ECLI:NL:RBAMS:2014:4040

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
8 juli 2014
Zaaknummer
AMS 14-3305, 14-3314, 14-3302, 14-3319, 14-3304, 14-3316, 14-3306 en 14-3315
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • A.J. Bongers-Scheijde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening en beroep inzake Wmo-opvang voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf

Op 9 juli 2014 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf, een voorlopige voorziening vroegen in het kader van hun aanvragen om maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De verzoekers hadden op 2 mei 2014 aanvragen ingediend voor opvang, omdat de opvang in de Vluchthaven per 31 mei 2014 zou eindigen. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken behandeld en vastgesteld dat de verzoekers op dat moment nog niet in een acute situatie verkeerden, aangezien de opvang pas later zou eindigen. Hierdoor was er geen aanleiding om verweerder in gebreke te stellen voor het niet tijdig nemen van besluiten op de aanvragen.

De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat de verzoeken om plaatsing op de lijst van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) niet als aanvragen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) konden worden aangemerkt. Dit betekende dat de beslistermijnen die gelden op grond van de Awb niet van toepassing waren op deze verzoeken. Gezien deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter de beroepen van verzoekers tegen het niet tijdig nemen van besluiten niet-ontvankelijk verklaard en de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en tegen de beslissing in de hoofdzaken kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Tegen de uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 14/3305 (voorlopige voorziening) en 14/3314 (beroep) ([naam])
AMS 14/3302 (voorlopige voorziening) en 14/3319 (beroep) ([naam 1])
AMS 14/3304 (voorlopige voorziening) en 14/3316 (beroep) ([naam 2])
AMS 14/3306 (voorlopige voorziening) en 14/3315 (beroep) ([naam 3])

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 juli 2014 in de zaken tussen

[naam], verzoeker I,

[naam 1], verzoekster,
[naam 2], verzoeker II,
[naam 3], verzoeker III,
allen te Amsterdam, tezamen te noemen verzoekers
(gemachtigde: mr. J. Klaas),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. P.I. Algoe).

Procesverloop

Verzoekers hebben verzoeken ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Deze verzoeken hangen samen met de door verzoekers ingediende beroepschriften tegen het niet tijdig nemen van besluiten op hun aanvragen van 2 mei 2014 om opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) alsook op hun verzoeken van 29 mei 2014 om hen op de lijst van door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst Amsterdam (GGD) te screenen personen te plaatsen.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 9 juli 2014. Verzoeker I is verschenen bijgestaan door mr. S. Çakici-Reinders, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. De overige verzoekers zijn vertegenwoordigd door mr. S. Çakici-Reinders. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1 Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2.1 Verzoekers zijn vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Gelet op artikel 8 van de Wmo, in samenhang met artikel 10 van de Vw 2000, hebben zij geen recht op voorzieningen van verweerder.
2.2 Verzoekers werden - en worden op dit moment nog feitelijk - opgevangen in de[gebouw](de Vluchthaven). Deze opvang eindigt, gezien het (eind)vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, afdeling privaatrecht, van 4 juli 2014 (ECLI:NL:RBAMS:2014:3952) binnen vier dagen na betekenis van dat vonnis. Het vonnis is op 4 juli 2014 betekend, zodat verzoekers per heden, 9 juli 2014, uit de Vluchthaven zullen worden ontruimd.
2.3 Op 2 mei 2014 zijn namens verzoekers bij verweerder aanvragen een om (continuering van) maatschappelijke opvang als bedoeld in de Wmo ingediend. In die aanvragen hebben verzoekers gerefereerd aan de aankondiging van verweerder dat de in de Vluchthaven verstrekte opvang per 31 mei 2014 zal worden beëindigd en is verweerder verzocht om binnen een termijn van één week besluiten op deze aanvragen van verzoekers te nemen.
2.4 Bij brieven van 9 mei 2014 zijn namens verzoekers ingebrekestellingen naar verweerder verzonden wegens het niet-tijdig nemen van besluiten op de aanvragen van 2 mei 2014. Verweerder is hierbij verzocht om vóór 14 mei 2014 alsnog besluiten te nemen op de aanvragen.
2.5 Op 29 mei 2014 zijn namens verzoekers bij verweerder verzoeken ingediend om verzoekers op de lijst van personen te plaatsen die nader onderzocht zullen worden door de GGD en in dat verband langer in de Vluchthaven mogen verblijven. Verzoekers was immers gebleken dat er een dergelijke lijst verschenen was en dat zij daarin niet waren opgenomen.
2.6 Op 30 mei 2014 zijn namens verzoekers ingebrekestellingen naar verweerder verzonden wegens het niet tijdig reageren op de verzoeken van 29 mei 2014 om verzoekers op de lijst van door de GGD te screenen personen te plaatsen. Hoewel in de dossiers van de voorzieningenrechter de ingebrekestellingen die namens verzoeker I en verzoekster zijn verzonden, ontbreken, staat wel vast dat ook die zijn verzonden, nu de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft bevestigd ook de ingebrekestellingen van deze twee verzoekers te hebben ontvangen.
2.7 Op dezelfde dag, te weten op 30 mei 2014, zijn namens verzoekers beroepen ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten door verweerder op de aanvragen van 2 mei 2014 alsook de verzoeken van 29 mei 2014.
3.1 Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
3.2 Ingevolge artikel 6:12, eerste lid, is het beroep, indien het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, niet aan een termijn gebonden.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het beroepschrift worden ingediend, zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4.1 De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de door verzoekers in hun aanvragen genoemde/gestelde korte beslistermijn van zeven dagen in hun geval redelijk is, gezien de spoedeisende situatie waarin zij zich bevinden.
4.2 De voorzieningenrechter stelt vast dat de Wmo geen voorschriften kent waarbinnen een besluit op een aanvraag dient te worden genomen. Aansluiting zal moeten worden gezocht bij de redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:13, eerste lid, van de Awb. Uit het tweede lid van artikel 4:13 van de Awb volgt dat de redelijke termijn in ieder geval is verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na de ontvangst van de aanvraag een beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, van de Awb heeft gedaan. In de jurisprudentie wordt de redelijke termijn gewoonlijk gesteld op dit maximum. Het spoedeisend karakter van een aanvraag kan echter met zich brengen dat een beslistermijn van enkele weken of – in uitzonderlijke gevallen – zelfs enkele dagen als de redelijke termijn in de zin van artikel 4:13, eerste lid, van de Awb moet worden aangemerkt. Te denken valt aan gevallen waarin de rechtsbescherming vereist dat snel wordt beslist en snel een voorziening kan worden gevraagd met het oog op een (dreigende) onomkeerbare of schrijnende situatie.
4.3 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter deed zich in het geval van verzoekers op 2 mei 2014 (nog) niet een dergelijke bijzondere situatie voor. De voorzieningenrechter stelt in dit verband vast dat verzoekers op 2 mei 2014 de aanvraag om continuering van opvang hebben gedaan in verband met de mededeling van verweerder dat hij voornemens was de opvang in de Vluchthaven per 31 mei 2014 te beëindigen. Nu op 2 mei 2014 nog geen sprake was van dreigende dakloosheid (de opvang in de Vluchthaven zou immers eerst per 31 mei 2014, dus ruim 4 weken later, worden beëindigd) en dakloosheid ook op 9 mei 2014 niet acuut aan de orde was of zou zijn, bestond geen aanleiding om verweerder op 9 mei 2014 in gebreke te stellen wegens het niet tijdig nemen van besluiten. De voorzieningenrechter neemt in dit verband in aanmerking dat verweerder ook de tijd moet worden gegund om tot een zorgvuldige besluitvorming te komen en dat deze tijd er nog in voldoende mate was.
4.4 Het voorgaande brengt met zich dat op 9 mei 2014, de dag dat de ingebrekestellingen zijn verzonden en bij verweerder zijn ingediend, geen sprake van het niet tijdig nemen van besluiten op de aanvragen van verzoekers. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, onder a, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit pas worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen. Een te vroeg gestuurde ingebrekestelling is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen ingebrekestelling in de zin van het artikel. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter de beroepen van verzoekers, voor zover gericht tegen het niet-tijdig nemen van besluiten op hun aanvragen van 2 mei 2014, niet-ontvankelijk verklaren.
4.5 Voor zover aan het beroep tot het niet-tijdig nemen van besluiten (mede) ten grondslag is gelegd dat verweerder niet tijdig heeft gereageerd op de verzoeken van verzoekers van 29 mei 2014 om plaatsing op de lijst van de GGD, overweegt de voorzieningenrechter dat die verzoeken niet als aanvragen als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb kunnen worden aangemerkt. Dit betekent dat de beslistermijnen die gelden op grond van de Awb ook niet op die verzoeken van toepassing zijn. Reeds hierom is het niet tijdig nemen van besluiten op dit punt niet aan de orde.
5.
Gezien het voorgaande en de omstandigheid dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaken, zal de voorzieningenrechter de beroepen tegen het niet tijdig nemen van besluiten niet-ontvankelijk verklaren. Gegeven de beslissing in de hoofdzaken, zullen de daarmee samenhangende verzoeken om een voorlopige voorziening, ondanks de gestelde belangen, worden afgewezen.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart de beroepen tegen het niet-tijdig nemen van besluiten niet-ontvankelijk;
  • wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Bongers-Scheijde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Looij, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2014.
de griffier
de voorzieningenrechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft de hoofdzaken, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Tegen de uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
Coll: RK
D:C
SB