3.4 [x] the decision was not handed to the person but:
-the decision shall be handed without delay after arrest; and
-on the moment the decision is handed in, the person shall be informed about the right to a re-trial or a way of attack
-the person shall be informed concerning the time in which the person may request the re-trial of the case or promotion of a way of attack, which is 10 days.
4. 1f you have checked the box at the above point 3.1b 3.2 or 3.3, please provide information regarding the manner of fulfilling the relevant condition:
-the person [opgeëiste persoon] has been summoned in person for Oradea Court of Appeal in [plaats 2] Jail-Holland.
-in the public session of May 23, 2013, the court of appeal namely Oradea Court of Appeal ordered a rogatory commission in Holland for hearing the appealing defendant who is arrested for a recurrent conviction of 7 years of imprisonment, and the Dutch judicial authorities communicated that the video conference could not be performed with regard to a defendant, only to a witness.
- in the hearing report for the aforementioned person of the 141h October 2013 it was recorded by the Dutch judicial authorities that the followed person [opgeëiste persoon] admitted to the facts that she was accused of, that she wants to make use of the provisions of Art. 320/1 Criminal procedure Code that she maintains her statement made in the stage of the criminal prosecution and that she has no other evidence to produce in her defense.
- the person followed mandated a lawyer to defend her, being defended by a chosen lawyer before the court of first instance and of appeal, before the court of recourse the legal assistance was provided by a publicly appointed lawyer from Bucharest Bar Association of Lawyers.
Uit deze informatie leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon op 14 oktober 2013 terwijl zij in Nederland strafrechtelijk zat gedetineerd, in persoon op de hoogte is gesteld van de zitting in hoger beroep op 23 mei 2014 en dat zij een advocaat heeft gemachtigd haar ter zitting te vertegenwoordigen.
Gelet op het voorgaande lijkt op het eerste gezicht te zijn voldaan aan de voorwaarden van artikel 12 van de OLW. De opgeëiste persoon is in persoon op de hoogte gesteld, zij heeft bijstand gehad van een gemachtigd advocaat en er is een garantie op een “retrial” vermeld.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting echter aangegeven dat zij wel degelijk in persoon aanwezig wilde zijn bij de behandeling van haar strafzaak in Roemenië. Dit werd haar echter niet toegestaan omdat zij in Nederland strafrechtelijk zat gedetineerd.
De rechtbank overweegt voorts dat uit de door de raadsvrouw overgelegde stukken blijkt dat de opgeëiste persoon op de dag dat zij op de hoogte was gesteld van de behandeling van de zitting in hoger beroep door een Nederlandse rechter-commissaris ter uitvoering van een Roemeens rechtshulpverzoek als verdachte in die Roemeense zaak is gehoord.
Dit verhoor heeft zonder bijstand van een tolk voor de Roemeense taal plaatsgevonden, terwijl de opgeëiste persoon wel om bijstand van een tolk had verzocht. Voorts heeft de raadsvrouw van de opgeëiste persoon de rechter-commissaris verzocht om aanhouding van het verhoor voor overleg met de advocaat in Roemenië, omdat de raadsvrouw niet over het dossier beschikte en de opgeëiste persoon op basis van dat dossier dus niet kon adviseren over haar proceshouding. De rechter-commissaris heeft overwogen dat de strafzaak drie dagen later in Roemenië zou dienen. Hij heeft vervolgens de raadsvrouw in de gelegenheid gesteld om contact op te nemen met de Roemeense advocaat en het verhoor later die dag voortgezet.
Na de voortzetting heeft de rechter-commissaris meegedeeld dat de opgeëiste persoon volgens de Roemeense wet recht heeft op strafvermindering als zij een bekennende verklaring zou afleggen. Vervolgens heeft de opgeëiste persoon een bekennende verklaring afgelegd. Aan het einde van het verhoor heeft de rechter-commissaris de opgeëiste persoon gevraagd of zij het ermee eens was dat dit alles zonder tolk werd besproken. De opgeëiste persoon antwoordt dan “Ik zeg u ja, ik heb het begrepen.”
De rechtbank ziet aanleiding - ondanks het feit dat strikt genomen is voldaan aan artikel 12 van de OLW - toch een verzetgarantie nodig te achten voor een overlevering, zodat een eventuele schending van artikel 6 van het EVRM kan worden hersteld.
Redengevend hiervoor is de gang van zaken bij het verhoor van de rechter-commissaris op
14 oktober 2014 zoals hiervoor beschreven in samenhang met de verklaring van de opgeëiste persoon dat zij bij de behandeling van de strafzaak in Roemenië aanwezig had willen zijn, maar dat haar werd verteld dat dat niet mogelijk was omdat zij gedetineerd was in Nederland.
Uit de tekst van onderdeel d) onder 3.4 van het EAB zou afgeleid kunnen worden dat aan de opgeëiste persoon inderdaad een verzetgarantie wordt verstrekt, maar de rechtbank is van oordeel dat deze niet ondubbelzinnig is, in die zin dat:
(1) het vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend,
(2) zij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over haar recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij zij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(3) zij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen zij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een ondubbelzinnige verzetgarantie zoals hierboven beschreven bij de Roemeense autoriteiten op te vragen, zal de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting heropenen en schorsen voor onbepaalde tijd.
Voorts is na beraad in raadkamer gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest.
Uit het EAB blijkt dat de resterende straf vijf jaar en zes maanden bedraagt, terwijl er acht maal vijf jaar gevangenisstraf is opgelegd. Verder is ook een straf uit 2002 in het EAB vermeld, te weten drie jaar en 6 maanden.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting aangegeven dat zij een deel van haar straf reeds in Roemenië heeft uitgezeten.
De rechtbank verzoekt de officier van justitie dan ook tevens om aan de Roemeense uitvaardigende autoriteiten te verzoeken om een heldere uiteenzetting van de samenstelling en duur van de opgelegde straf in de strafzaak waarvoor deze overlevering wordt gevraagd en tevens om aan te geven of de opgeëiste persoon reeds een deel van deze straf heeft uitgezeten.
Nu de rechtbank het onderzoek zal heropenen, wordt de raadsvrouw in de gelegenheid gesteld haar verweer met betrekking tot de schending van artikel 3 van het EVRM nader te onderbouwen, terwijl de officier van justitie in de gelegenheid wordt gesteld hierop nader te reageren. De rechtbank verzoekt de raadsvrouw in verband hiermee de stukken waarop zij zich nader wenst te beroepen, uiterlijk een week voor de nieuwe zitting aan de rechtbank en de officier van justitie te overleggen.