ECLI:NL:RBAMS:2014:5298

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2014
Publicatiedatum
22 augustus 2014
Zaaknummer
13-751562-14 Rk 14-3967
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering aan Belgische autoriteiten in het kader van Europees aanhoudingsbevel

Op 22 augustus 2014 heeft de Rechtbank Amsterdam, Internationale Rechtshulpkamer, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 13 juni 2014 en betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd op 1 december 2013 door de Onderzoekrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent, België. De opgeëiste persoon, geboren in België, was gedetineerd in een Huis van Bewaring in Nederland en had afstand gedaan van zijn recht om op de vordering te worden gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon overeenkomt met de gegevens in het EAB en dat hij zowel de Turkse als de Belgische nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen, waarin werd gesteld dat er geen link was tussen de opgeëiste persoon en de verdachte in het EAB. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet en dat de Belgische autoriteiten voldoende informatie hadden verstrekt over de strafbare feiten waarvoor de overlevering werd verzocht. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren en dat de overlevering moest worden toegestaan.

De uitspraak werd gedaan door mr. H.P. Kijlstra, voorzitter, en mrs. S.J. Riem en J.H. Beestman, rechters, in aanwezigheid van griffier L.C. Werkman. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751562-14
RK nummer: 14/3967
Datum uitspraak: 22 augustus 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 juni 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). In deze vordering staan als geboortedatum en geboorteplaats van de persoon op wie de vordering betrekking heeft vermeld: [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1], Turkije. Op 5 augustus 2014 heeft de officier van justitie de geboortedatum en geboorteplaats schriftelijk gecorrigeerd, zoals hieronder opgenomen.
Het EAB is uitgevaardigd op 1 december 2013 door de Onderzoekrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent, België, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats 2], België, op [geboortedatum 2],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘[locatie]’,
Huis van Bewaring ‘[locatie]’ te [plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 augustus 2014. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft en de
raadsman van de opgeëiste persoon mr. T.P. van Dijken, advocaat te Lelystad, namens zijn kantoorgenoot mr. A. Taner.
De opgeëiste persoon heeft op 8 augustus 2014 schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om op de vordering te worden gehoord.
De raadsman heeft verklaard door de opgeëiste persoon uitdrukkelijk te zijn gemachtigd namens hem het woord te voeren.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon zowel de Turkse als de Belgische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsmandaat bij verstek van 1 december 2013, afgegeven door de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent, België.
Referentie: dossier Onderzoeksrechter Claeys: 207/2013
Notitienummer parket Gent: GE.20.Fl.009251/2012.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Het EAB houdt verder een verzoek in om inbeslagname en afgifte van de voorwerpen die zijn aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon. Nu de officier van justitie niet heeft gevorderd dat de rechtbank over het verzoek tot afgifte zal beslissen en er door de officier van justitie geen lijst als bedoeld in artikel 49, derde lid OLW bij de vordering tot in behandeling nemen van het EAB is overgelegd, houdt de rechtbank het er voor dat er geen voorwerpen zoals bedoeld in artikel 49, eerste lid OLW in beslag zijn genomen dan wel dat van haar geen beslissing als bedoeld in artikel 50, eerste lid OLW wordt gevraagd.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat noch uit het EAB noch uit de later ingezonden aanvullende stukken blijkt van een link tussen de opgeëiste persoon en ene [naam 1], welke laatste ook van de naam [naam 2] gebruik zou maken. De identiteit van degene die door de Belgische justitie wordt gezocht is onduidelijk en het staat onvoldoende vast dat de opgeëiste persoon ook degene is die wordt verdacht van de in het EAB en de aanvullende stukken omschreven feiten.
Standpunt officier van justitie
Het gevoerde verweer betreft een onschuldverweer. De link waar de raadsman naar vraagt heeft betrekking op de bewijsvoering en moet in de strafprocedure in België aan de orde worden gesteld. Dat de opgeëiste persoon degene is van wie de overlevering wordt verzocht staat vast en wordt niet betwist.
Oordeel rechtbank
De raadsman heeft het verweer gebracht als een verweer met betrekking tot de genoegzaamheid van het EAB. De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In het EAB hebben de Belgische autoriteiten onder e vermeld dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht, kort gezegd, zich schuldig te hebben gemaakt aan nader aangeduide oplichterspraktijken en schriftvervalsing in juni en juli 2012 in de Gentse regio. De hoofdverdachte/organisator van deze zaak is genaamd [opgeëiste persoon].
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het EAB dan ook aan de vereisten van artikel 2 OLW en is de specialiteit als bedoeld in artikel 14 OLW gewaarborgd. De rechtbank verwerpt het verweer.
Het EAB vermeldt als alias van de opgeëiste persoon [naam 1], geboren te [geboorteplaats 3] op [geboortedatum 1]. Uit de aanvullende stukken (het navolgend proces-verbaal 007869/2013 van de Federale Gerechtelijke Politie te Gent d.d. 29 augustus 2013, met bijlagen) blijkt dat aangenomen moet worden dat dit een valse identiteit betreft. Tevens blijkt dat betrokkene ook gebruik zou maken van de naam [naam 2]. Het is aan de Belgische justitie om in het kader van de vervolging van de opgeëiste persoon (en andere verdachten) hier onderzoek naar te doen. Niet betwist wordt dat de opgeëiste persoon de persoon is van wie de overlevering wordt verzocht. Of de tegen hem gerezen verdenking stand houdt, is niet ter beoordeling van de overleveringsrechter.
Het verweer wordt verworpen.
Voor zover het verweer opgevat moet worden als een verweer in het kader van artikel 26, vierde lid OLW dan wordt het om die reden eveneens verworpen.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten, vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting.
Volgens de in rubriek c) van het EAB en de in de e-mail d.d. 28 juli 2014 van de uitvaardigende justitiële autoriteit vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 Overleveringswet.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoekrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent, België, ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. S.J. Riem en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 augustus 2014.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.