Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[naam gedaagde 1],
[naam gedaagde 2],
1.De procedure
- de gelijkluidende dagvaardingen van 28 juni 2012 en 29 juni 2012, met producties;
- het anticipatie-exploot van 17 juni 2013 aan de zijde van [gedaagden];
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 21 augustus 2013, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 27 maart 2014, met de daarin vermelde stukken;
- de brief van mr Van Zelm van 3 april 2014, met opmerkingen betreffende de inhoud van het proces-verbaal van comparitie.
2.De feiten
3.Het geschil
Het boedeltekort zal mogelijk het bedrag van EUR 100.000,-- niet overstijgen. Daarom vordert de curator bij wijze van voorschot betaling van EUR 100.000,--, onder voorbehoud van de aanspraken van de boedel op het meerdere.
4.De beoordeling
De rechtbank zal partijen hierin volgen, te meer nu ook uit artikel 69 lid 1 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek jo. artikel V.1 van de Invoeringswet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht (wet van 18 juni 2012, Stb. 2012/299) volgt dat op de onderhavige zaak het recht van toepassing is zoals dit gold tot 1 oktober 2012, de datum waarop artikel 2:216 BW is gewijzigd.
De rechtbank zal daarom bij de beoordeling van het geschil uitgaan van artikel 2:216 BW (oud).
van een bedrag van EUR 236.722,= en (2) het dividendbesluit van 24 mei 2005 in de gegeven omstandigheden gevolge het bepaalde in artikel 2:216 B.W. onverbindend, althans nietig waren, althans voor recht te verklaren dat deze rechtshandelingen als gevolg van het inroepen van de curator met diens brieven van 7 april 2008 van de vernietiging daarvan op grond van art. 42 e.v. Faillissementswet rechtsgeldig zijn vernietigd, althans deze rechtshandelingen alsnog te vernietigen, zodat de boedel van gefailleerde een vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling op gedaagden[rechtbank: [naam 2] q.q. en pro se]
heeft groot EUR 236.722,= (…)”
De verwijzing door [gedaagden] naar artikel 4:150 BW volgt de rechtbank niet. Dit artikel ziet slechts op de vraag wanneer het beheer door de executeur van de nalatenschap kan worden beëindigd.
5.De beslissing
mr. H.J.H. van Meegen getekend en in het openbaar uitgesproken door mr. A.W.H. Vink op 25 juni 2014. [1]