In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 september 2014 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) tegen een opgeëiste persoon. De grondslag van het EAB is een nog niet onherroepelijk verstekvonnis van de Correctionele Rechtbank te Antwerpen, gedateerd 22 april 2014. De opgeëiste persoon heeft verzet ingesteld tegen dit vonnis, maar de rechtbank oordeelt dat dit verzet de grondslag van het EAB niet wijzigt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon geen gebruik heeft gemaakt van haar aanwezigheidsrecht en haar Belgische advocaat heeft gemachtigd om haar te vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat zij de Servische nationaliteit heeft. Het EAB is uitgevaardigd door de Procureur des Konings te Antwerpen en betreft een vrijheidsstraf van 30 maanden. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die stelde dat de overlevering geweigerd moest worden vanwege de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon, verworpen. De rechtbank oordeelt dat de ernst van de feiten en de stelselmatige toepassing van het Kaderbesluit geen aanleiding geven tot een weigering van de overlevering.
De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank staat de overlevering toe, zodat de opgeëiste persoon kan worden overgeleverd aan de Belgische autoriteiten voor het strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor haar overlevering is verzocht. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.