijzing door de raadsman naar de algemene detentieomstandigheden in Italië en de door hem aangehaalde persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon onvoldoende grond opleveren een dreigende schending van artikel 3 van het EVRM aan te nemen.
Ten aanzien van de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon heeft de officier van justitie opgemerkt dat hiermee hooguit bij de beslissing tot feitelijke overlevering rekening kan worden gehouden. Het Openbaar Ministerie zou dan bijvoorbeeld garanties aan de Italiaanse autoriteiten kunnen vragen.
Tot slot heeft de officier van justitie met betrekking tot het verzoek om aanhouding van de raadsman aangevoerd dat het aan de Italiaanse autoriteiten is om na overlevering van de opgeëiste persoon te beslissen over eventuele alternatieven voor de gevangenisstraf.
Oordeel van de rechtbank
In navolging van eerdere uitspraken van deze rechtbank (bijvoorbeeld: Rb. Amsterdam, 22 oktober 2010,
ECLI:NL:RBAMS:2010:BO1448) zal de rechtbank beoordelen of sprake is van een reëel risico dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. De rechtbank is van oordeel dat wanneer er sprake is van een schending van artikel 3 van het EVRM dit in zijn algemeenheid kan worden beschouwd als een naar zijn aard flagrante inbreuk op een absoluut recht als bedoeld in artikel 11 van de OLW.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak, waarnaar de raadsman heeft verwezen, geoordeeld dat uit het [naam 1]-arrest niet kan worden afgeleid dat overlevering aan Italië in het algemeen een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM zou opleveren.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank verder ten aanzien van het in die zaak door de officier van justitie overgelegde
action planvan 27 november 2013, dat door de Italiaanse regering aan de Raad van Europa was overgelegd, overwogen dat Italië inspanningen verricht de detentieomstandigheden te verbeteren, maar dat nog steeds sprake is van overbevolking.
Uit het door de raadsman in de onderhavige zaak overgelegde
action planvan 8 april 2014, de reactie daarop van de Raad van Europa en uit de arresten van het EHRM inzake [naam 2] v. Italy (application no. 49169/09) and 10 other applicants en inzake [naam 3] v. Italy (no. 47180/10) and seven other applications kan worden afgeleid dat voormelde positieve ontwikkeling zich heeft voortgezet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding op grond van de thans voorliggende algemene informatie tot een ander oordeel te komen ten aanzien van de algemene detentiesituatie in Italië.
Ook de door de raadsman aangevoerde persoonlijke omstandigheden, bezien in onderling verband en samenhang met de detentieomstandigheden in Italië, maken niet aannemelijk dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in Italiaanse detentie zal worden blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
In dit verband weegt de rechtbank allereerst voormelde positieve ontwikkeling ten aanzien van de algemene detentieomstandigheden in Italië mee.
Verder heeft de raadsman niet aannemelijk gemaakt dat de gevorderde leeftijd van de opgeëiste persoon en zijn gezondheidstoestand de opgeëiste persoon zodanig kwetsbaar maken dat een verblijf in de Italiaanse gevangenis een schending van het bepaalde in artikel 3 van het EVRM zal meebrengen.
Uit de door de raadsman verstrekte informatie over de gezondheid van de opgeëiste persoon volgt dat hij onder meer hartproblemen, een hoge bloeddruk, diabetes en reuma heeft.
Gesteld noch gebleken is dat de medische voorzieningen in de Italiaanse gevangenissen niet toereikend zouden zijn om te voorzien in behandeling van de gezondheidsklachten van de opgeëiste persoon. Hierbij merkt de rechtbank op dat de gezondheidsproblemen van de opgeëiste persoon in de overleveringszaak die heeft geleid tot voornoemde tussenuitspraak ernstiger en acuter van aard waren, nu de betrokkene in die zaak nog herstellende was van een ingrijpende hartoperatie.
Tot slot is gesteld noch gebleken dat de opgeëiste persoon in de Italiaanse gevangenissen – indien nodig – geen bescherming zal krijgen als zijn veiligheid in gevaar wordt gebracht vanwege zijn (vermeende) pedofilie. In dit verband is van belang dat de raadsman heeft verklaard dat de opgeëiste persoon gedurende een eerder verblijf in detentie in Italië in de isoleercel heeft verbleven in verband met voormeld veiligheidsrisico. Nu destijds de nodige maatregelen zijn genomen ter bescherming van de veiligheid van de opgeëiste persoon, valt niet in te zien dat dit thans niet het geval zou zijn na overlevering van de opgeëiste persoon aan Italië. Dat een mogelijk ‘geïsoleerd’ verblijf in een gevangenis van opgeëiste persoon tot schending van artikel 3 EVRM zal leiden, heeft de raadsman niet nader onderbouwd.
Gezien het voorgaande verwerpt de rechtbank het primaire verweer van de raadsman en bestaat geen aanleiding nadere informatie bij de Italiaanse autoriteiten op te vragen, zoals subsidiair verzocht door de raadsman. Het is aan de Italiaanse autoriteiten om na de verzochte overlevering van de opgeëiste persoon, al dan niet op zijn verzoek, te beslissen over eventuele alternatieven voor de gevangenisstraf.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon],aan
the Public Prosecutor’s Officeverbonden aan
the Court of Cassino(Italië) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. S.A. Krenning, voorzitter,
mrs. S. Riem en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 oktober 2014.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.