ECLI:NL:RBAMS:2014:5478

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
1 september 2014
Zaaknummer
565535 / HA RK 14-150
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring verzet tegen griffierecht door rechtbank Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 augustus 2014 uitspraak gedaan in een rekestprocedure waarbij de besloten vennootschap DUNCLA INVESTMENTS B.V. (hierna: Duncla) in verzet is gekomen tegen de beslissing van de griffier om een griffierecht van € 3.829,-- in rekening te brengen. Duncla betoogde dat de Regeling griffierechten 2014 onverbindend is, omdat de minister niet alleen de bedragen heeft gewijzigd, maar ook de tekst van de Wet griffierechten in burgerlijke zaken. Duncla stelde dat het griffierecht vastgesteld moest worden op basis van de tarieven die golden in 2013, en niet op basis van de nieuwe regeling.

De griffier heeft verweer gevoerd en betoogd dat de minister zijn wettelijke bevoegdheid heeft gebruikt om de bedragen in de tabel van de bijlage bij de Wet griffierechten in burgerlijke zaken (Wgbz) te wijzigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzet tijdig is ingesteld en heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeerde dat de minister enkel bevoegd is om de bedragen te wijzigen, maar niet de tekst van de wet. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een vergissing van de minister bij de wijziging van de tekst en dat de Regeling aldus moet worden gelezen dat de tekst gold op 31 december 2013.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet van Duncla ongegrond verklaard, waarmee de beslissing van de griffier om het griffierecht te heffen in stand bleef. Deze uitspraak bevestigt de rechtsgeldigheid van de gewijzigde tarieven en de bevoegdheid van de minister om deze aan te passen, maar niet om de tekst van de wet te wijzigen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: 565535 / HA RK 14-150 MW/CB
Beschikking van 27 augustus 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DUNCLA INVESTMENTS B.V.,
verzoekster,
advocaat mr. G.A.M.F. Spera te Heerlen,
tegen
DE GRIFFIER VAN DE RECHTBANK AMSTERDAM,
verweerder.
Partijen zullen hierna Duncla en de griffier worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

Bij op 21 mei 2014 ingekomen en aangehecht verzoekschrift ex artikel 29 van de Wet griffierechten in burgerlijke zaken (Wgbz) is Duncla in verzet gekomen tegen de beslissing van de griffier om een bedrag van € 3.829,-- aan griffierecht te heffen. De griffier heeft op 7 augustus 2014 een verweerschrift ingediend.

2.Gronden van de beslissing

2.1.
Duncla heeft bij deze rechtbank een bodemprocedure aanhangig gemaakt jegens Vesna Investments B.V. De zaak staat geregistreerd onder nummers 563423 / HA ZA 14-418. De eerste rolzitting was op 23 april 2014.
Aan (de advocaat van) Duncla is een bedrag van € 3.829,-- aan griffierecht in rekening gebracht, welk bedrag zij inmiddels heeft voldaan.
2.2.
Duncla verzet zich tegen de hoogte van het griffierecht. Zij stelt daartoe
– kort gezegd en voor zover relevant – dat het griffierecht niet vastgesteld dient te worden aan de hand van de Regeling griffierechten 2014, maar aan de hand van de tarieven zoals geldend in 2013. De minister heeft zichzelf de bevoegdheid aangemeten om de tekst die door de formele wetgever is vastgesteld in de Reparatiewet griffierechten bij ministeriële regeling te wijzigen, maar hiervoor ontbreekt een wettelijke basis. De minister heeft in de Regeling griffierechten 2014 het woord niet-natuurlijke personen vervangen door de term rechtspersonen. Verder heeft hij bepaald dat het griffierecht moet worden bepaald aan de hand van het in hoofdsom gevorderde, terwijl de hoogte werd bepaald aan de hand van de vordering tout court. Ook is thans geen griffierecht meer verschuldigd voor zaken met betrekking tot vorderingen onder de € 25.000,-- die dienen bij de sector civiel. Omdat de minister alleen de bevoegdheid heeft om bedragen te wijzigen en niet de tekst van de wet en de bijlage is de gehele Regeling griffierechten 2014 onverbindend. Het griffierecht dient dan ook te worden vastgesteld op basis van de in 2013 geldende tarieven en derhalve op
€ 3.715,--, aldus Duncla.
2.3.
De griffier heeft verweer gevoerd. Dit verweer komt er – kort gezegd – op neer dat de minister van zijn wettelijke bevoegdheid gebruik heeft gemaakt om de bedragen in de tabel van de bijlage bij de Wgbz bij Regeling van
13 december 2013 per 1 januari 2014 te wijzigen. De nieuwe tarieven voor het griffierecht zijn daarmee rechtsgeldig vastgesteld. Dat tegelijkertijd de tekst van de tabel is gewijzigd, doet niet af aan de rechtsgeldigheid van de wijziging van de bedragen in de tabel. Nu de minister niet bevoegd was om de tekst te wijzigen, lijkt hier sprake te zijn van een omissie, aldus de griffier.

3.De beoordeling

3.1.
Het door Duncla ingediende verzet is tijdig ingesteld.
3.2.
In de Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 13 december 2013, nr. 461218, tot indexering van bedragen in de Algemene wet bestuursrecht, het Besluit proceskosten bestuursrecht, de Wet griffierechten in burgerlijke zaken en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de Regeling) heeft de minister in de tabel van de bijlage bij de wet niet alleen de bedragen maar ook de tekst op onderdelen aangepast. Daarbij valt op dat de tekst in de tabel van de Regeling volledig in overeenstemming is met de tekst in de tabel van de bijlage van de Wgbz van voor de invoering van de Reparatiewet per 1 april 2013.
3.3.
Op de Regeling is artikel 2 Wgbz van toepassing. Het artikel luidt als volgt:
“De bedragen die genoemd zijn in deze wet en in de tabel die als bijlage bij deze wet is gevoegd, kunnen jaarlijks met ingang van 1 januari bij regeling van Onze Minister worden gewijzigd, voor zover de consumentenprijs-index daartoe aanleiding geeft.”
De minister heeft dus enkel de bevoegd om jaarlijks de bedragen in de tabel te wijzigen, maar niet de tekst.
3.4.
Dat de minister de tekst bewust heeft willen wijzigen naar de tekst van vóór 1 april 2013 is uiterst onwaarschijnlijk. Er is onmiskenbaar sprake van een vergissing. In de toelichting op de Regeling wordt met geen woord gerept over een wijziging van de tekst, maar enkel over een aanpassing van de bedragen. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat de minister bij vergissing de tekst van vóór 1 april 2013 heeft gebruikt. De Regeling moet daarom onmiskenbaar aldus worden gelezen dat in de tabel van de bijlage de tekst is bedoeld zoals deze gold op 31 december 2013.
Daarvan uitgaande is geen sprake van overschrijding door de minister van zijn bevoegdheid en evenmin van onverbindendheid.
3.5.
Het verzet tegen de beslissing van de griffier is gelet op het voorgaande dan ook ongegrond.

4.de beslissing

De rechtbank
verklaart het verzet tegen de beslissing van de griffier ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, op
27 augustus 2014. [1]

Voetnoten

1.type: CB