Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[gedaagde 1],
[gedaagde 2],
1.De procedure
- de dagvaardingen van [gedaagden gezamenlijk] van 28 september 2012;
- de akte overlegging producties van de zijde van Volkerwessels;
- de conclusie van antwoord tevens houdende eisen in reconventie van de zijde van [gedaagden gezamenlijk];
- de akte producties behorend bij de conclusie van antwoord tevens houdende eisen in reconventie van de zijde van [gedaagden gezamenlijk];
- het tussenvonnis van 13 maart 2013, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 28 mei 2013 alsmede de daarin genoemde conclusie van antwoord in reconventie van de zijde van Volkerwessels;
- de op 15 mei 2013 aan de rechtbank verzonden producties 24 en 25 van de zijde van [gedaagden gezamenlijk].
2.De feiten
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie en in reconventie
overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.[gedaagden gezamenlijk] voert voorts aan dat hij nooit heeft gelet op de artikelnummers in de correspondentie tussen partijen en er daarom niet vanuit was gegaan dat de termijn van artikel 9 zou zijn verlengd. Aangezien Volkerwessels de overeenkomst telkens heeft ontbonden omdat zij geen belegger had gevonden, mocht [gedaagden gezamenlijk] de verlenging van de termijn om te ontbinden ook aldus opvatten, aldus nog steeds [gedaagden gezamenlijk]
de reeds ontbonden koopovereenkomst d.d. 29 september 2010tussen partijen
weervan kracht zal worden, vloeit voort dat ook [gedaagden gezamenlijk] de eerste overeenkomst als ontbonden heeft beschouwd, aangezien anders niet valt in te zien waarom het noodzakelijk zou zijn om de eerste overeenkomst te doen herleven. De tweede ontbindingsbrief van 30 november 2011 is eveneens tijdig verzonden nu deze voor de in de herleefde overeenkomst bepaalde termijn van 1 december 2011 is ontvangen.
koper(en verkoper) zich op vervulling van de in het artikel genoemde voorwaarden kan (kunnen) beroepen, aldus [gedaagden gezamenlijk] Volkerwessels heeft in reactie op dit verweer naar voren gebracht dat het voor [gedaagden gezamenlijk] duidelijk was dat het Volkerwessels was die de overeenkomst ontbond. Dat is naar het oordeel van de rechtbank door [gedaagden gezamenlijk] niet bestreden, noch is op een andere wijze gebleken dat het voor [gedaagden gezamenlijk] niet duidelijk was dat het Volkerwessels was die de overeenkomst ontbond, terwijl [gedaagden gezamenlijk] op meerdere momenten ook zelf van de beëindiging van de overeenkomst uit is gegaan. Een en ander heeft tot gevolg dat dit verweer wordt verworpen.
formeelis ontbonden. Tevens wordt er gerefereerd aan het opbouwen van een relatie in de afgelopen 1,5 jaar. Het ‘formele’ beroep op de ontbindende voorwaarde is, zo betoogt [gedaagden gezamenlijk], naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Eveneens betoogt [gedaagden gezamenlijk] op dezelfde gronden dat Volkerwessels misbruik van recht maakt door zich daarop te beroepen. [gedaagde 1] werpt voorts op dat nu Volkerwessels de vervulling van de voorwaarde zelf teweeg heeft gebracht, er sprake is van de situatie zoals is bedoeld in artikel 6: 23 lid 2 BW zodat de voorwaarde als niet vervuld geldt.
Onmiddellijk na de ontbindingsbrief kwam derhalve ook de financiering van het perceel door Volkerwessels tot een einde.
Nadat wij, de verkoper, op 01 december 2011 hadden aangegeven geen verlenging van de overeenkomst te willen doorvoeren (…). Weliswaar ging [gedaagden gezamenlijk] er blijkens die brief vanuit dat artikel 9 was vervallen en dat slechts artikel 4 nog gelding had tussen partijen, maar dat doet niet af aan het gegeven dat [gedaagden gezamenlijk] er zelf ook vanuit ging dat de tweede overeenkomst was vervallen.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het niet onaanvaardbaar is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dat Volkerwessels zich beroept op de ontbinding. Op dezelfde gronden als hierboven onder 4.12 weergegeven is er evenmin sprake van misbruik van recht door Volkerwessels.
€ 1.785,00 zal worden toegewezen aangezien [gedaagden gezamenlijk] niet heeft betwist dat Volkerwessels buitengerechtelijke kosten die voor vergoeding in aanmerking komen heeft gemaakt.
€ 2.682,00 (3 punten × toepasselijke tarief € 894,00)
heeft naar voren gebracht dat de beslagen jegens hem disproportioneel zijn aangezien de beslagen feitelijk zijn bedrijfsvoering, handel in onroerende zaken, in ernstige mate hinderden. Volkerwessels heeft dit bestreden en heeft in dat verband onder meer gewezen op het vonnis van de rechtbank Amsterdam dat in kort geding is gewezen op 26 november 2012. In dat vonnis is de vordering tot opheffing van de beslagen afgewezen nu de rechtbank de beslagen niet summier ondeugdelijk heeft geacht, noch disproportioneel. Volkerwessels wijst erop dat [gedaagden gezamenlijk] na dit vonnis zich niet bij haar heeft gemeld met het verzoek tot medewerking tot de verkoop van een bepaald pand. In maart 2013 heeft Volkerwessels de beslagen opgeheven, toen door [gedaagden gezamenlijk] een bankgarantie werd aangeboden. Volkerwessels heeft verder betoogd dat [gedaagde 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden en dat er causaal verband zou bestaan tussen de schade en de beslagen. [gedaagden gezamenlijk] heeft dit verweer niet bestreden, terwijl zij daartoe wel de gelegenheid heeft gehad. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat [gedaagden gezamenlijk] tegen de achtergrond van de onbestreden stellingen van Volkerwessels onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat hij schade heeft geleden als gevolg van de beslagen en dat deze schade is veroorzaakt door de beslagen. Deze vordering wordt dus eveneens afgewezen.