ECLI:NL:RBAMS:2014:6068

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2014
Publicatiedatum
16 september 2014
Zaaknummer
AWB 13-1834 en 13-3881
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van persoonsgebonden budget en huishoudelijke hulp onder de AWBZ en Wmo

In deze zaak gaat het om de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor een zorgzwaartepakket (zzp) aan eiseres, die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) zorg ontvangt. Eiseres ontving een pgb voor huishoudelijke hulp, maar de gemeente Amsterdam heeft haar hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) beperkt. De rechtbank oordeelt dat de gemeente niet voldoende heeft onderzocht of de ophoging van het pgb van € 3.332,- toereikend is voor de volledige behoefte aan hulp bij het huishouden van eiseres. De rechtbank stelt vast dat eiseres, die lijdt aan diverse aandoeningen, recht heeft op een adequate ondersteuning en dat de gemeente moet onderzoeken of de hulp die zij ontvangt voldoende is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de gemeente en draagt hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij zij rekening moeten houden met de uitspraak. Tevens wordt de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het griffierecht worden vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor gemeenten om zorgvuldig te onderzoeken of de ondersteuning die wordt geboden, aansluit bij de werkelijke behoeften van de zorgvrager.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 13/1834 en 13/3881

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2014 in de zaken tussen

[naaam1], [woonplaats], eiseres

(gemachtigde mr. R.M.T. van Diepen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder 1
(gemachtigde mr. J.C. Smit),
en

Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), verweerder 2

(gemachtigde J. Henneveld).

Procesverloop

Inzake AMS 13/1834
Bij besluit van 31 augustus 2012 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan eiseres hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) toegekend voor 4 uur per week over de periode van 31 augustus 2012 tot 1 december 2012 en voor 3 uur en 15 minuten per week over de periode van 1 december 2012 tot en met 30 maart 2013.
Bij besluit van 4 maart 2013 (het bestreden besluit I) heeft verweerder 1 het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I gegrond verklaard.
Inzake AMS 13/3881
Bij besluit van 28 februari 2013 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlenging van zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) toegewezen in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor een zorgzwaartepakket VV03 (klasse 7 = 7 etmalen per week) met ingang van 28 februari 2013 tot en met 27 februari 2028.
Bij besluit van 6 juni 2013 (het bestreden besluit II) heeft verweerder 2 het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.
In beide zaken
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten I en II beroep ingesteld.
Verweerder 1 en 2 hebben verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 29 januari 2014.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder 1 is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde. Verweerder 2 is – met kennisgeving – niet verschenen.
Bij beslissing van 6 februari 2014 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Een nadere zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2014. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder 1 en 2 zijn – met kennisgeving – niet verschenen.

Overwegingen

Ten aanzien van beide zaken
1.1. Eiseres, geboren op [geboortedatum], is bekend met aandoeningen aan het hart- en vaatstelsel, het ademhalingsstelsel, het spierstelsel, het bot en bindweefsel en het zenuwstelsel. Hierdoor is sprake van krachtsverlies, pijn en gevoelsstoornissen en een verhoogde kans op vallen. Wegens deze beperkingen ontvangt eiseres huishoudelijke hulp op grond van de Wmo en AWBZ-zorg.
1.2. Bij het primaire besluit I heeft verweerder 1 ambtshalve – wegens gewijzigde beleidsregels per 1 januari 2012 – een herindicatie vastgesteld voor huishoudelijke hulp op grond van de Wmo. Met ingang van 31 augustus 2012 ontvangt eiseres 4 uur huishoudelijke hulp per week en met ingang van 1 december 2012 ontvangt eiseres 3,15 uur huishoudelijke hulp per week. De herindicatie loopt tot en met 30 maart 2013. Eiseres heeft tegen het primaire besluit I bezwaar gemaakt en heeft gesteld dat bij een eerder indicatiebesluit 5 uur huishoudelijke hulp per week is toegekend tot 1 april 2013. Eiseres was nog niet aan de beurt voor een herindicatie.
1.3. Bij het bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en alsnog huishoudelijke hulp van 5 uur per week toegekend tot 31 maart 2013.
1.4. Na een aanvraag om verlenging van AWBZ-zorg door eiseres ingediend op 22 januari 2013, heeft verweerder 2 bij het primaire besluit II eiseres geïndiceerd voor een zorgzwaartepakket VV03 in de vorm van een pgb voor de periode van 28 februari 2013 tot en met 27 februari 2028. Dit zorgzwaartepakket (zzp) houdt in dat eiseres aanspraak maakt op verblijf in een zorginstelling met begeleiding en intensieve verzorging. Doordat eiseres deze zorg ontvangt in de vorm van een pgb, kan zij deze zorg thuis ontvangen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en gesteld dat ten onrechte door verweerder 2 geen indicatie voor huishoudelijke verzorging is toegekend, nu de huishoudelijke hulp op grond van de Wmo afloopt.
1.5. Bij het bestreden besluit II heeft verweerder 2 zich op het standpunt gesteld dat de Wmo de wettelijke voorliggende voorziening is voor een indicatie huishoudelijke hulp.
2.1. De rechtbank overweegt als volgt.
2.2. Wegens beleidswijzigingen geldt per 1 januari 2009 dat wanneer na deze datum een zzp met de leveringsvorm pgb op grond van de AWBZ wordt afgegeven, huishoudelijke hulp dient te worden gefinancierd uit de AWBZ. Daartoe is sinds die datum in artikel 2.6.9 van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) bepaald dat de verzekerde die in 2009 een indicatiebesluit krijgt voor verblijf, het persoonsgebonden budget ook mag gebruiken voor de betaling van huishoudelijke hulp. Is de indicatie voor een zzp met pgb afgegeven vóór 1 januari 2009 dan geldt nog de regel dat hulp bij het huishouden dient te worden gefinancierd door de Wmo. Het gaat hierbij om een doelgroep van zorgvragers die een indicatie voor verblijf in een instelling hebben gekregen, echter middels een pgb nog thuis wonen en zelf hun zorg kunnen inkopen.
2.3. Eiseres behoort tot deze doelgroep. Uit de gedingstukken is de rechtbank gebleken dat eiseres bij besluit van 3 april 2008 door verweerder 2 is geïndiceerd voor een zzp in de leveringsvorm van een pgb. Deze indicatie liep tot 1 april 2013. Eiseres ontving daarnaast op grond van de Wmo hulp in de huishouding. Deze indicatie liep eveneens tot 1 april 2013. Bij het primaire besluit II is aan eiseres een herindicatie voor zzp met leveringsvorm pgb op grond van de AWBZ afgegeven.
2.4. Verweerder 1 stelt zich op het standpunt dat eiseres niet meer voor hulp in de huishouding op grond van de Wmo in aanmerking komt, omdat de hulp in de huishouding sinds 1 januari 2009 bij een herindicatie ten laste komt van de AWBZ.
2.5. Verweerder 2 stelt zich ten tijde van het onderhavige beroep op het standpunt dat zij geen partij zijn bij deze procedure. Bij het verweerschrift heeft verweerder 2 het bestreden besluit II ingetrokken en het bezwaarschrift van eiseres doorgestuurd naar het Agis Zorgkantoor voor behandeling. Verweerder merkt op dat zij onbevoegd zijn om de aanspraak op huishoudelijke verzorging vast te stellen, omdat huishoudelijke verzorging niet tot de verzekerde aanspraken van de AWBZ behoort. Uit het bezwaarschrift van eiseres blijkt dat er ophoging van het pgb nodig is, er is immers geen inhoudelijk bezwaar gemaakt tegen de aanspraak op zorgzwaartepakket VV03. De vraag om ophoging van het pgb is gerelateerd aan de toekenningsbeschikking pgb waarvoor het zorgkantoor bevoegd is, aldus
verweerder 2.
2.6. In beroep heeft eiseres – kort samengevat – de toekenning van huishoudelijke hulp op grond van de Wmo tot 31 maart 2013 betwist en gesteld dat de toekenning van huishoudelijke hulp op grond van de Wmo dient te worden gecontinueerd. De AWBZ blijkt geen voorliggende voorziening te zijn. Weliswaar is het aan eiseres toegekende zorgzwaartepakket op grond van de AWBZ verhoogd ten opzichte van de eerdere indicatie, echter de ophoging betreft maximaal € 3.332,- per jaar. Eiseres komt geld te kort voor de hulp in de huishouding, omdat zij voorheen € 1.245,- per kwartaal van verweerder 1 ontving voor de kosten van de hulp in de huishouding. Verweerder 1 dient daarom de hulp in de huishouding te continueren. Bovendien verwijst verweerder 2 naar verweerder 1 voor hulp in de huishouding. In dit verband verwijst eiseres naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA2974. In deze uitspraak is bepaald dat voor zover het zorgkantoor geen pgb toekent voor huishoudelijke verzorging, dat dient te worden gedaan op grond van de Wmo.
Ten aanzien van de zaak AMS 13/3381 (AWBZ)
3.1. De rechtbank stelt vast dat verweerder 2 het bestreden besluit II heeft ingetrokken en daarvoor geen ander besluit in de plaats heeft gesteld. Dit betekent dat het beroep van eiseres voor zover gericht tegen het bestreden besluit II niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
3.2. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu verweerder 2 eerst op 2 oktober 2013 het bestreden besluit II van 6 juni 2013 heeft ingetrokken. Derhalve had eiseres al beroepsgronden ingediend. Die omstandigheid in ogenschouw genomen, leidt de rechtbank ertoe verweerder 2 te veroordelen in de proceskosten van het indienen van een beroepschrift, ad € 487,-. Tevens ziet de rechtbank in dit geval aanleiding om met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat verweerder 2 aan eiseres het door haar betaalde griffierecht dient te vergoeden
.
Ten aanzien van de zaak AMS 13/1834 (WMO)
4.1. Op grond van artikel 2 van de Wmo bestaat er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover, met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.
4.2. In artikel 2.6.9, negende lid, van de Rsa is bepaald dat de verzekerde die blijkens het indicatiebesluit is aangewezen op verblijf, het persoonsgebonden budget ook mag gebruiken voor betaling van huishoudelijke hulp.
4.3. In artikel 2.6.6, derde lid, van de Rsa is bepaald dat indien de verzekerde niet in een instelling verblijft, het zorgkantoor het bruto persoonsgebonden budget vervolgens ophoogt met € 3.332,-.
5.
Uit de uitspraken van de CRvB van 5 juni 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:CA2974) en 9 april 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1240) volgt dat indien iemand een ophoging van het persoonsgebonden budget op grond van de AWBZ ontvangt er toch nog een noodzaak tot ondersteuning door het college van burgemeester en wethouders bestaat, voor zover de behoefte aan hulp bij het huishouden het bedrag van die ophoging overstijgt. In navolging van deze uitspraken is de rechtbank van oordeel dat het betoog van eiseres slaagt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat vaststaat dat eiseres de in overweging 4.3. genoemde ophoging van € 3.332,- heeft ontvangen. Er mag van eiseres worden verwacht dat zij deze ophoging, overeenkomstig de hiervoor genoemde uitspraken, ook besteedt aan de kosten van hulp bij het huishouden. De rechtbank is echter van oordeel dat in dit geval niet duidelijk is of eiseres met de ophoging kan voorzien in haar volledige behoefte aan hulp bij het huishouden, of dat zij wellicht is aangewezen op meer zorg dan zij met de ophoging kan inkopen. Ter zitting heeft eiseres uitdrukkelijk gesteld dat de ophoging niet voldoende is, nu zij eerder
€ 1.245,- per kwartaal ontving voor hulp in het huishouden op grond van de Wmo. Het ligt dan op de weg van verweerder 1 om vast te stellen of de beperkingen van eiseres met de ophoging al dan niet zijn gecompenseerd. De noodzaak tot ondersteuning van eiseres door verweerder 1 bestaat dan ook voor zover de behoefte aan hulp bij het huishouden het bedrag van € 3.332,- per jaar overstijgt.
6.
Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit I. Verweerder dient opnieuw op het door eiseres gemaakte bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen ruimte om zelf in de zaak te voorzien, nu nader onderzoek door verweerder 1 naar de omvang van de noodzakelijke ondersteuning aan eiseres noodzakelijk is. Verweerder 1 dient hierbij inzichtelijk te maken op hoeveel uren hulp bij het huishouden eiseres is aangewezen en in hoeverre de aan eiseres verstrekte ophoging toereikend is om in die ondersteuning te voorzien.
7.
Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb verweerder 1 te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) forfaitair zijn vastgesteld op
€ 1.217,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
8.
Voorts dient verweerder aan eiseres het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

Inzake AMS 13/3881
De rechtbank
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,- (zegge: vierenveertig euro) aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 487,- (zegge: vierhonderd zevenentachtig euro).
Inzake AMS 13/1834
De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit I;
  • draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,- (zegge: vierenveertig euro) aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 1.217,50 (zegge: duizend tweehonderdzeventien euro en vijftig eurocent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Spoel, rechter,
in aanwezigheid van mr. R.J.R. van Broekhoven, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2014.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB