ECLI:NL:RBAMS:2014:4521

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2014
Publicatiedatum
25 juli 2014
Zaaknummer
13-751339-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse opgeëiste persoon in verband met strafbare feiten

Op 25 juli 2014 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een verzoek tot aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft en thans gedetineerd is in een Huis van Bewaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon vanaf 2011 onafgebroken in Nederland heeft gewerkt, maar niet heeft aangetoond dat hij vijf jaar onafgebroken in Nederland heeft verbleven, noch dat hij voldoet aan de overige materiële voorwaarden, zoals het hebben van een ziektekostenverzekering. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft de vordering behandeld op openbare zittingen op 1 en 11 juli 2014, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd omdat zij niet binnen de wettelijke termijn kon oordelen. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn. De rechtbank heeft de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, beoordeeld en vastgesteld dat deze zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander op grond van artikel 6, vijfde lid, van de Overleveringswet (OLW), omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan de autoriteiten van Polen toegestaan, zodat hij zijn vrijheidsstraf kan ondergaan in de uitvaardigende lidstaat. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751339-14
RK nummer: 14/3013
Datum uitspraak: 25 juli 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 mei 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 februari 2012 door
the Circuit Court in Katowice(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats];
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 juli 2014. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Al Mansouri en zijn raadsman mr. O.O. van der Lee. De opgeëiste persoon heeft bij schrijven van 1 juli 2014 afstand gedaan van het zijn recht ter zitting aanwezig te zijn.
Op verzoek van de raadsman heeft de rechtbank het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst. Tevens heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
De vordering is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 11 juli 2014. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Al Mansouri.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. L. Baroud, advocaat te Amsterdam namens mr. O.O. van der Lee voornoemd en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van twee vonnissen van
the District Court in Chorzów:
- een vonnis van 26 juli 2006 (
II K 802/05) betreffende
feiten I en II;
- een vonnis van 22 februari 2005 (
VII K 159/04) betreffende
feit III.
De overlevering wordt in zaak
II K 802/05verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren nog 21 maanden en 27 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
De overlevering wordt in zaak
VII K 159/04verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren nog 5 maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
De vonnissen betreffende de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e van de OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Feiten I en II:
diefstal, voorafgegaan/vergezeld/gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Feit III:
openlijke in vereniging geweld plegen tegen personen en/of medeplegen van mishandeling

5.Verweer met betrekking tot artikel 6, vijfde lid, van de OLW

De rechtbank is, met de officier van justitie en anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander op grond van het bepaalde in artikel 6, vijfde lid, van de OLW.
Eén van de cumulatieve voorwaarden voor gelijkstelling opgenomen in voornoemd artikellid is dat de opgeëiste persoon in het bezit is van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Volgens vaste jurisprudentie van de rechtbank is aan deze voorwaarde (ook) voldaan als de opgeëiste persoon heeft aangetoond dat hij voldoet aan de
materiëlevoorwaarden voor een duurzaam verblijfsrecht als onderdaan van de Europese Unie. Uitzonderingen daargelaten komt een onderdaan van de Europese Unie in aanmerking voor een dergelijk verblijfsrecht als hij vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van een onafgebroken rechtmatig verblijf van vijf jaar in Nederland van de opgeëiste persoon gesteld dat de opgeëiste persoon weliswaar niet vijf jaar in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) staat ingeschreven maar hier wel al ruim zes jaar woont en werkt. Ter zitting zijn salarisspecificaties vanaf 2011 en een brief van de belastingdienst van 25 september 2007 overgelegd. Op een salarisspecificatie van 13 april 2010 staat bovendien vermeld dat de opgeëiste persoon vanaf 9 juni 2008 in dienst is.
De rechtbank leidt uit deze stukken af dat de opgeëiste persoon vanaf 2011 onafgebroken in Nederland heeft gewerkt. Op grond van deze stukken is echter niet aangetoond dat hij vijf jaar onafgebroken in Nederland heeft verbleven en evenmin dat hij heeft voldaan aan de overige materiele voorwaarden, waaronder het hebben van een ziektekostenverzekering. Uit de brief van de belastingdienst kan het onafgebroken verblijf van vijf jaar niet worden afgeleid omdat deze brief is geadresseerd aan zijn Poolse GBA-adres. Ook de andere twee stukken uit de periode van 2007 tot 2010 onderbouwen het onafgebroken verblijf niet.
Gezien het voorgaande is niet voldaan aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander op grond van artikel 6, vijfde lid, van de OLW. Het ontbreken van een terugkeergarantie als bedoeld in het eerste lid van voormeld artikel, die is vereist voor toelaatbaarverklaring van overlevering van een Nederlander ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek, staat derhalve niet in de weg aan overlevering van de opgeëiste persoon.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 141, 300, 304 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Katowice(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. S.A. Krenning, voorzitter,
mrs. A.C. Enkelaar en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 juli 2014.
De voorzitter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]