ECLI:NL:RBAMS:2014:5185

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
13.751.254-13, 14/127
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 maart 2014 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat op 9 augustus 2012 door de regionale rechtbank in Bydgoszcz, Polen, is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, die in Nederland gedetineerd is, wordt verdacht van strafbare feiten die ook onder Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor overlevering wordt gevraagd, beoordeeld op basis van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan feiten die zowel naar Pools als naar Nederlands recht strafbaar zijn, en dat de opgelegde straffen voldoen aan de eisen van de OLW. De officier van justitie heeft betoogd dat de maximum strafbedreiging naar Pools recht is voldaan, en de rechtbank heeft dit standpunt onderschreven. De rechtbank heeft echter de overlevering voor één van de feiten, waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld, geweigerd omdat de maximum strafbedreiging niet aan de eisen voldeed.

De verdediging heeft verweer gevoerd op basis van humanitaire omstandigheden, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit verweer niet voldoende onderbouwd was en dat de overlevering niet op humanitaire gronden kan worden geweigerd. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan voor de feiten waarvoor deze was aangevraagd, maar geweigerd voor het feit waarvoor de straf niet voldeed aan de vereisten. De uitspraak is gedaan in het openbaar en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.254-13
RK nummer: 14/127
Datum uitspraak: 11 maart 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 januari 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 augustus 2012 door
the Regional Court in Bydgoszcz, III Penal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum],
verblijvend op het adres [adres, te plaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats],
hierna te noemen: de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 februari 2014. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. T.A.M. Drubbel, advocaat te Almere, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
a.
decision of the Provincial Court in Bydgoszcz as of April 27, 2011, on the use of provisional arrest for the term of 3 months from the date of his detention, case file number XVI K 4477/10;
effective judgment of the Provincial Court in Bydgoszcz as of October 23, 2007, case file number XVI K 374/07;
effective judgment of the Provincial Court in Bydgoszcz as of January 10, 2008, case file number XVI K 2753/07.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan één naar het recht van Polen strafbare feit (feit a (XVI K 4477/10)).
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De overlevering wordt verder verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van
b. één jaar (IV K 374/07) en
c. zes maanden (XVI K 2753/07),
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van straf c) resteren volgens het EAB nog vijf maanden en elf dagen. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW gestelde eisen.
Ten aanzien van de maximum strafbedreiging naar Pools recht voor feit b) (IV K 374/07) heeft de officier van justitie zich primair op het standpunt gesteld dat, gelet op de opgelegde vrijheidsstraf, is voldaan aan de eisen van artikel 7 OLW. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat, zoals blijkt uit een internetdocument, zowel op overtreding van artikel 157, tweede lid, van het Poolse Wetboek van Strafrecht (mishandeling) als op overtreding van artikel 193 van het Poolse Wetboek van Strafrecht (huisvredebreuk) een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat er geen reden tot twijfel aan de juistheid van dat internetdocument bestaat. Meer subsidiair heeft hij gevorderd de behandeling van het EAB aan te houden, teneinde de maximum strafbedreigingen op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft op dit punt geen verweer gevoerd.
De rechtbank constateert dat noch het EAB noch enig van de Poolse autoriteiten afkomstig stuk de maximum strafbedreiging naar Pools recht van feit b) (IV K 374/07) vermeldt. Het is vaste rechtspraak van de rechtbank dat zij alleen genoegen neemt met door de autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat verstrekte gegevens over de maximum strafbedreiging, omdat zij er alleen dan op mag vertrouwen dat die strafbedreiging daadwerkelijk van toepassing is op het feit.
In dit geval kan de rechtbank desondanks – aan de hand van de opgelegde vrijheidsstraf – vaststellen dat aan de eisen van artikel 7 OLW is voldaan (vgl. Rb. Amsterdam 3 augustus 2012,
LJNBY2001).
Gelet op de vermelding van artikel 11, tweede lid, van het Poolse Wetboek van Strafrecht heeft de Poolse rechter feit b) aangemerkt als een geval van eendaadse samenloop en heeft hij bij de strafoplegging alleen de zwaarste strafbepaling toegepast. Nu aan de opgeëiste persoon voor feit b) een vrijheidsstraf van één jaar is opgelegd, volgt uit een en ander noodzakelijkerwijs dat deze zwaarste strafbepaling een strafbedreiging met een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden kent.
De rechtbank stelt vast dat feit alle feiten zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op feit a) (XVI K 4477/10) en op feit b) (IV K 374/07) in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Deze feiten leveren naar Nederlands recht op:
ten aanzien van feit a) (XVI K 4477/10):
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
ten aanzien van feit b) (IV K 374/07):
in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen
en
mishandeling.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op feit c) (XVI K 2753/07) naar Nederlands recht niet een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld. De rechtbank zal daarom de overlevering voor dit feit weigeren.

5.Verweren

5.1
Overschrijding termijn
5.1.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd wegens overschrijding van de termijn.
5.1.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft niet op dit verweer gereageerd.
5.1.3
Oordeel van de rechtbank
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft niet gespecificeerd welke termijn zou zijn overschreden en heeft de gestelde overschrijding op geen enkele wijze onderbouwd.
Het verweer houdt dan ook niet een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in, zodat het geen bespreking behoeft.
5.2
Humanitaire omstandigheden
5.2.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van humanitaire overwegingen. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De opgeëiste persoon woont samen met zijn vriendin en hun in 2013 geboren zoontje. Het is voor zijn vriendin nu al moeilijk genoeg om hem in detentie te bezoeken. Na overlevering aan Polen zal een bezoek aan de opgeëiste persoon in feite onmogelijk zijn.
5.2.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroep op artikel 8 EVRM tot op heden niet tot weigering van de overlevering heeft geleid en dat dit beroep ook in dit geval niet kan slagen, al was het maar omdat het onvoldoende is onderbouwd.
5.2.3
Oordeel van de rechtbank
Anders dan de officier van justitie verstaat de rechtbank het verweer zo, dat de verdediging uitsluitend een beroep op humanitaire redenen heeft gedaan. Nog daargelaten dat dit beroep niet met stukken is onderbouwd, kan de overlevering niet worden geweigerd op grond van redenen van humanitaire aard (HR 28 november 2006,
NJ2007, 487, r.o. 3.5).
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.

6.Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten a) (XVI K 4477/10) en b) (IV K 374/07) waarvoor de overlevering wordt gevraagd, is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor het overige moet zij worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 138, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Bydgoszcz, III Penal Departmentten behoeve van:
- het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar feit a) (XVI K 4477/10) en
- de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, die is opgelegd wegens feit b) (IV K 374/07).
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op de vrijheidsstraf die is opgelegd wegens feit c) (XVI K 2753/07).
Aldus gedaan door
mr. M.J. Diemer, voorzitter,
mrs. A.C. Enkelaar en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 maart 2014.
De voorzitter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C