ECLI:NL:RBAMS:2014:5720

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2014
Publicatiedatum
5 september 2014
Zaaknummer
190.2014
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak wegens vermeende partijdigheid

In deze zaak heeft verzoeker, verdachte in een strafzaak, een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters die zijn zaak behandelen. Het verzoek is gebaseerd op de stelling dat de beslissingen van de rechters zo onbegrijpelijk zijn dat er sprake is van zowel subjectieve als objectieve partijdigheid. Verzoeker stelt dat zijn recht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd in artikel 6 van het EVRM, is geschonden door de wijze waarop de rechters hebben beslist en gemotiveerd. De wrakingskamer heeft de procedure op 3 juli 2014 behandeld, waarbij de rechters, de raadsvrouw van verzoeker en de officier van justitie zijn gehoord. De rechters hebben aangegeven niet in het wrakingsverzoek te berusten.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking niet bedoeld is om onwelgevallige rechterlijke beslissingen ter discussie te stellen. Zelfs als een beslissing als onjuist wordt beschouwd, vormt dat op zichzelf geen grond voor de veronderstelling dat de betrokken rechter vooringenomen is. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat de beslissingen van de rechters, hoewel ze voor discussie vatbaar zijn, niet onbegrijpelijk zijn. De rechters hebben hun beslissingen gemotiveerd en er zijn geen feiten of omstandigheden aangetoond die wijzen op partijdigheid.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, met de overweging dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd is. De beslissing is genomen door de rechters P.B. Martens, C.W.M. Giesen en C.W. Bianchi, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 juli 2014. Tegen deze beslissing staat geen voorziening open volgens artikel 515 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer
Beschikking op het op 3 juli 2014 ter zitting gedane en onder rekestnummer
HA RK 190.2014 ingeschreven verzoek van:
[naam],
wonende te Amsterdam,
raadsvrouw: [naam2], advocaat te Utrecht,
hierna: verzoeker,
welke verzoek strekt tot wraking van mrs. W.M.C. van den Berg, voorzitter, K.D. van Ringen en A.M. van den Linden-Kaajan, leden van de meervoudige strafkamer belast met de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker, hierna: de rechters.

1.Verloop van de procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- de aantekeningen van de griffier van de rechters;
- het bezwaarschrift tegen de dagvaarding van verzoeker d.d. 17 juni 2014;
- de brief van de raadsvrouw d.d. 18 juni 2014 gericht aan de rechter- commissaris met het verzoek een aantal getuigen te horen en camerabeelden aan het dossier toe te voegen.
De rechters hebben bij monde van de voorzitter meegedeeld dat zij niet berusten in het wrakingsverzoek.
Het verzoek is behandeld op 3 juli 2014 waar de raadsvrouw, de rechters en de officier van justitie, mr. M.E. Woudman, zijn gehoord. Na afloop van de behandeling is aanstonds mondeling uitspraak gedaan. Deze beschikking vormt de uitwerking daarvan.

2.Gronden van de beslissing

Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
Verzoeker is verdachte in de strafzaak geregistreerd onder parketnummer 13/698755-13, welke zaak door de rechters wordt behandeld.
Verzoeker wordt verdacht van overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het bezwaarschrift tegen de dagvaarding houdt samengevat in dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is dan wel de meervoudige kamer niet bevoegd en voorts dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat het aan verdachte verweten feit geheel of gedeeltelijk bewezen zal worden verklaard.
De brief van 18 juni 2014 houdt verkort samengevat in het verzoek om een cd-rom met camerabeelden aan het dossier toe te voegen en zeven getuigen, waaronder verzoeker, te horen.
De aantekeningen van de griffier waaruit de volgende gang van zaken op de terechtzitting blijkt.
Voor aanvang van de openbare behandeling ter terechtzitting (waarbij verzoeker niet aanwezig was) is in raadkamer het bezwaarschrift tegen de dagvaarding behandeld. Nadat de officier van justitie en de raadsvrouw hun standpunt hadden toegelicht, hebben de rechters het bezwaarschrift ongegrond verklaard. De rechters hebben bij monde van de voorzitter hun standpunt toegelicht. De voorzitter heeft meegedeeld dat het gelet op het dossier niet hoogst onwaarschijnlijk is, dat bij een inhoudelijke behandeling van de zaak tot een bewezenverklaring zou worden gekomen. Ten overvloede heeft de voorzitter opgemerkt dat de bezwaarschriftprocedure niet is bedoeld om het opportuniteitsbeginsel te toetsen. Het Openbaar Ministerie heeft de bevoegdheid om zaken te vervolgen en te bepalen of een zaak aan de politierechter of aan de meervoudige kamer wordt voorgelegd. Bij de rechtbank Amsterdam is het beleid om een zaak door een meervoudige kamer te laten behandelen wanneer het de verwachting is dat de behandeling van een zaak langer dan dertig minuten gaat duren. In dit geval heeft verzoeker nog geen verklaring afgelegd en was de verwachting dat hij ter terechtzitting voor het eerst een verklaring zou afleggen. Ook de omstandigheid dat er sprake was van camerabeelden kan bij de overweging de zaak meervoudig te laten behandelen een rol hebben gespeeld, aldus de voorzitter. Nadat de zaak was uitgeroepen heeft de voorzitter meegedeeld dat eerst de camerabeelden bekeken zouden worden. De raadsvrouw heeft daartegen bezwaar gemaakt, omdat zij met verzoeker heeft afgesproken dat hij niet ter zitting zou verschijnen en dat zij om aanhouding zou verzoeken, zodat zij de camerabeelden op voorhand zou kunnen bekijken. Volgens de raadsvrouw heeft zij dit al op 18 juni 2014 verzocht, maar geen respons gekregen. Weliswaar was het verzoek gericht aan de rechter-commissaris, maar de officier van justitie was van het verzoek op de hoogte. Pas twee uur voor de zitting heeft zij bericht gekregen dat de camerabeelden op de zitting beschikbaar zouden zijn. Dit was te laat om haar cliënt te bereiken. De raadsvrouw verzoekt daarom om aanhouding opdat zij en haar cliënt in de gelegenheid zullen zijn om de beelden op voorhand te bekijken. Voorts mocht de verdediging er van uitgaan dat de zaak zou worden aangehouden omdat het verdedigingscriterium van toepassing is op de beoordeling van de verzoeken tot het horen van getuigen. Na beraad in raadkamer heeft de voorzitter meegedeeld dat de rechtbank het van belang acht om eerst de beelden te bekijken zodat de verzoeken van verzoeker goed kunnen worden beoordeeld. Daarbij is opgemerkt dat het de keuze van verzoeker was om niet te verschijnen. De rechtbank moet rekening houden met het belang van verzoeker maar ook met dat van een spoedige en voortvarende rechtsgang. Vervolgens zijn de camerabeelden bekeken. Nadat de beelden zijn bekeken heeft de raadsvrouw desgevraagd meegedeeld dat zij persisteerde bij de verzoeken, omdat uit de beelden niet valt af te leiden dat verzoeker schade heeft veroorzaakt en dat zijn echtgenote bij hem in de auto zat. Voorts heeft de raadsvrouw gepersisteerd bij haar verzoek tot het horen van verzoeker bij de rechter-commissaris. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van alle verzoeken. Na beraad in raadkamer hebben de rechters het verzoek tot aanhouding en de overige verzoeken afgewezen. De voorzitter heeft de beslissing toegelicht. De camerabeelden zijn al bekeken en aan verzoeker is al vijfmaal eerder de mogelijkheid geboden om een verklaring af te leggen. Het komt voor zijn risico dat hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt of heeft kunnen maken. Verzoeker had ook ter zitting kunnen verschijnen om zijn standpunt toe te lichten. Vervolgens heeft de voorzitter de beslissing tot afwijzing van het verzoek per getuige nader gemotiveerd. Daarop heeft de raadsvrouw, na een korte schorsing en overleg met verzoeker, de rechters gewraakt.

3.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende - zakelijk weergegeven -gronden.
3.1
De beslissingen van de rechters zijn zo onbegrijpelijk, dat zowel sprake is van subjectieve als objectieve partijdigheid. De rechters hebben door de wijze waarop zij hebben beslist en de daartoe gebezigde motivering, zowel het recht van verzoeker op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM als de goede procesorde geschonden.
3.2
Dit blijkt met name uit hun beslissing om het verzoek tot het horen van de getuigen af te wijzen. Er is een duidelijk verdedigingsbelang om de getuigen te horen. Er is tot nu toe maar één getuige die heeft gezegd dat er nieuwe schade zou zijn, maar zijn verklaring bevat tegenstrijdigheden. Daarom is het van belang om de andere getuigen te horen. De aan hen te stellen vragen zien rechtstreeks op de tenlastelegging. De raadsvrouw heeft in dit verband verwezen naar de uitspraak van de wrakingskamer van de rechtbank Amsterdam van 22 oktober 2010 (ECLI:NL:RBAMS:2010:BO1532.De rechters hebben ten aanzien van de vierde voorgedragen getuige het verzoek bovendien ongemotiveerd afgewezen.
3.3
De raadsvrouw heeft de camerabeelden niet met verzoeker kunnen bekijken. Zij zegt zich overrompeld te voelen dat die beelden ter zitting wel zijn bekeken, terwijl verzoeker wegens medische redenen niet in staat was ter zitting te verschijnen, al heeft zij van de verhindering geen stukken overgelegd.
3.4
De rechters hebben ook de schijn van partijdigheid gewekt door direct op de zitting al een beslissing te nemen op het bezwaarschrift tegen de dagvaarding.
3.5
Volgens verzoeker is door de cumulatie van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden de gerechtvaardigde vrees ontstaan dat de rechters de benodigde onpartijdigheid, zowel subjectief als objectief, ontberen.

4.De reactie van de rechters

De rechters hebben bij monde van de voorzitter ten aanzien van het wrakingsverzoek aangevoerd dat zij niet de schijn hebben gewekt van partijdigheid. De rechters hebben in dit verband verwezen naar de in de aantekeningen van de griffier omschreven gang van zaken. Zij hebben pas bij de behandeling van het onderhavige verzoek voor het eerst vernomen dat verzoeker wegens medische redenen niet aanwezig zou kunnen zijn. Het verzoek van de raadsvrouw tot het bekijken van de camerabeelden is eerst op dinsdagavond 1 juli 2014 verstuurd en op de dag van de zitting door de voorzitter ontvangen. Dit verzoek kon daarom niet eerder dan op de dag van de zitting rond het middaguur worden beantwoord.

5.Het standpunt van de officier van justitie

5.1
Er is geen sprake geweest van enige vooringenomenheid bij de rechters.
5.2
Bij verzoeker is kennelijk het gevoel ontstaan dat hij niet wordt gehoord, wegens een cumulatie van redenen. Het bezwaarschrift tegen de dagvaarding is echter op de gebruikelijke wijze beoordeeld. Het verzoek tot het horen van de getuigen is bovendien onvoldoende gemotiveerd. Dit verzoek gaat ervan uit dat verzoeker geen schade heeft veroorzaakt en zijn visitekaartje heeft achtergelaten. Uit de camerabeelden blijkt echter niet dat hij zijn kaartje heeft achtergelaten terwijl wel is te zien dat de aangereden auto door de aanrijding is opgeschoven. Dan is het aannemelijk dat er schade is ontstaan. Het ligt niet voor de hand dat de voorgedragen getuigen iets relevants kunnen verklaren. Daarom was het een terechte beslissing om het verzoek af te wijzen. Volgens de officier van justitie hoefde hij op het verzoek van 18 juni 2014 niet te reageren, omdat dit verzoek formeel niet tot hem was gericht. De raadsvrouw had actie moeten ondernemen, toen op haar verzoek tot het horen van de getuigen geen reactie kwam.
5.3
Verzoeker moet appel instellen als hij het niet eens is met de beslissingen van de rechters.
5.4
De door verzoeker gestelde ziekte is onvoldoende reden om niet te verschijnen. Hij had kunnen verschijnen en had dan op de zitting nog bezwaar kunnen maken, of had enige tijd voor beraad kunnen vragen. De houding van verzoeker lijkt op obstructie van de rechtsgang.

6.De beoordeling van de verzoeken

6.1
Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering dient in een wrakingprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die
een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoekers daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
6.3
Uitgangspunt bij de beoordeling is dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om onwelgevallige rechterlijke beslissingen, daaronder begrepen de wijze waarop de orde op een zitting wordt gehandhaafd of het onderzoek ter terechtzitting wordt geleid, ter discussie te stellen. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg. Zelfs als een beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt, vormt dat op zichzelf beschouwd nog geen grond om te veronderstellen dat de betrokken rechter vooringenomen is. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of een beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering inhoudelijk juist is, maar om te onderzoeken of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
6.4
Dat laatste kan naar het oordeel van de wrakingskamer slechts het geval zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval een beslissing, waaronder begrepen de motivering daarvan, redelijkerwijze niet anders kan worden verklaard dan dat deze door vooringenomenheid van de rechters is ingegeven.
6.5
De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissingen ten aanzien van een of twee voorgestelde getuigen weliswaar voor discussie vatbaar kunnen zijn maar dat die beslissingen hierdoor niet onbegrijpelijk zijn. Ook in het licht van de eerdere beslissing op het bezwaarschrift tegen de dagvaarding en van de overige hiervoor vermelde feiten en omstandigheden getuigen de door de rechters genomen beslissingen niet van vooringenomenheid noch kunnen deze naar het oordeel van de wrakingskamer leiden tot een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.
7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af
Aldus gegeven door mrs. P.B. Martens, voorzitter, C.W.M. Giesen en C.W. Bianchi, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juli 2014 in tegenwoordigheid van de griffier. Deze beschikking is ondertekend door de griffier en de oudste rechter, omdat de voorzitter verhinderd is.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.