Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Openbaar Ministerie Traunstein(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon:
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
arrestatiebevel van de Rechtbank van eerste aanleg Rosenheim van 18 september 2013, dossiernummer II Gs 1676/13.
4.Strafbaarheid
5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 11 OLW
Vertrauenspersonheeft ingezet. Wat echter op basis van de stukken onvoldoende duidelijk wordt, is de vraag of en, in hoeverre, deze persoon ook op Nederlands grondgebied heeft geopereerd. Nu het feitencomplex grotendeels in Nederland heeft plaatsgevonden, is het in ieder geval niet ondenkbaar dat er gebruik is gemaakt van dergelijke opsporingsmethoden op Nederlands grondgebied.
Vertrauenspersonop Nederlands grondgebied is ingezet, terwijl onduidelijk is of Nederland hiervan wist en er toestemming voor heeft verleend. Het op die manier mogelijk onrechtmatig verkregen bewijs zal worden gebruikt in Duitsland en aldus zal artikel 6 EVRM worden geschonden, tegen welke schending in Duitsland geen “effective remedy” bestaat. Bovendien is die inzet van een undercover-persoon of
Vertrauenspersonin strijd met artikel 8 EVRM, omdat een uitdrukkelijke wettelijke grondslag ontbreekt. Ten slotte bestaat geen zicht op hetgeen de Duitse undercover-persoon of
Vertrauenspersonmogelijk in Nederland heeft gedaan, zodat niet kan worden uitgesloten dat deze onrechtmatig heeft gehandeld.
6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW
de valse munten waren bestemd voor Duitsland; de Duitse rechtsorde is hierdoor geschaad;
de bewijsmiddelen bevinden zich in Duitsland, net als de stukken;
de medeverdachte [medeverdachte] wordt in Duitsland vervolgd;
de Duitse autoriteiten hebben het Europees arrestatiebevel uitgevaardigd, waarmee zij hebben aangegeven de vervolging in Duitsland te willen laten plaatsvinden.
NJ2007, 487, r.o. 3.5)art. 13 lid 1. Hetgeen de raadsman voor het overige heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de officier van justitie niet in redelijkheid de vordering heeft kunnen doen.
7.Slotsom
8.Toepasselijke wetsartikelen
9.Beslissing
[opgeëiste persoon]aan
het Openbaar Ministerie Traunsteinten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.