ECLI:NL:RBAMS:2014:3926

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2014
Publicatiedatum
3 juli 2014
Zaaknummer
13/650465-13 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van oplichting, veroordeling voor heling en witwassen na misleiding van notaris

Op 3 juli 2014 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van oplichting van een notaris, heling en witwassen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van oplichting, omdat de leugens die de verdachte had verteld aan de notaris niet van zodanige aard waren dat de notaris zich daardoor niet had moeten laten misleiden. De notaris had een bedrag van ongeveer € 870.000,- aan de verdachte overgemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat de notaris, gezien zijn ervaring en de omstandigheden, had moeten inzien dat de informatie die hij ontving ongeloofwaardig was. De rechtbank oordeelde echter wel dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan heling en witwassen. De verdachte had het ontvangen geld, dat afkomstig was van de derdengeldrekening van de notaris, in een korte periode vergokt en verbrast. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar op. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich had moeten realiseren dat het geld niet van haar was en dat zij het niet op legale wijze had verkregen. De rechtbank verklaarde de dagvaarding partieel nietig ten aanzien van de oplichting en sprak de verdachte vrij van dat feit, maar achtte de heling en het witwassen wel bewezen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de verdachte als de notaris in deze complexe zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650465-13 (Promis)
Datum uitspraak: 3 juli 2014
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “Ter Peel” te Evertsoord.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 juni 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.A. Kloos, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. P. America, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt, kort gezegd, verweten dat zij zich in de periode van 7 februari 2012 tot en met 24 april 2014 heeft schuldig gemaakt aan oplichting en/of heling en/of verduistering en valsheid in geschrift. Daarnaast wordt haar verweten dat zij zich in de periode van 7 februari 2012 tot en met 4 juni 2013 heeft schuldig gemaakt aan witwassen.
De volledige – op de terechtzittingen van 11 februari 2014 en 19 juni 2014 gewijzigde – tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Voorvragen

3.1.
Geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 3
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat nu er zich in het dossier meerdere “IND-documenten” bevinden, onduidelijk is welk document er wordt bedoeld in de tenlastelegging. Er is niet aangegeven in de tenlastelegging wat de inhoud is van het document, wiens naam onder het document staat, van welke datum het document is of waaruit de valsheid zou bestaan. De tenlastelegging voldoet daardoor niet aan de vereisten. De raadsvrouw verzoekt de dagvaarding partieel nietig te verklaren.
Naar de mening van de officier van justitie is de tenlastelegging voldoende specifiek. Nu er in het dossier steeds wordt gerefereerd aan het “IND-document” van 8 november 2011, dat document aan verdachte is voorgehouden, ook ter terechtzitting, is voldoende duidelijk welk document hiermee wordt bedoeld. Partiële nietigheid is niet aan de orde.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering volgt onder meer dat een tenlastelegging die in de beschrijving van de verweten gedraging te weinig feitelijk is, niet kan dienen als grondslag voor het onderzoek ter terechtzitting. In zo’n geval is de dagvaarding nietig.
In het onder 3 ten laste gelegde wordt de valsheid of vervalsing van een ‘IND-document en/of een bankafschrift (op naam van[naam 1] met een saldo van 35.000.564,22)’ feitelijk omschreven als ‘daarin bestaande dat het IND-document en/of het bankafschrift is/zijn gemanipuleerd’. Naar het oordeel van de rechtbank behoeft het bestanddeel ‘vals’ of ‘vervalst’ in de tenlastelegging nadere feitelijke invulling. Anders gezegd: in de tenlastelegging moet worden opgenomen waaruit die valsheid of vervalsing bestaat. Het begrip ‘gemanipuleerd’ dat in deze context vrijwel synoniem is aan ‘vervalst’ omvat in het geheel geen feitelijkheden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat genoemde geschriften vals zijn, danwel vervalst. De rechtbank oordeelt dat de dagvaarding ten aanzien van feit 3 reeds om deze reden partieel nietig is. Aan de vraag of voldoende is gespecificeerd op welk IND-document de tenlastelegging betrekking heeft, komt de rechtbank daarom niet toe.
3.2.
Overige voorvragen
De dagvaarding is voor het overige geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Door [naam 2], destijds notaris te Amsterdam, is op 25 maart 2013 aangifte gedaan tegen verdachte wegens oplichting. Die beschuldiging, zoals ook tot uitdrukking gebracht in de tenlastelegging, houdt – heel kort gezegd – in dat verdachte zich (presenterend als mevrouw [naam 1]) heeft voorgedaan als financier en/of koopster van een drietal panden. Daarbij heeft ze volgens [naam 2] doen voorkomen, onder meer door het tonen van een (vals of vervalst) bankafschrift met een saldo van ongeveer 36 miljoen euro, dat ze voldoende geld had. Betaling bleef echter uit, maar verdachte deed tevens voorkomen dat ze vanwege een speciale gave kon rekenen op (financiële) steun van de overheid. Via e-mails en chatgesprekken, waarbij verdachte zich voordeed als Rutte, Dijsselbloem, Van Miltenburg en Zalm, is aan de notaris gevraagd zijn medewerking te verlenen aan dit bijzondere dossier en, ter verzekering van een goede afronding daarvan, geld over te maken. [naam 2] is er volgens eigen zeggen op enig moment van overtuigd geraakt met de Nederlandse overheid van doen te hebben gehad, waardoor hij uiteindelijk diverse betalingen van in totaal ongeveer € 870.000,- euro, afkomstig van zijn derdengeldrekening, heeft gedaan op rekeningen waarover verdachte kon beschikken.
De rechtbank stelt, mede op basis van de verklaring van verdachte zelf, het volgende vast.
Op 7 februari 2012 was verdachte, die zich in elk geval vanaf dat moment steevast voordeed als mevrouw [naam 1], op het kantoor van [naam 2] voor de aankoop van twee panden ([pand 1] en [pand 2]) ten behoeve van haar nichtjes [naam 3] en [naam 4]. Aangezien beide nichtjes illegaal in Nederland verbleven zijn de koopcontracten op naam gezet van hun partners, respectievelijk[naam 5] en[naam 6]. In aanwezigheid van de verkopende partijen is in de ochtend van 7 februari het koopcontract van het pand aan de [pand 1] getekend en in de middag het koopcontract van het pand aan de[pand 2]. Hoewel betaling uitbleef heeft [naam 2] in juni nog een koopovereenkomst opgemaakt. Ditmaal voor een pand aan de [straat] met verdachte zelf als kopende partij. Ook nu bleef betaling uit.
Verdachte heeft zich ten overstaan van [naam 2] nimmer met een geldig identiteitsbewijs gelegitimeerd. Wel was [naam 2] bekend met een verdachte betreffend uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie, maar daarop stond de naam [verdachte] in plaats van [naam 1].
In verband met de identiteit van verdachte en het uitblijven van betalingen hebben er op het kantoor van [naam 2] verschillende besprekingen plaatsgevonden waaraan (onder meer) de verkopende partijen, verdachte en [naam 2] deelnamen. Tijdens die gesprekken is in eerste instantie gezegd dat verdachte recent haar biologische vader zou hebben ontmoet en dat deze zeer vermogend was. Later is gezegd dat verdachte vermogend was, omdat zij over een bijzondere gave beschikte die zeer waardevol was voor de Nederlandse overheid, waardoor haar miljoenen betaald zouden worden. Tijdens deze gesprekken zijn ook verschillende documenten getoond, waaronder:
  • een bankafschrift op naam van [naam 1] met een tegoed van ongeveer 36 miljoen euro;
  • een besluit van de IND d.d. 8 november 2011, waarin onder andere staat dat mevrouw [naam 1] ‘van Nationaal belang in waarde is’ alsook dat zij vermogend is.
Deze stukken zijn echter vals of valselijk opgemaakt, hetgeen verdachte bekend was.
Naast genoemde documenten zijn tijdens de besprekingen uitdraaien van chatgesprekken getoond. Verdachte was hierbij overigens niet aanwezig. Het betreft chatgesprekken tussen [naam 2] en onder andere Mark Rutte en Gerrit Zalm. In deze gesprekken wordt gesproken over verdachte en de gelden die door de overheid zullen worden vrijgemaakt. Verdachte heeft bevestigd dat zij zelf deelnam aan chatgesprekken en ook emailverkeer met [naam 2], waarbij zij zich voordeed als Mark Rutte en de overige in de tenlastelegging genoemde personen. Tijdens deze chatgesprekken en/of emailverkeer is aan [naam 2] gevraagd geld over te maken.
Dat laatste heeft [naam 2] gedaan. In de periode van juli 2012 tot en met maart 2013 heeft hij een totaalbedrag van € 870.300,90 overgemaakt naar rekeningen (op naam van[naam 7],[naam 6] en[naam 5]). Verdachte kon over deze rekeningen beschikken en heeft in elk geval het merendeel van dit geld opgemaakt door gokken in het casino of via goksites.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er weliswaar bewijs is voor de oplichting door verdachte van notaris [naam 2], maar dat hij uit de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging heeft gekregen dat [naam 2] daadwerkelijk is opgelicht. De officier van justitie noemt daarbij als voornaamste argumenten dat het verhaal dat verdachte zou hebben gepresenteerd – waaronder haar bijzondere gave – uit zichzelf zeer ongeloofwaardig is, dat de overgelegde documenten (voornoemd bankafschrift en IND besluit) onmiskenbaar vals waren, dat de chatsessies gevoerd werden via Google Talk en dat de notaris door de kopers verscheidene malen is gewaarschuwd, dat het verhaal niet deugde. De officier van justitie vraagt daarom vrijspraak van oplichting.
Ook acht de officier van justitie heling niet bewezen. Er heeft onderzoek plaatsgevonden naar de herkomst van de gelden op de derdenrekening van notaris [naam 2]. Zowel het onderzoek van het Bureau Financieel Toezicht als de curator bevestigen dat er geen sprake is van onrechtmatige geldstromen op de derdengeldrekening. Hieruit volgt dat het geld dat verdachte voorhanden heeft gekregen, doordat [naam 2] dit naar haar heeft overgemaakt, niet uit enig misdrijf afkomstig is waardoor verdachte dient te worden vrijgesproken van heling.
De officier van justitie acht wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering. Verdachte heeft het geld anders dan door misdrijf verkregen, maar wist dat het van derden was. Ondanks dat zij dit wist heeft zij het geld toch uitgegeven. Door aldus te handelen heeft verdachte zich het geld wederrechtelijk toegeëigend en heeft zij zich schuldig gemaakt aan verduistering.
Daarnaast is de officier van justitie van mening dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetwitwassen. Verdachte heeft ruim 870.000,- euro ontvangen op rekeningen waarover zij kon beschikken en heeft een groot deel van dit geld vervolgens uitgegeven aan gokken en goederen. Verdachte wist dat het geld van misdrijf afkomstig was, hetgeen kan worden afgeleid uit haar eigen verklaringen. In de tenlastelegging staat dat het geld van enig misdrijf afkomstig is. Niet hoeft te worden bewezen door wie, waar of wanneer dit misdrijf is gepleegd. Er werd gedurende een langere periode geld gestort en uiteindelijk een zeer hoog totaalbedrag. Op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden kan het niet anders dan dat het geld van misdrijf afkomstig is. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij wist dat het niet helemaal zuivere koffie was. Het is naar de mening van de officier van justitie volstrekt onaannemelijk dat het geld een legale herkomst heeft. Verdachte geeft tot slot geen enkele geloofwaardige verifieerbare onderbouwing die tot een andere conclusie moet leiden.
Tot slot stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte. Verdachte heeft verschillende stukken voorhanden gehad, waaronder valse IND-documenten en een vals bankafschriften. Zij heeft deze documenten getoond aan de verkopers in de hoedanigheid van financier en/of koper. Ook acht de officier van justitie ten aanzien van dit feit het medeplegen bewezen.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte bekent de onder 4.1. door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden. Zij stelt echter dat zij notaris [naam 2] al veel eerder, namelijk in 2009, heeft ontmoet en dat zij een vriendschappelijke relatie kregen. [naam 2] heeft verdachte vervolgens voorgehouden dat hij een verblijfsvergunning voor haar kon regelen. Verdachte moest zich dan als financier en/of koper van panden voordoen. In (vrijwel) alles wat verdachte vervolgens heeft gezegd en gedaan is zij door [naam 2] geïnstrueerd, waaronder het zich tijdens chatsessies en/of emailverkeer voordoen als vooraanstaande politici en het daarbij vragen geld over te boeken. Volgens verdachte bestond een afspraak dat zij wel een beetje van het door [naam 2] gestorte geld mocht opmaken, maar niet zoveel als ze gedaan heeft. Ze stelt echter dat niet al het geld door haar is opgemaakt, maar dat zij een bedrag van ongeveer € 200.000,- contant aan [naam 2] heeft teruggegeven.
Vanwege het feit dat [naam 2] zelf betrokken is in voornoemde zin stelt de verdediging zich op het standpunt dat [naam 2] niet opgelicht kan zijn, zodat verdachte van dat feit moet worden vrijgesproken.
Ook heling kan naar de mening van de raadsvrouw niet worden bewezen. Op grond van het de bewijsmiddelen in dossier kan niet worden aangenomen dat de gelden uit misdrijf van een ander afkomstig zijn. Het openbaar ministerie heeft de herkomst van de gelden op de derdengeldrekening van [naam 2] onderzocht en uit dit onderzoek volgt dat de herkomst betrekking heeft op reguliere notariswerkzaamheden. Het dossier bevat verder geen aangifte of andere stukken waaruit kan worden afgeleid dat de gelden door misdrijf van een ander zijn verkregen. Mocht toch worden aangenomen dat de gelden door misdrijf van een derde zijn verkregen, dan kan dit volgens de raadsvrouw niet ten laste komen van verdachte nu zij niet wist dat de gelden aan een ander toebehoorden. Zij wist dat het geld afkomstig was van een rekening van [naam 2], maar zij wist niet dat het geld hem niet toekwam. De raadsvrouw verzoekt verdachte dan ook vrij te spreken van heling.
Nu verdachte dacht dat het geld [naam 2] toekwam en zij erover mocht beschikken is volgens de raadsvrouw ook geen sprake van verduistering. Zij heeft ook een deel van het geld teruggegeven aan [naam 2]. Niet kan worden gezegd dat sprake is van voorwaardelijk opzet op het wederrechtelijk toe-eigenen van geld.
Daarnaast verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken van witwassen. Er kan immers niet worden aangenomen dat de gelden een criminele herkomst hebben. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat geen sprake is van verhullende handelingen. Verdachte heeft namelijk niets geheimzinnigs gedaan met het ontvangen geld. Alle uitgaven zijn terug te vinden op de bankafschriften. Ook wist verdachte niet dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf. Het enkele feit dat het in totaal om een groot geldbedrag gaat is niet voldoende voor het aannemen van voorwaardelijk opzet.
Tot slot verzoekt de raadsvrouw, indien de rechtbank het nietigheidsverweer afwijst, verdachte vrij te spreken van valsheid in geschrifte. Zoals de raadsvrouw hierboven reeds heeft betoogd heeft [naam 2] de valse stukken vermoedelijk zelf opgemaakt en wist hij dat verdachte niet kredietwaardig was. Hieruit volgt dat [naam 2] op de hoogte was van de valsheid van de stukken en kan er dus geen sprake zijn van misleiding door verdachte van [naam 2].
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Oplichting
Gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken en de daarbij door [naam 2] en verdachte ingenomen standpunten zijn er twee scenario’s denkbaar, die beide op het eerste gezicht onwaarschijnlijk voorkomen.
Ten aanzien van het scenario van verdachte stelt de rechtbank voorop dat verdachte heeft verklaard dat twee andere personen bij het tenlastegelegde betrokken zouden zijn geweest. Over geen van beide – ondanks herhaald aandringen, onder meer ter terechtzitting – wil verdachte nader verklaren. Verdachte heeft daardoor welbewust de mogelijkheid nader onderzoek te doen naar het door haar geschetste scenario geblokkeerd. Voorts heeft te gelden dat in het scenario waarin [naam 2] verdachte geheel zou hebben geïnstrueerd, bezwaarlijk valt te begrijpen welk motief de notaris gehad zou kunnen hebben om gelden vanaf zijn derdengeldrekening aan haar over te boeken. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat de betreffende derdengelden voortkwamen uit reguliere notariswerkzaamheden, zodat een (poging) tot witwassen door de notaris niet aannemelijk is. Ook is er geen enkele aanwijzing dat de notaris gepoogd heeft de overboekingen te verhullen.
Bij de rechtbank is het beeld ontstaan van verdachte als een intelligente, mondige vrouw met een uitstekende taalbeheersing. Uit de opgenomen telefoongespreken, die gedeeltelijk ter zitting zijn afgespeeld, komt verder naar voren dat zij bijzonder gemakkelijk onwaarheden vertelt. Zo vertelt verdachte aan een van de verkopers met ogenschijnlijk het grootste gemak, inclusief allerhande details, dat zij eindelijk haar paspoort heeft. Zij heeft dat die dag op de valreep, met heel veel moeite, gekregen en heeft het paspoort feitelijk in handen. Van dit verhaal aan de verkoper is echter in het geheel niets waar, zoals verdachte ter zitting heeft toegegeven. De verklaring van verdachte, dat zij óók dit soort telefoongesprekken voerde na voorafgaande instructies van [naam 2] acht de rechtbank ongeloofwaardig.
Verdachte moet kortom in staat worden geacht eigener beweging en met een zekere overtuigingskracht onwaarheden te presenteren. De rechtbank acht daarom niet onaannemelijk dat zij in enige mate psychische druk op [naam 2] heeft kunnen leggen. Bovendien is het verdachte die heeft geprofiteerd van de door [naam 2] overgeboekte gelden. Dat verdachte zoals zij ter zitting heeft verklaard niet in het geld geïnteresseerd was en slechts heeft geprobeerd zo snel mogelijk van het geld “af te raken”, is ronduit onaannemelijk. Dat zij tenslotte een bedrag van ongeveer € 200.000,- contant aan de notaris zou hebben teruggeven is op geen enkele wijze door haar onderbouwd.
Het voorgaand pleit dus meer voor het door [naam 2] geschetste scenario. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat ook indien daarvan wordt uitgegaan, de ten laste gelegde oplichting niet bewezen kan worden verklaard. Ter toelichting geldt het volgende.
Uit de aangifte en verklaringen van [naam 2] volgt dat hij tot het overmaken van geld is gekomen door het totaal van hetgeen hem in de vele contacten met verdachte, en haar – als zodanig gepresenteerde – familie, is voorgespiegeld. De vraag is dus of dit geheel van leugens een samenweefsel van verdichtsels kan opleveren, waardoor de notaris tot het overmaken van het geld is bewogen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2014 [1] stelt de rechtbank het volgende voorop. Voor het antwoord op de vraag of uit door verdachte gebezigde leugenachtige mededelingen kan worden afgeleid dat het slachtoffer door een samenweefsel van verdichtsels werd bewogen tot afgifte van een goed als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht, komt het aan op alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de mededelingen zijn gericht aanleiding had moeten geven de onwaarheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen en de persoonlijkheid van het slachtoffer.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen niet dat de onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, zodanig vertrouwenwekkend en geraffineerd waren dat deze [naam 2], mede gelet op hetgeen gezien zijn ambt en ervaring als notaris van hem mocht worden verwacht, geen aanleiding hadden moeten geven de onwaarheid te onderkennen en zich daardoor niet te laten bedriegen. Laat staan dat hetgeen hem werd voorgespiegeld zodanig was dat hij daarin aanleiding kon vinden, zonder gedegen onderzoek, de onder hem als notaris berustende derdengelden aan te wenden voor de gevraagde betalingen.
Hiertoe is in de eerste plaats van belang dat hetgeen verdachte, zoals hierboven weergegeven, [naam 2] zou hebben doen geloven reeds op zichzelf onwaarschijnlijk is vanwege het uiterst fantasievolle karakter van de verschillende – nimmer deugdelijk onderbouwde – mededelingen, in het bijzonder de rekenkundige gave van verdachte ter waarde van miljoenen euro’s. Verdachte heeft zich zelfs nimmer kunnen legitimeren. Alleen al dat gegeven had [naam 2], als goed handelend notaris, ertoe moeten bewegen zijn activiteiten te staken. Daarbij komt nog dat de stukken die verdachte zou hebben overgelegd tal van vragen oproepen. Bijvoorbeeld is ten aanzien van het stuk van de IND al op het eerste gezicht, en zonder enige twijfel, duidelijk dat dit niet van die instantie afkomstig kan zijn. Voorts hebben de eerdergenoemde verkopers de notaris meermalen gewezen op de gebrekkigheid van verdachtes mededelingen en bijvoorbeeld de onwaarschijnlijkheid van de door [naam 2] beweerdelijk gevoerde chatsessies. Ten slotte zijn pogingen van [naam 2] om het hem voorgespiegelde verhaal bevestigd te krijgen, gedurende een reeks van maanden vruchteloos gebleken.
Dat bijzondere omstandigheden gelegen in de persoon van [naam 2] tot een ander oordeel zouden moeten leiden is niet aannemelijk geworden. Uit de stukken blijkt niet van een bijzondere psychische gesteldheid en evenmin dat [naam 2] anderszins een bijzondere kwetsbaarheid zou hebben gehad voor hetgeen hem werd voorgespiegeld.
Gelet op dit oordeel van de rechtbank, dat betrekking heeft op het geheel van wat [naam 2] zou zijn voorgespiegeld, kunnen ook de overige in de tenlastelegging genoemde oplichtingsmiddelen, die op onderdelen daarvan betrekking hebben, niet tot bewezenverklaring van oplichting leiden.
Verdachte zal daarom van de tenlastegelegde oplichting worden vrijgesproken.
4.4.2.
Heling
Naast oplichting wordt verdachte ook, cumulatief/alternatief, verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan heling; meer concreet dat zij een bedrag van € 870.300,90 heeft verworven, terwijl zij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld door misdrijf verkregen was.
Uit de bewijsmiddelen, en zoals hierboven ook weergegeven, volgt dat verdachte genoemd geldbedrag van [naam 2] heeft ontvangen. Dit geld was afkomstig van de derdengeldrekening van [naam 2]. Dat is dus geld van derden, dat [naam 2] slechts mocht aanwenden overeenkomstig de met zijn cliënten gemaakte afspraken. Daaronder viel zonder enige twijfel niet, zoals hij heeft gedaan, het overmaken van het geld op eerder genoemde rekeningen op naam van [naam 7], [naam 5] en [naam 6]. [naam 2] heeft zich zodoende dit geld, dat hij rechtmatig onder zich had, wederrechtelijk toegeëigend. Dat [naam 2], terecht of onterecht, in de veronderstelling verkeerde dat hij het geld ooit zou terugkrijgen doet aan dat oordeel niet af. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hiermee is voldaan aan de delictsomschrijving verduistering.
Desgevraagd heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat zij dacht dat het geld dat zij ontving van [naam 2] zelf was en dat zij niet wist dat het geld van de derdengeldrekening van [naam 2] afkomstig was. Verdachte heeft echter ook verklaard dat zij zelf alle chatgesprekken met [naam 2] voerde. In de uitgeprinte chatgesprekken die in het dossier zitten wordt meermalen door [naam 2] gerefereerd aan de positie van zijn derdengeldrekening. Ter zitting heeft verdachte verklaard bij de – door haar gestelde – voorbereiding van de chatgesprekken met [naam 2] over de vermelding van de derdengelden te hebben gesproken. Dat verdachte toen niet wist wat dat betekende acht de rechtbank, alleen al gelet op het letterlijke begrip, niet aannemelijk.
Daarnaast heeft verdachte bij de rechter-commissaris verklaard dat [naam 2] haar in 2011 had verteld dat hij moest regelen dat het geld ‘oké’ was. Verdachte moest dus ook om deze reden vermoeden dat er iets met het geld niet in de haak was.
Het voorgaande, in combinatie met het zeer grote bedrag dat [naam 2] in totaal aan verdachte heeft overgemaakt, brengt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte bij de verwerving van het geld – minst genomen – redelijkerwijs moest vermoeden dat het uit misdrijf (verduistering) afkomstig was.
4.4.3.
Witwassen
Zoals de rechtbank onder 4.4.2 heeft overwogen acht zij bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan heling. De rechtbank acht tevens bewezen dat verdachte de daarmee verworven geldbedragen heeft witgewassen.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat indien sprake is van het witwassen van opbrengsten uit eigen misdrijf er een handeling van verdachte vereist is die erop is gericht de criminele opbrengsten veilig te stellen. In dergelijke gevallen moet sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. [2]
Vastgesteld kan worden dat verdachte de geldbedragen die zij van [naam 2] heeft ontvangen grotendeels heeft vergokt en heeft uitgegeven aan goederen. Zo heeft zij goederen gekocht bij Bol.com, de Bijenkorf, Wehkamp, Neckermann en thuisbezorgd.nl. Ze heeft daarnaast ruim € 370.000,00 overgeschreven aan internetgokwebsites en € 50.000,00 gepind bij Holland Casino. Ter terechtzitting heeft zij ook verklaard dat zij al het geld heeft uitgegeven met uitzondering van een bedrag van € 200.000,-. Verdachte heeft de schulden van haar vriend ermee afbetaald, dure spullen gekocht en gegokt. Bovendien heeft verdachte gelden naar andere rekeningen overgeboekt. Door aldus te handelen heeft zij de geldbedragen overgedragen en onder andere omgezet in luxeartikelen. Voor gokken geldt nog in het bijzonder dat eventuele winsten als een legale inkomstenbron gepresenteerd kunnen worden. Verdachte heeft zodoende trachten te verhullen dat het geld afkomstig was uit misdrijf en heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan witwassen.
Dat verdachte een deel van het geld contant aan [naam 2] zou hebben teruggeven acht de rechtbank bij gebreke aan enige onderbouwing niet aannemelijk.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in Bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde
in de periode van 7 februari 2012 tot en met 24 april 2013 te Amsterdam een geldbedrag van in totaal 870.300,90 euro heeft verworven, terwijl zij ten tijde van de verwerving had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
in de periode van 7 februari 2012 tot en met 4 juni 2013 te Amsterdam een geldbedrag van 870.300,90 euro, in elk geval een geldbedrag, heeft overgedragen en omgezet terwijl zij wist dat bovenomschreven geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte verduistering, witwassen en valsheid in geschrift zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft subsidiair verzocht er rekening mee te houden dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit en een veroordeling grote invloed heeft op de verblijfstatus van verdachte. Zij heeft een aanvraag voor een verblijfstatus in Nederland gedaan, die zal worden afgewezen indien verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke straf. De raadsvrouw verzoekt daarom een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan heling en witwassen. Verdachte heeft een zeer groot geldbedrag, dat niet van haar maar van anderen was, en dat zij niet op legale wijze had verkregen, in een aantal maanden vergokt en verbrast. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het uittreksel betreffende de justitiële documentatie van verdachte. Ook al blijkt uit dit uittreksel dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit en ook al heeft een onvoorwaardelijke straf mogelijk gevolgen voor de verblijfstatus van verdachte, ziet de rechtbank gelet op de ernst van het feit geen aanleiding om, zoals de raadsvrouw heeft bepleit, een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar passend en geboden.
Ten aanzien van de benadeelde partij
De benadeelde partij [naam 2] heeft een schadevordering ingediend van € 871.000,- euro. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Zoals zijn gemachtigde ter terechtzitting heeft bevestigd is de heer [naam 2] in oktober 2013 failliet verklaard en is dit faillissement nog niet opgeheven.
In artikel 25 van de Faillissementswet staat dat rechtsvorderingen, welke rechten of verplichtingen tot de failliete boedel behorende ten onderwerp hebben, zowel tegen als door de curator worden ingesteld. Hieruit moet worden afgeleid dat de curator optreedt als wettelijke vertegenwoordiger van de gefailleerde en dat de failliet niet zelf bevoegd is tot het indienen van vorderingen. [3]
De heer [naam 2] moet daarom tot het indienen van de schadevordering onbevoegd worden geacht. Dat hij, zoals zijn gemachtigde heeft betoogd, gehouden is ten behoeve van de boedel zoveel mogelijk activa te vergaren, kan daar niet aan af doen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 417bis en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding partieel nietig ten aanzien van feit 3.
Verklaart het onder 1 eerste en derde alternatief/cumulatief ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde
schuldheling;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart [naam 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Piena, voorzitter,
mrs. A.J. Dondorp en A.M. van der Linden-Kaajan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Beerts, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juli 2014.