ECLI:NL:RBAMS:2014:5187

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
13.751.002-14, 14/176
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 april 2014 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door de Regionale Rechtbank in Elbląg, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van zes jaren, waarvan nog acht maanden en tweeëntwintig dagen resteren. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op openbare zittingen op 25 februari en 18 maart 2014, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door een raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en de officier van justitie overwogen. De verdediging betoogde dat de overlevering moest worden geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de behandeling van de zaak in Polen. De rechtbank oordeelde echter dat de opgeëiste persoon in persoon was gedagvaard voor de inhoudelijke behandeling en dat de overlevering niet kon worden geweigerd op basis van zijn afwezigheid.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar Pools als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan voor de feiten a), b), d), e), g) en h), maar geweigerd voor de feiten c) en f). De beslissing is genomen in overeenstemming met de relevante wetsbepalingen, waaronder de Overleveringswet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.002-14 (EAB 1)
RK nummer: 14/176
Datum uitspraak: 1 april 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 januari 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 maart 2012 door
the Regional Court in Elbląg II Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum],
verblijvend op het adres [adres, te plaats],
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 februari 2014 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman en de raadsman van de opgeëiste persoon,
mr. R. Malewicz, advocaat te Amsterdam. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst tot de zitting van 18 maart 2014, teneinde de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen op de nadere zitting aanwezig te zijn of zijn raadsman te machtigen om namens hem de verdediging te voeren.
De vordering is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 18 maart 2014. De rechtbank heeft het onderzoek opnieuw aangevangen. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting van 18 maart 2014 verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
valid judgment passed by the Regional Court in Elbląg on 12th September 2007, reference II K 71/07.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren nog acht maanden en tweeëntwintig dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De Engelse vertaling van het faxbericht van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 17 januari 2014 houdt onder meer het volgende in:
Moreover, I explain, that the decision of the Regional Court in Elbląg of 12.09.2007 had been rendered in the absence of [opgeëiste persoon], who was then informed in person of the date of the trial. His attorney took part in the trials. Neither [opgeëiste persoon] nor his attorney filed an appeal against the sentence.
Op de zitting heeft de tolk de eerste en de tweede volzin van deze passage in de Poolse versie van dit faxbericht als volgt vertaald:
Het vonnis van de Regionale Rechtbank van Elbląg van 12 september 2007 is in afwezigheid van [opgeëiste persoon] gewezen, maar de dagvaarding voor de zitting is aan hem persoonlijk betekend. De raadsman heeft deelgenomen aan de zittingen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft primair betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De vertaling door de tolk laat het volgende scenario open. De opgeëiste persoon was niet aanwezig bij de behandeling van de zaak. De beslissing is in zijn afwezigheid genomen, maar de opgeëiste persoon is in persoon geïnformeerd over de datum van het uitspreken van de beslissing. In dit scenario is de opgeëiste persoon niet bij de inhoudelijke behandeling geweest, was hij daarvan niet op de hoogte, was er bij het proces wel een advocaat aanwezig, maar heeft hij deze niet gemachtigd en is hij in persoon op de hoogte gesteld van de dag waarop de beslissing zou worden uitgesproken. Onder artikel 12 OLW is een en ander onvoldoende om af te zien van weigering van de overlevering.
Subsidiair heeft de raadsman aanhouding van de behandeling van het EAB verzocht, teneinde de uitvaardigende justitiële autoriteit om opheldering te vragen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De dagvaarding voor de zitting is in persoon aan de opgeëiste persoon betekend. Dit betekent dat de opgeëiste persoon zelf de dagvaarding in handen heeft gekregen of dat de dagvaarding aan een volwassen huisgenoot is betekend. De ratio van artikel 12 OLW brengt mee dat de opgeëiste persoon op de hoogte moet zijn van de zitting en dat hij de gelegenheid moet hebben gehad om daar zijn verdediging te voeren. Daaraan is voldaan. Hij was immers op de hoogte en zijn raadsman heeft aan de zittingen deelgenomen.
Het oordeel van de rechtbank.
Het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dat vonnis heeft geleid.
Gelet op de hiervoor aangehaalde vertaling door de tolk – in samenhang met de hiervoor weergegeven Engelse versie van het faxbericht waarin wordt gesproken van “the trial” – is het door de raadsman geschetste alternatieve scenario dat de opgeëiste persoon alleen in persoon is opgeroepen voor de uitspraak van het vonnis niet aannemelijk geworden. Op grond van die vertaling – in samenhang met de hiervoor weergegeven Engelse versie van het faxbericht – is naar het oordeel van de rechtbank duidelijk geworden dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard voor de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting.
Artikel 12, aanhef en onder a, OLW staat er dan ook aan in de weg dat de rechtbank de overlevering weigert vanwege de enkele omstandigheid dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting.
De rechtbank verwerpt het primaire verweer en wijst het subsidiaire verzoek af.

4.Strafbaarheid

5.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten d) en e) waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit deze strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18 (feit e) en onder nummer 23 (feit d), te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
en
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen.
Volgens de in het faxbericht van 17 januari 2014 vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Polen telkens een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten a), b), c), f), g) en h) niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
5.2.1
Strafmaximum naar Pools recht feit g)
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft primair betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd voor feit g), omdat dit feit naar Pools recht een “petty crime” oplevert. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
In de zaak met parketnummer 13.751.244-13 is gebleken dat ten gevolge van een recente wetswijziging in Polen sommige gekwalificeerde diefstallen voortaan als eenvoudige diefstallen worden beschouwd, hetgeen van invloed is op het strafmaximum en dus op de mogelijkheid om daarvoor een EAB uit te vaardigen. In dit geval gaat het om een combinatie van een mishandeling en een diefstal met een schadebedrag van 2 Poolse złoty. Dat levert dus een “petty crime” op.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de behandeling van het EAB aan te houden, teneinde de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen hoe de nieuwe regeling inzake “petty crimes” zich verhoudt tot feit g).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu feit g) betrekking heeft op een diefstal met geweld, dit feit bezwaarlijk als een “petty crime” kan worden beschouwd en dat het hoe dan ook niet aan de Nederlandse, maar aan de Poolse autoriteiten is om te bepalen of zij voor zo een feit een EAB willen uitvaardigen.
Het oordeel van de rechtbank
Volgens onderdeel c) van het EAB is - ook - op feit g) naar Pools recht een gevangenisstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
Het oordeel of een feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat als een zwaar of licht strafbaar feit moet worden gekwalificeerd en – of in het verlengde daarvan op zo een feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een gevangenisstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld –, is voorbehouden aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
In de door de raadsman bedoelde zaak (parketnummer 13.751.244-13) heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit uit eigen beweging de Nederlandse autoriteiten ervan op de hoogte gesteld dat ten gevolge van een wetswijziging één van de feiten als een “petty crime” moest worden beschouwd en dat het EAB daarom geen betrekking meer had op dat feit. Ook in de zaak met parketnummer 13.751.014-13 – waarmee de rechtbank ambtshalve bekend is – heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit uit eigen beweging gemeld dat, ten gevolge van een wetswijziging, één van de feiten een “misdemeanour” was geworden en heeft deze autoriteit een nieuw EAB uitgevaardigd waarin dit feit niet meer figureerde. Een dergelijke mededeling heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit in de onderhavige zaak niet gedaan.
Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat de “petty crime” in de zaak met parketnummer 13.751.244-13 een diefstal zonder geweld of bedreiging met geweld betreft en dat de “misdemeanour” in de zaak met parketnummer 13.751.014-13 het onder de invloed van alcohol rijden op een fiets betreft, terwijl feit g) betrekking heeft op een diefstal met geweld.
Een en ander leidt tot de conclusie dat het primaire verweer wordt verworpen en dat het subsidiaire verzoek wordt afgewezen.
5.2.2
Verdere toetsing aan artikel 7 OLW
De rechtbank stelt vast dat de feiten a), b), g) en h) waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Ten aanzien van de feiten a) en b):
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit g):
diefstal gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, het bezit van het gestolene te verzekeren;
Ten aanzien van feit h):
medeplegen van opzettelijk vervalste bankbiljetten uitgeven
en
medeplegen van oplichting.
Feit c) is zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar. Op dit feit – kort gezegd de belediging van politieambtenaren in functie – is weliswaar naar Pools recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld, maar niet naar Nederlands recht. De rechtbank zal daarom de overlevering voor dit feit moeten weigeren.
De – nadere – omschrijving van feit f) houdt het volgende in:
As for the offence described in point ‘f’ is concerned, it refered to the situation, that [opgeëiste persoon], after his arrest by police officers, was brought to the Regional Prosecutor’s Office for hearing. In the corridor of the building of the Prosecutor’s Office he released his hands from the handcuffs, that he had on and fled. The pursuit conducted by the police turned out to be ineffective.
Naar Nederlands recht is zelfbevrijding als zodanig niet strafbaar. Nu uit de omschrijving niet blijkt dat de zelfbevrijding gepaard is gegaan met (bedreiging met) geweld of zaaksbeschadiging, zal de rechtbank de overlevering ook voor dit feit moeten weigeren.

6.Reststraf

6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat al op voorhand duidelijk moet zijn welk deel van de straf de opgeëiste persoon nog moet ondergaan. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De overlevering zal gedeeltelijk moeten worden geweigerd. Gelet op het geringe strafrestant van acht maanden en 22 dagen moet al op voorhand duidelijk zijn of er, na verrekening van de partiële weigering, nog een ten uitvoer te leggen reststraf overblijft. Zo niet, dan moet de overlevering immers achterwege blijven.
6.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat
Uitsluitend de opgelegde straf is van belang, niet de reststraf. Uit artikel 607e van het Poolse Wetboek van Strafvordering volgt dat de rechtbank in Polen, in geval van een gedeeltelijke weigering van de executieoverlevering, na de overlevering bepaalt welk deel van de straf de overgeleverde persoon moet uitzitten. Het zou dan ook vreemd zou zijn als Nederland al op voorhand zou willen weten welk deel dat is.
6.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt de raadsman zo, dat hij, gelet op de weigering van de overlevering voor een aantal feiten, aanhouding van de behandeling van het EAB verzoekt, teneinde bij de uitvaardigende justitiële autoriteit na te gaan welk deel van de opgelegde straf de opgeëiste persoon nog moet ondergaan.
In geval van executieoverlevering moet het EAB betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van vier maanden of van langere duur (artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW). Deze eis heeft betrekking op de duur van de
opgelegdevrijheidsstraf, niet op de duur van het strafrestant (zie bijv. Rb. Amsterdam 19 oktober 2007,
LJNBC9797 en Rb. Amsterdam 7 oktober 2011,
LJNBT7214).
Hetzelfde geldt, indien één vrijheidsstraf met een duur van ten minste vier maanden betrekking heeft op meer dan één feit, terwijl de overlevering niet voor alle feiten kan worden toegestaan (zie bijv. Rb. Amsterdam 19 oktober 2007,
LJNBC7979 en Rb. Amsterdam 7 oktober 2011,
LJNBT7214).
In dit geval is een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren opgelegd. Aan artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW is dus voldaan.
Indien één gevangenisstraf betrekking heeft op meer dan één feit, terwijl de overlevering niet kan worden toegestaan voor al deze feiten, staat de rechtbank de overlevering doorgaans uitsluitend toe voor dat deel van die vrijheidsstraf dat is opgelegd voor het feit of de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan. Het is aan de autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat voorbehouden te beoordelen welk deel van de vrijheidsstraf
betrekking heeft op het feit of de feiten waarvoor de overleveringsrechter de overlevering heeft
toegestaan. De autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat zijn op grond van het specialiteitsbeginsel gehouden om de tenuitvoerlegging tot dat deel te beperken (zie bijv. Rb. Amsterdam 19 oktober 2007,
LJNBC7979 en Rb. Amsterdam 7 oktober 2011,
LJNBT7214).
Op grond van deze rechtspraak is voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van de overlevering irrelevant welk deel van de opgelegde vrijheidsstraf naar schatting van de autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat valt toe te rekenen aan de feiten waarvoor de overleveringsrechter de overlevering heeft toegestaan. De rechtbank moet er immers op vertrouwen dat de Poolse autoriteiten na overlevering het specialiteitsbeginsel zullen naleven (zie bijvoorbeeld Rb. Amsterdam 30 maart 2012,
LJNBW8970).
In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding af te wijken van haar vaste rechtspraak. Zij wijst het verzoek tot aanhouding van de behandeling van het EAB dan ook af.

7.Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten a), b), d), e), g) en h) waarvoor de overlevering wordt gevraagd, is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor het overige moet zij worden geweigerd.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van de feiten waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Een en ander staat, zoals hiervoor onder 6.4 overwogen, ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 213, 300, 304, 312 en 326 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Elbląg II Criminal Department(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, dat is opgelegd
wegens de feiten a), b), d), e), g) en h).
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd
wegens de feiten c) en f).
Aldus gedaan door
mr. J.O. Rutten, voorzitter,
mrs. A.C. Enkelaar en C.A.E. Wijnker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 april 2014.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C