ECLI:NL:RBAMS:2014:5704

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2014
Publicatiedatum
5 september 2014
Zaaknummer
239.2014
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in de Rechtbank Amsterdam

In deze zaak hebben verzoekers een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters van de Rechtbank Amsterdam, waaronder mr. H.B. van Gijn, mr. N.C.H. Blankevoort, mr. S.P. Pompe en mr. C. von Meyenfeldt. De verzoekers hebben een groot aantal klachten geuit die niet direct verband houden met het wrakingsverzoek, maar eerder gericht zijn tegen de gehele Nederlandse rechtspleging en het functioneren van de rechtbank Amsterdam. Ze verwijzen naar eerdere procedures waarin zij zich benadeeld voelden en waarin hun wrakingsverzoeken telkens zijn afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de klachten in het verzoekschrift vaak ongegrond zijn en dat verzoekers herhaaldelijk lichtvaardige wrakingsverzoeken hebben ingediend. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de verzoekers hun wrakingsbevoegdheid misbruiken, wat de rechtbank als een poging tot frustratie en vertraging van de rechtsgang beschouwt.

De rechtbank heeft de verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun wrakingsverzoek en bepaald dat toekomstige wrakingsverzoeken van hen niet in behandeling zullen worden genomen. De beslissing is genomen op basis van de inhoud van het verzoekschrift, de herhaalde ongegronde wrakingsverzoeken en het gebrek aan steekhoudende gronden. De rechtbank benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. De beslissing is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 augustus 2014, waarbij de griffier aanwezig was. Tegen deze beslissing staat geen voorziening open op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling publiekrecht

Wrakingskamer

Beschikking op het onder rekestnummer C/14/570716/ HA RK 239-2014 ingeschreven verzoek van:
[Naam] EN [naam2],
verzoekers,
wonende te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. N.C.H. Blankevoort, S.P. Pompe en
J. Piena, in de zaak met nummer
C/14/568721/ HA RK 239-2014

1.Verloop van de procedure

1.1.
Verzoekers hebben een verzoek ingediend tot wraking van mr. H.B. van Gijn. De behandeling van dit verzoek is gepland op de zitting 22 augustus 2014. Nadat een verzoek tot aanhouding van de behandeling is afgewezen hebben verzoekers de leden van de behandelende wrakingskamer gewraakt. De rechters hebben medegedeeld niet in de wraking te berusten. Om na te noemen redenen heeft geen mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden.

2.De gronden van het verzoek

2.1.
Het verzoekschrift bevat een groot aantal klachten die zich in min of meer algemene termen richten tegen de gehele Nederlandse rechtspleging, het functioneren van de rechtbank Amsterdam, de wrakingskamer als geheel en de voorzitter, mr. Blankevoort in het bijzonder. Meer concreet maken verzoekers bezwaar tegen enerzijds het feit dat de behandeling van hun wrakingsverzoek onwenselijk lang op zich heeft laten wachten en anderzijds tegen de afwijzing van een verzoek om aanhouding van de behandeling van het wrakingsverzoek. Daarnaast bevat het verzoek klachten over de behandeling van een aantal zaken waarbij verzoekers in het verleden betrokken zijn geweest.

3.De beoordeling van het verzoek

3.1.
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij worden gewraakt, op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.2.
Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Uit de wet en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
3.4.
In het onderhavige verzoekschrift worden een groot aantal klachten geformuleerd die in het geheel geen verband houden met het voorliggende verzoek of de onderliggende zaak. Deze klachten hebben betrekking op het vermeend racistisch, fascistisch, ondemocratisch en crimineel handelen van Nederlandse rechters in het algemeen en het handelen van de rechtbank Amsterdam in het bijzonder. In het verzoekschrift wordt gewag gemaakt van procedures die verzoekers in het verleden hebben gevoerd en waarin zij, naar zij menen, ten onrechte in het ongelijk zijn gesteld en waarin door hen gedane wrakingsverzoeken telkens, onder andere ook door mr. Blankevoort zouden zijn afgewezen. Verder worden artikelen geciteerd over het faillissement van [bedrijf] en het bestaan van ‘pedo-netwerken’ in Nederland en de betrokkenheid daarbij van (een) functionaris(sen) van de rechtbank Amsterdam. Daar waar het verzoekschrift wel betrekking heeft op de behandeling van het voorliggend verzoek tot wraking is het innerlijk tegenstrijdig, nu enerzijds wordt geklaagd over de lange duur van de behandeling en anderzijds het feit dat een verzoek om uitstel van de behandeling is afgewezen. Uit het verzoekschrift volgt verder dat verzoekers in een groot aantal procedures waarin zij betrokken zijn geweest telkens een wrakingsverzoek hebben gedaan. Uit de daarvan overgelegde beschikkingen volgt dat verzoekers bij herhaling ongegronde en of lichtvaardige wrakingsverzoeken zouden hebben gedaan en dat om die reden is bepaald dat een volgend verzoek niet in behandeling zal worden genomen.
3.5.
Gelet op het voorgaande en dan met name de inhoud van het verzoekschrift en de toon waarin het is gezet, in onderling verband en samenhang bezien met het gebrek aan steekhoudende gronden, het feit dat verzoekers in een groot aantal procedures waarin zij betrokken zijn telkens een of meerdere wrakingsverzoeken hebben gedaan en het feit dat thans ook de wrakingskamer wordt gewraakt, is de rechtbank van oordeel dat verzoekers hun bevoegdheid de rechter te wraken uitsluitend aanwenden ter frustratie en vertraging van de rechtsgang. Dat is misbruik van recht.
3.6.
Nu verzoekers misbruik maken van hun bevoegdheid de rechter te wraken kunnen zijn thans niet in hun verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer worden ontvangen en kan een mondelinge behandeling van het verzoek reeds daarom achterwege blijven. Het voorgaande geeft tevens aanleiding te bepalen dat verdere wrakingsverzoeken van verzoekers tegen de leden van de wrakingskamer die is belast met de behandeling van het wrakingsverzoek van verzoekers niet in behandeling zullen worden genomen.

4.Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING
De rechtbank:
 verklaart verzoekers niet-ontvankelijk;
 bepaalt dat een volgend verzoek van verzoekers tot wraking van de leden van de wrakingskamer die het verzoek tot wraking van mr. Van Gijn behandeld niet in behandeling wordt genomen.
Aldus gegeven door mr. A.W.H. Vink, voorzitter, mr. W.M.C. van den Berg en
mr. C. von Meyenfeldt, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 augustus 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 8:18 lid 5 Awb geen voorziening open.