ECLI:NL:RBAMS:2014:6554

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2014
Publicatiedatum
9 oktober 2014
Zaaknummer
13-722143-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over redelijke termijn en pedagogische meerwaarde in jeugdstrafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 oktober 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging en andere strafbare feiten gepleegd in mei 2011. De rechtbank constateerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak fors was overschreden, wat onder andere te wijten was aan langdurige stillegging van de zaak. De rechtbank verwees naar een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat een overschrijding van de redelijke termijn, ook in jeugdzaken, niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank benadrukte het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht en concludeerde dat een strafoplegging in dit geval geen pedagogische meerwaarde meer zou hebben. De rechtbank besloot daarom om geen straf of maatregel op te leggen, maar volstond met een schuldigverklaring. Dit besluit werd onderbouwd door het tijdsverloop, de positieve ontwikkeling van de verdachte en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, die geen meerwaarde in een strafoplegging zag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien de omstandigheden, niet verder gestraft diende te worden, ondanks de ernst van de feiten. De uitspraak benadrukt de noodzaak om in jeugdzaken rekening te houden met de ontwikkeling van de jongere en de impact van langdurige procedures op hun leven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/722143-11
Datum uitspraak: 6 oktober 2014
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [GBA-adres].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 september 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. L.A. ter Veer en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.W.J. van Galen, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw A. Touber, namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad) en door de ouders van verdachte naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 29 mei 2011 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten in het parkje aan het water gelegen tussen Voor de Poort en de Vlasschaard, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of [persoon 5], welk geweld
bestond uit
- het (meermalen) (met kracht) met gebalde vuist slaan/stompen op/tegen het gezicht en/of de borst, althans het lichaam, van voornoemde [persoon 1], (terwijl voornoemde [persoon 1] op de grond zat/lag) en/of
- het geven van een knietje in de maag van voornoemde [persoon 1] en/of
- het (meermalen) (met kracht) slaan met een U-slot, althans met een hard en/of zwaar voorwerp, op/tegen het hoofd, althans het lichaam, van voornoemde [persoon 1] en/of
- het (met kracht) slaan met een U-slot, althans met een hard en/of zwaar voorwerp, op/tegen de knie, althans het lichaam, van voornoemde [persoon 5], en/of
- het (meermalen) (met kracht) slaan met een U-slot, althans met een hard en/of zwaar voorwerp, op/tegen de elleboog, althans het lichaam, van voornoemde [persoon 2] en/of
- het (meermalen) (met kracht) trappen/schoppen tegen het het hoofd en/of de nek, althans het lichaam van voornoemde [persoon 1] (terwijl voornoemde [persoon 1] op de grond zat/lag) en/of
- het bespuiten met verf met een spuitbus van voornoemde [persoon 1] en/of
- het (meermalen) (met kracht) slaan/stompen op het lichaam van voornoemde [persoon 2] en/of voornoemde [persoon 4] en/of voornoemde [persoon 3] en/of
- het (meermalen) (met kracht) slaan met een houten balk/stok, althans met een hard en/of zwaar voorwerp, op/tegen het hoofd, althans het lichaam van voornoemde [persoon 4];
(Artikel 141 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
hij op of omstreeks 29 mei 2011 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, opzettelijk [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of [persoon 5] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het eenmaal of meermalen
- slaan en/of stompen met gebalde vuist op/tegen het gezicht en/of de borst, in elk geval tegen het lichaam, van voornoemde [persoon 1] (terwijl voornoemde [persoon 1] op de grond zat/lag) en/of
- geven van een knietje in de maag van voornoemde [persoon 1] en/of
- ( met kracht) slaan met een U-slot, in elk geval met een hard en/of zwaar voorwerp, op/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, van voornoemde [persoon 1] en/of
- ( met kracht) slaan met een U-slot, in elk geval met een hard en/of zwaar voorwerp, op/tegen de knie, in elk geval het lichaam, van voornoemde [persoon 5] en/of
- ( met kracht) slaan met een U-slot, in elk geval met een hard en/of zwaar voorwerp, op/tegen de elleboog, in elk geval het lichaam, van voornoemde [persoon 2] en/of
- ( met kracht) trappen/schoppen tegen het hoofd en/of de nek, in elk geval het lichaam, van voornoemde [persoon 1] (terwijl voornoemde [persoon 1] op de grond zat/lag) en/of
- bespuiten met verf met een spuibus van voornoemde [persoon 1] en/of
- ( met kracht) slaan/stompen op het lichaam van voornoemde [persoon 2] en/of [persoon 4] en/of [persoon 3] en/of
- ( met kracht) slaan met een houten balk/stok, in elk geval met een hard en/of zwaar voorwerp, op/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, van voornoemde [persoon 4], waardoor voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of [persoon 5], letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden.
(artikel 300 Wetboek van Strafrecht)
2.
(gevoegde zaak 864.304/12)
hij op of omstreeks 13 april 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (een bromfiets) voor het besturen waarvan een rijbewijs was vereist, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 255 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl sedert de datum
waarop aan verdachte voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van dat rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden;
(artikel 8 lid 3 sub a Wegenverkeerswet 1994)
3.
(gevoegde zaak 722.134/11)
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 april 2010 tot en met 30 april 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) een identiteitskaart op naam van [persoon 6] heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
(artikel 416/417bis Wetboek van Strafrecht)
4.
(gevoegde zaak 722.133/11)
hij op of omstreeks 12 juni 2011 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een wagon van metro 51 richting Amsterdam (met wagenparknummer 5769), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Gemeentelijk Vervoersbedrijf Amsterdam, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door op de vloer van voornoemde wagon met (een) stift(en) te tekenen/schrijven, althans inkt/verf aan te brengen.
(artikel 350 Wetboek van Strafrecht)

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft – kort en zakelijk weergegeven en in zijn pleitnota uitgebreid weergeven – verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte, gelet op de artikelen 3 en 40 van het IVRK en gegeven het bijzondere karakter van het jeugdstrafrecht. De raadsman heeft daartoe gronden aangevoerd die in onderling verband en samenhang dienen te leiden tot dat oordeel. Allereerst heeft de raadsman aangevoerd dat ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn. De ten laste gelegde zaken zijn (vrij) eenvoudig van aard, de vertraging is niet te wijten aan het optreden van de verdediging, het openbaar ministerie heeft niet voortvarend gehandeld. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen waarom de zaak zo lang heeft stilgelegen. Tenslotte wijst de raadsman erop dat er geen enkel pedagogisch doel meer is gediend bij het straffen van verdachte.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank constateert met de officier van justitie en de verdediging dat er sprake is van een zeer forse overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken in situaties waarin sprake was van een forse overschrijding van de redelijke termijn bij minderjarigen, laatstelijk bij vonnis van 9 december 2013, met gebruikmaking van een aantal juridische argumenten geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie in de vervolging. Bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, laatstelijk gewezen op 24 april 2014 [1] heeft het Gerechtshof dit vonnis vernietigd en geoordeeld dat overschrijding van de redelijke termijn – ook wanneer deze aanzienlijk is en ook in jeugdzaken – niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en dat vermindering van de op te leggen straf telkens de aangewezen sanctie is. Het Gerechtshof stelt zich sedertdien in meerdere arresten en in verschillende samenstellingen telkens op dit standpunt. De rechtbank dient zich, als lagere rechterlijke instantie, te conformeren aan deze uitspraak van het Gerechtshof.
De raadsman heeft geen nieuwe juridisch argumenten naar voren gebracht anders dan de eerder door de rechtbank gebruikte, en door het Hof verworpen, argumenten.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman. De rechtbank acht de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft bepleit verdachte vrij te spreken van het onder 1 primair, -6e gedachtestreepje, nu dit door verdachte wordt ontkend en daar onvoldoende bewijs voor aanwezig is. Anders dan de raadsman acht de rechtbank ook dit onderdeel van de tenlastelegging bewezen, gelet op de aangifte van [persoon 1], ondersteund door de letselverklaring, waaruit volgt dat sprake is van een bloeduitstorting aan de onderzijde van de oorschelp en daarnaast gelet op de verklaringen van [persoon 2], [persoon 1] en [persoon 3], die hebben gezien dat [persoon 1] werd geslagen en ([persoon 2]) dat hij op de grond is gevallen.
3.2.
Bewijsoverwegingten aanzien van feit 3
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat onvoldoende is gebleken dat de identiteitskaart van misdrijf afkomstig is. Er was bij verdachte geen sprake van enig opzet op dit delict, aldus de raadsman.
De rechtbank volgt de raadsman niet in dit verweer. Verdachte heeft tegenover verbalisanten verklaard dat er een jongen naar hem toe kwam die hem vroeg of hij een identiteitskaart wilde kopen voor 5 euro en dat deze jongen hem zei dat hij de kaart had gevonden. Verdachte verklaart de kaart vervolgens te hebben gekocht om naar feesten te kunnen gaan en drank te kunnen kopen. Door een identiteitskaart met de gegevens van een voor hem onbekende persoon te kopen van een jongen die verklaarde deze kaart te hebben gevonden, heeft verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden dat hij zich schuldig maakte aan een strafbaar feit. De omstandigheid dat verdachte toen (pas) 14 jaar oud was, maakt dat de rechtbank komt tot schuldheling in plaats van opzetheling nu de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte ten tijde van het strafbare feit wellicht niet volledig wist dat een op straat gevonden en ter koop aangeboden ID-bewijs als een door een misdrijf verkregen goed beschouwd moet worden.
3.3
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 4
De raadsman heeft bepleit verdachte van dit feit vrij te spreken wegens onvoldoende wettig bewijs. De raadsman stelt dat de anonieme getuigenverklaring op grond van artikel 344a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Subsidiair verzoekt de raadsman het onderzoek ter terechtzitting te schorsen om de anonieme getuige te horen.
De rechtbank volgt de raadsman niet in dit betoog. Het verzoek van de raadsman om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen om de anonieme getuige te horen, zal worden afgewezen. De rechtbank zal de verklaring van de anonieme getuige niet voor het bewijs gebruiken, nu voldoende ander bewijs in het dossier aanwezig is om tot een bewezenverklaring te komen.
Uit het proces-verbaal bevindingen volgt dat verbalisanten op 12 juni 2014, na een melding, zien dat er een tekening op de vloer is aangebracht in metro 51 komend vanuit Amstelveen, gaande in de richting Amsterdam. Verdachte heeft tegenover verbalisanten verklaard dat hij op 12 juni 2011 met metro 51 vanaf Amstelveen naar halte Kronenburg is gereisd. Bij de aanhouding van verdachte zien verbalisanten dat de beide handen van de verdachte onder de blauwe/zwarte/paarse inkt zitten. De verklaring die verdachte hiervoor geeft, namelijk dat hij bij McDonalds met stiften op een bakje heeft getekend, acht de rechtbank niet aannemelijk. Bij de insluitingsfouillering worden in de tas van verdachte twee stiften aangetroffen met een vloeibare blauwe/zwarte/paarse substantie, vermoedelijk inkt, en een stuk papier, een zogenaamde “graffiti-tag” waarop “[naam]” staat getekend, met de ‘[letter 1]’ in spiegelbeeld, aldus gelijkend op een ‘[letter 2]’. Uit o.a. de getekende tekst waarvan een foto is gemaakt te zien op bladzijde 026 van het doorlopende dossier maakt de rechtbank op dat hier ‘[naam]’ staat. Uit de stukken in het dossier die betrekking hebben op feit 1 volgt eveneens dat verdachte bij het maken van tags gebruik maakt van de naam “[naam]”. Dit gegeven heeft bijgedragen aan de overtuiging van de rechtbank dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan dit feit.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
op 29 mei 2011 te Amstelveen, met anderen, aan de openbare weg en op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten in het parkje aan het water gelegen tussen Voor de Poort en de Vlasschaard, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 4] en [persoon 5], welk geweld bestond uit
- het met kracht met gebalde vuist stompen tegen de borst van voornoemde [persoon 1], en
- het geven van een knietje in de maag van voornoemde [persoon 1] en
- het met kracht slaan met een U-slot, althans met een hard en/of zwaar voorwerp, tegen het hoofd van voornoemde [persoon 1] en
- het met kracht slaan met een U-slot, althans met een hard en zwaar voorwerp, tegen de knie van voornoemde [persoon 5], en
- het met kracht slaan met een U-slot, althans met een hard en zwaar voorwerp, tegen de elleboog van voornoemde [persoon 2] en
- het met kracht schoppen tegen het hoofd en het lichaam van voornoemde [persoon 1] terwijl voornoemde [persoon 1] op de grond lag en
- het bespuiten met verf met een spuitbus van voornoemde [persoon 1] en
- het met kracht slaan op het lichaam van voornoemde [persoon 2] en voornoemde [persoon 4] en
- het met kracht slaan met een houten voorwerp, tegen het hoofd van voornoemde [persoon 4].
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
(gevoegde zaak 864.304/12)
op 3 april 2012 te Amsterdam, als bestuurder van een motorrijtuig, een bromfiets, voor het besturen waarvan een rijbewijs was vereist, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 255 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl sedert de datum waarop aan verdachte voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van dat rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden;
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
(gevoegde zaak 722.134/11)
hij in de periode van 30 april 2010 tot en met 30 april 2011 te Amsterdam een identiteitskaart op naam van [persoon 6] heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
(gevoegde zaak 722.133/11)
op 12 juni 2011 te Amstelveen, opzettelijk en wederrechtelijk een wagon van metro 51 richting Amsterdam met wagenparknummer 5769, toebehorende aan Gemeentelijk Vervoersbedrijf Amsterdam, heeft beschadigd door op de vloer van voornoemde wagon met stiften te schrijven.

4.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7. Motivering van de beslissing om aan verdachte geen straf of maategel op te leggen.

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 primair, onder 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapporten die de Raad over verdachte heeft opgemaakt, waaronder het rapport van 1 augustus 2014. In dit rapport adviseert de Raad verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen in de vorm van een werkstraf, om verdachte verantwoordelijk te houden voor zijn gedrag. Vanuit pedagogisch oogpunt ziet de Raad geen meerwaarde om verdachte een taakstraf op te leggen, gelet op het tijdsverloop.
Ter zitting heeft de Raad het advies gehandhaafd.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle omstandigheden aanleiding bestaat om de officier van justitie niet te volgen in haar eis. Daarvoor is het volgende redengevend.
Met name feit 1 primair, is een ernstig feit, waarbij wapens - harde en zware voorwerpen - zijn gebruikt en waarbij ernstig letsel is toegebracht aan [persoon 1] en [persoon 4], die behoorden tot de andere groep. Daarnaast heeft de groep van verdachte een groep andere jongens ingeschakeld om hen te helpen. Er is door de groep van verdachte geslagen en geschopt, ook nadat het slachtoffer [persoon 1] op de grond was gevallen. Daarbij is ook tegen diens hoofd geschopt. Dat de slachtoffers geen ernstiger of blijvend letsel hebben opgelopen is geenszins aan de verdachte en zijn mededaders te danken. Gelet op het karakter van de geweldshandelingen en de gebruikte wapens had het veel ernstiger kunnen aflopen dan nu is gebeurd. Nu de vechtpartij plaats vond op klaarlichte dag in een parkje – een openbare plaats waar iedereen, jong en oud, kan komen - heeft verdachte met zijn mededaders de openbare veiligheid geschaad, hetgeen tot gevoelens van onrust leidt in de samenleving.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een aantal andere feiten. Door met teveel alcohol op een bromfiets te besturen heeft verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Door een van misdrijf afkomstig goed te kopen heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen voorwerpen.
Door het aanbrengen van een tekening in de metro, heeft verdachte deze metro beschadigd en gebrek aan respect laten zien voor de eigendommen van het Gemeentelijk Vervoersbedrijf Amsterdam. Aan dit bedrijf heeft hij schade berokkend.
De rechtbank benadrukt dat op het bewezenverklaarde feit 1 volgens de geldende oriëntatiepunten voor een
first offendereen werkstraf voor de duur van 40 uren dan wel een geldboete ter hoogte van € 200,- dan wel (dienovereenkomstige jeugddetentie) staat. In dit geval zijn er strafverzwarende omstandigheden, te weten de aard en de ernst van het geweld, de aard van het letsel, het gebruik van een wapen en het georganiseerde karakter, die tot een verhoging van de straf kunnen leiden. Dit betekent dat, indien er geen sprake zou zijn geweest van een zeer fors tijdsverloop, er aanleiding zou kunnen zijn om verdachte - alleen al terzake feit 1 - een werkstraf voor de duur van tweehonderd uren op te leggen.
In de strafoplegging/-maat kan tot uitdrukking worden gebracht wat de mate van ernst is van het feit. In het onderhavige geval zou dit met betrekking tot de verschillende verdachten in deze zaak een verschil in de straf(maat) kunnen opleveren, nu er een verschil is in de mate van ernst van het uitgeoefende geweld tussen de groep van verdachte en de andere groep.
Op grond van de omstandigheden die zich na het begaan van het bewezen geachte hebben voorgedaan, zal echter geen straf of maatregel aan verdachte worden opgelegd.
De rechtbank komt daartoe op grond van de hieronder genoemde omstandigheden.
  • De rechtbank heeft rekening gehouden met het tijdsverloop in de onderhavige zaak. Met de raadsman stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn voor de feiten 1, 2, 3 en 4 is gaan lopen op respectievelijk 8 juli 2011, 13 april 2012, 30 april 2011 en 12 juni 2011. De inhoudelijke behandeling van de zaken ter zitting bij de rechtbank heeft plaatsgevonden op 23 september 2014. In de tussenliggende periode heeft het opsporingsonderzoek plaats gevonden en ter zake van feit 1 is een groot aantal getuigen door de rechter-commissaris gehoord, maar er zijn ook lange periodes geweest waarin geen (actieve) opsporingshandelingen zijn verricht. De zaak is door het Openbaar Ministerie niet voortvarend ter hand genomen, bijvoorbeeld door het direct uitbrengen van een dagvaarding. De officier van justitie heeft bij de pro forma behandeling in januari 2013 en bij de inhoudelijke behandeling op 23 september 2014 bevestigd dat de zaak geruime tijd heeft stilgelegen.
  • De openstaande strafzaak heeft verdachte heel lang “boven het hoofd gehangen”, wat in emotioneel opzicht zwaar is geweest, hetgeen ter terechtzitting ook door de ouders van verdachte is bevestigd.
  • De Raad heeft in het rapport en ter terechtzitting verklaard geen pedagogische meerwaarde te zien in het opleggen van een straf of maatregel, gelet op het tijdsverloop.
  • Verdachte laat een positieve ontwikkeling zien en de rechtbank acht het van belang dat hij kan re-integreren in de maatschappij, zonder dat er nog een straf volgt of “boven zijn hoofd hangt”.
De rechtbank heeft voorts in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 juli 2014, verdachte niet eerder is veroordeeld terzake een geweldsmisdrijf.
In het licht van al deze bijzondere omstandigheden van het geval komt de rechtbank tot de slotsom dat strafoplegging thans geen strafrechtelijk doel meer kan dienen anders dan leedtoevoeging.
De rechtbank merkt op dat het jeugdstrafrecht wordt gekenmerkt door het pedagogisch karakter ervan. Van een strafoplegging dient een pedagogische meerwaarde uit te gaan. Nu thans, na ommekomst van drie en een half jaar, van een strafoplegging, ook niet in voorwaardelijke vorm, geen pedagogische meerwaarde is te verwachten en een strafoplegging verdachte in de nabije toekomst wel zou kunnen belemmeren bij het verkrijgen van een Verklaring Omtrent Gedrag, ziet de rechtbank aanleiding om verdachte geen straf en/of maatregel op te leggen, maar te volstaan met het uitspreken van een schuldigverklaring.

8.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde
het openlijk en in vereniging geweld plegen tegen personen
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde
schuldheling
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.H.G. Odink, voorzitter tevens kinderrechter,
mr. H.P.H.I. Cleerdin en mr. dr. H.J.M. Baldinger, rechters,
in tegenwoordigheid van J.O. van Saase-Zaagman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 oktober 2014.