ECLI:NL:RBAMS:2014:4517

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2014
Publicatiedatum
25 juli 2014
Zaaknummer
13-751309-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en drugshandel

Op 25 juli 2014 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in België. De rechtbank behandelde de vordering van de officier van justitie, die op 25 april 2014 was ingediend. De opgeëiste persoon, die de Marokkaanse nationaliteit heeft en in Nederland verblijft, werd verdacht van deelname aan een criminele organisatie, illegale handel in verdovende middelen en gewapende diefstal. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten die in het EAB zijn vermeld, beoordeeld. De verdediging voerde aan dat er geen evidente tegenstrijdigheid was tussen de feitomschrijvingen en de aanklachten, en dat de opgeëiste persoon onschuldig was aan de hem verweten feiten. De rechtbank verwierp deze verweren en oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte om de overlevering te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon niet had aangetoond dat hij onschuldig was en dat de overlevering niet onevenredig was, ondanks de ingrijpende gevolgen voor zijn leven. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, onder verwijzing naar de waarborgen die door de Belgische autoriteiten waren gegeven met betrekking tot de uitvoering van de straf in Nederland. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter niet in staat was te tekenen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751309-14
RK nummer: 14/2908
Datum uitspraak:25 juli 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 april 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 maart 2014 door de Onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Veurne (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres, te plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 juli 2014. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman W. Anker, advocaat te Breda.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en in het bezit is van een Nederlandse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek van 24 maart 2014 van de Onderzoeksrechter bij de rechtbank in eerste aanleg te Veurne (België).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan 3 naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1, 5 en 18, te weten:
Deelneming aan een criminele organisatie
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Georganiseerde of gewapende diefstal.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De raadsman heeft betoogd dat de feiten A (deelneming aan een criminele organisatie) en B (illegale handel in verdovende middelen) niet worden gedekt door de uiteenzetting in het EAB. De enkele bewering van medeverdachten levert in redelijkheid niet de verdenking op van deelname aan een criminele organisatie. Verder is ook niet duidelijk waaraan men nu precies de verdenking deelneming aan een criminele organisatie meent te kunnen ontlenen. Ook is het onterecht dat het (in vereniging) telen van hennep als handel in verdovende middelen wordt opgevoerd omdat het telen iets anders is dan het handelen. De verdenking “handel” wordt dan ook niet gedekt door de omschrijving van de feiten. Ook blijkt uit de omschrijving van de feiten niet dat sprake is geweest van een hoeveelheid hennep die voldoet aan de strafbaarstelling van artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet. De overlevering dient dan ook te worden geweigerd, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt het verweer. Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder voornoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat van zo een evidente tegenstrijdigheid geen sprake is.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het EAB een genoegzame omschrijving omvat van de strafbare feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht. Die omschrijving van de feiten is zodanig, dat het voor de rechtbank mogelijk is te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan. De rechtbank overweegt dat het hebben van een hennepplantage de handel in hennep impliceert omdat een plantage doorgaans uit grote aantallen planten bestaat en daarmee de gedoogde gebruikershoeveelheid overschrijdt. Uit de feitsomschrijving blijkt dat er meerdere personen waren, waaronder de opgeëiste persoon, die zich met de exploitatie van deze plantage bezig hielden en tevens heeft er een gewapende diefstal op die plantage plaatsgevonden. In de onderhavige procedure staat ook niet het bewijs voor de verdenkingen en de onderliggende verklaringen van de medeverdachten ter beoordeling. De waardering van het bewijs dient immers bij uitsluiting te geschieden door de Belgische rechter in de strafrechtelijke procedure met betrekking tot de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Daartoe is aangevoerd dat hij niets met de feiten te maken heeft en slechts uit wroeging door een van de medeverdachten wordt aangewezen. Voor de gewapende diefstal op 8 februari 2014 kan de opgeëiste persoon dit ook onverwijld aantonen nu hij vier verklaringen heeft overgelegd waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon op 8 februari 2014 de gehele dag en avond in Maassluis in Nederland op een familiefeest is geweest op grote afstand van Alveringem in België.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Dat de opgeëiste persoon de hem verweten feiten onmogelijk gepleegd kan hebben, is door of namens de opgeëiste persoon niet aangetoond.
In de onderhavige procedure kan de betrouwbaarheid van de overgelegde verklaringen niet worden getoetst. Bovendien betreft dit slechts een deel van de feiten en ziet op het bewijs dat de opgeëiste persoon de hem verweten gedragingen niet heeft begaan. De waardering van het bewijs staat bij uitsluiting ter beoordeling aan de Belgische strafrechter die na overlevering zal dienen te oordelen over de feiten waarvoor de overlevering wordt toegestaan. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.
De conclusie dat de opgeëiste persoon onschuldig is in de zin van artikel 26, vierde lid van de OLW kan dan ook niet worden getrokken
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de opgeëiste persoon zijn beweerde onschuld tijdens het verhoor ter zitting niet heeft kunnen aantonen. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft een vergunning voor onbepaalde tijd en dient daardoor gelijk gesteld te worden met een Nederlander. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Koning heeft in zijn brief van 18 juni 2014 de volgende garantie gegeven:
Mijn ambt verwijst naar uw faxbericht dd. 18/06/2014 inzake de overlevering van [opgeëiste persoon] geboren op [geboortedatum] en waarin verzocht wordt om de terugkeergarantie te verstrekken.
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees
aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon].
Deze garantie houdt in dat eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ). Na de terugkeer kan de Belgische vrijheidsbenemende straf of maatregel worden aangepast.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De onder 4.1. bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
  • Deelneming aan een criminele organisatie
  • Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod
  • Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Evenredigheid

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering geweigerd dient te worden nu het middel van het uitvaardigen van een EAB onevenredig zwaar is. De Belgische autoriteiten hebben het EAB rauwelijks en op basis van onzorgvuldig onderzoek uitgevaardigd. De opgeëiste persoon kent de in het EAB genoemde personen niet, met uitzondering van [persoon 1], met wie de opgeëiste persoon al enige tijd in onmin leeft. Hij is ervan overtuigd dat de daders zijn identiteit hebben misbruikt om het doel om hun eigen verantwoordelijkheid te ontlopen. Tegelijkertijd staat het leven van de opgeëiste persoon op het punt te worden geruïneerd. Overlevering naar België betekent met zekerheid een langdurige voorlopige hechtenis waardoor hij voor langere tijd uit zijn gezin wordt weggerukt. De opgeëiste persoon is kostwinner en heeft twee kinderen van 18 en 8 maanden oud. De opgeëiste persoon heeft uitzicht op een vast dienstverband en door de overlevering zal hij zijn baan verliezen. Noch de officier van justitie, noch de rechtbank mag daar de ogen voor sluiten door zich te verschuilen achter het vertrouwensbeginsel. Ook is zijn fysieke aanwezigheid in België niet vereist om het opsporingsonderzoek in België te laten voortduren. Hij is bereid in Nederland alle vragen te beantwoorden en de beschuldigingen op basis van he dossier te verwerpen. De ingrijpende maatregel van de overlevering staat dus niet in verhouding met het doel dat daarmee wordt beoogd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, kort samengevat, dat de OLW noch het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit ruimte biedt voor de door de raadsman gewenste proportionaliteitstoets. Hierbij heeft zij opgemerkt dat de uitvaardigende lidstaat de bevoegdheid heeft om overlevering te vragen en dat het EAB gelet op de ernst van de strafbare feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht niet kan worden aangemerkt als een te zwaar middel.
De rechtbank vat het verweer op als een beroep op het ontbreken van evenredigheid, in die zin dat de raadsman stelt dat de uitvaardiging van het EAB onevenredig zware gevolgen heeft voor de opgeëiste persoon.
De rechtbank verwerpt het verweer onder verwijzing naar haar eerder bij uitspraak van
4 maart 2009 gegeven oordeel (LJN: BH6183), dat gelet op de stelselevenredigheid van het Kaderbesluit een beroep op de onevenredigheid van een Europees Aanhoudingsbevel slechts onder bijzondere omstandigheden kan slagen.
In het onderhavige geval is de rechtbank – mede gelet op de ernst van de verdenkingen - niet gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden dat daarom de overlevering geweigerd dient te worden. Alhoewel de rechtbank begrijpt dat de overlevering voor de opgeëiste persoon ingrijpende gevolgen kan hebben, verschilt hij daarmee niet van andere opgeëiste personen die door een overlevering uit hun dagelijkse leven worden gehaald.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 140 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 van de Opiumwet en 2, 5, 6 en 7 van de OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter bij de rechtbank in eerste aanleg te Veurne ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. S.A. Krenning, voorzitter,
mrs. A.C. Enkelaar en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 juli 2014.
De voorzitter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]