In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Spanje, en Zorginstituut Nederland, dat als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen optreedt. De eiser had medische zorg ontvangen in België en verzocht om vergoeding van de gemaakte kosten. Het Zorginstituut weigerde dit, stellende dat het Spaanse orgaan bevoegd was om de kosten te vergoeden. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de eiser recht had op vergoeding van de medische kosten op basis van de Europese regelgeving, aangezien hij zich in een noodsituatie bevond en niet van tevoren had kunnen plannen dat hij medische zorg nodig zou hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet naar België was gereisd met het doel daar medische zorg te ontvangen, maar dat de medische noodzaak zich onverwacht voordeed tijdens zijn verblijf. De rechtbank heeft het Zorginstituut opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is het betaalde griffierecht aan de eiser vergoed.