Op 11 juli 2014 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Deze vordering, gedateerd op 13 mei 2014, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 15 maart 2014 door de Italiaanse autoriteiten is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Albanië en thans gedetineerd in Nederland, is in Italië elfmaal veroordeeld tot vrijheidsstraffen en geldboetes. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op de openbare zitting van 27 juni 2014, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon uitsluitend is veroordeeld tot een geldboete van € 200,--, en dat er geen vrijheidsstraf is opgelegd. Dit is in strijd met de vereisten van de artikelen 2 en 7 van de OLW, die bepalen dat een EAB alleen kan worden afgegeven indien er een straf of maatregel is opgelegd met een duur van ten minste vier maanden. De rechtbank concludeert dat het EAB niet voldoet aan deze eisen, aangezien de opgeëiste persoon enkel een geldboete is opgelegd en er geen sprake is van een vrijheidsstraf.
Daarom heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee rechters, en is uitgesproken in het openbaar. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.