Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
verweerders in reconventie
eiser in reconventie,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 14 mei 2014 waarin een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 29 juli 2014 en de daarin genoemde processtukken.
2.De feiten
€ 200.000,00.
3.Het geschil
- een verklaring voor recht dat de tussen partijen bestaande overeenkomst – primair – moet worden geacht te zijn vernietigd en – subsidiair – moet worden geacht te zijn ontbonden,
- opheffing van de conservatoire beslagen op straffe van een dwangsom,
- veroordeling van Kranenburg c.s. in de proceskosten en de nakosten.
4.De beoordeling
in conventie
Het gaat derhalve niet om de vraag of het ondertekenen van de garantieverklaring behoort tot de normale uitoefening van beroep of bedrijf, maar of de rechtshandeling waarvoor de garantie wordt verstrekt behoort tot de normale uitoefening van beroep of bedrijf (zie Hoge Raad 14 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5526).
€ 200.000,00 ontvangen. Indien de garantieverklaring niet zou zijn getekend zou [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] niet zijn uitgekocht waardoor [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] op het moment dat de VOF failliet ging nog vennoot zou zijn geweest. Het enige risico dat door het gezin [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] werd gelopen was dat van dit bedrag € 100.000,00 terugbetaald zou moeten worden. Dat risico is beperkt. Het gezin [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] is de enige die beter is geworden van de leningsovereenkomst en de garantieverklaring, aldus – steeds – Kranenburg c.s.
€ 200.000,00 ten goede van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] is gekomen – hetgeen hij betwist en niet is gebleken – geldt dat door het ondertekenen van de garantieverklaring het risico bestond dat van dit bedrag € 100.000,00 zou moeten worden terugbetaald. Dat het gezin [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] per saldo nog een bedrag van € 100.000,00 zou hebben overgehouden is op zichzelf onvoldoende om te maken dat [naam 3] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep toekomt op artikel 1:88 BW.
2.842,00(2,0 punt × tarief € 1.421,00)