ECLI:NL:RBAMS:2014:3314

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
13.751236-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen het bevel tot opleggen van beperkingen in het kader van overleveringsdetentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 februari 2014 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift tegen het bevel van de officier van justitie tot het opleggen van beperkingen aan de klager, die in Finland geboren is en thans gedetineerd is in Nederland. Het bezwaarschrift werd op 11 februari 2014 ingediend en de rechtbank heeft op 27 februari 2014 de raadsvrouw van de klager, mr. T. Korff, en de officier van justitie gehoord. Klager heeft afstand gedaan van zijn recht om zelf te verschijnen, maar zijn raadsvrouw was gemachtigd om namens hem op te treden. De rechtbank heeft in verband met de spoedeisendheid van de zaak op 28 februari 2014 uitspraak gedaan.

De klager was op 19 december 2013 voorlopig aangehouden op verzoek van de Finse autoriteiten en verblijft sindsdien in overleveringsdetentie. De officier van justitie had op 5 februari 2014 beperkingen opgelegd, die inhielden dat klager geen bezoek mocht ontvangen, geen telefonisch contact mocht hebben zonder toestemming, en geen brieven mocht verzenden of ontvangen zonder controle. In het bezwaarschrift werd aangevoerd dat er geen wettelijke basis voor deze beperkingen bestond en dat klager onevenredig zwaar getroffen werd.

De rechtbank overwoog dat de opgeëiste persoon, die al sinds 19 december 2013 in detentie was, onbeperkt had kunnen communiceren tot de beperkingen op 5 februari 2014 werden opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de belangen van klager bij het opheffen van de beperkingen groter waren dan de belangen van het Openbaar Ministerie om deze te handhaven. De rechtbank verklaarde het bezwaar gegrond en hefte de beperkingen op.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.751236-13
RK nummer: 14/958
BESCHIKKING
in raadkamer op het bezwaarschrift ex artikel 61 Overleveringswet (OLW) jo. artikel 62a,
vierde lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak van
[klager]
geboren te [geboorteplaats] (Finland) op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie] te [plaats];
hierna te noemen “klager”,
tegen het bevel van de officier van justitie te Amsterdam van 5 februari 2014, tot het opleggen
van beperkingen als bedoeld in artikel 62 Sv.

1.Procesgang

Het bezwaarschrift is op 11 februari 2014 ter griffie van deze rechtbank ingediend. De
rechtbank heeft op 27 februari 2014 de raadsvrouw, mr. T. Korff, namens haar kantoorgenoot
mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie in besloten
raadkamer gehoord. Klager heeft op 27 februari 2014 afstand gedaan; zijn raadsvrouw heeft
verklaard uitdrukkelijk door hem gemachtigd te zijn.
In verband met het spoedeisende karakter van de zaak is op 28 februari 2014 uitspraak
gedaan.

2.Inhoud van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift richt zich tegen de door de officier van justitie opgelegde beperkingen. In
het bezwaarschrift en ter zitting is namens klager aangevoerd - samengevat - dat voor de
opgelegde beperkingen geen wettelijke basis bestaat, er geen gronden zijn die de beperkingen
kunnen rechtvaardigen en dat klager onevenredig zwaar getroffen wordt.

3.Feiten

Klager is op 19 december 2013 voorlopig aangehouden op verzoek van de justitiële
autoriteiten in Finland, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 21 OLW. Klager verblijft
sindsdien in overleveringsdetentie uit hoofde van de OLW.
De officier van justitie heeft bij bevel van 5 februari 2014 bevolen dat in het belang van het
onderzoek beperkende maatregelen worden getroffen. Die maatregelen houden, kort gezegd,
in dat de opgeëiste persoon zonder uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie
geen bezoek mag ontvangen, geen telefonisch contact, middellijk noch onmiddellijk, mag
hebben met anderen zonder uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie/rechter-commissaris, geen brieven mag verzenden of ontvangen zonder uitdrukkelijke toestemming van en na controle door of vanwege de officier van justitie, geen enkel contact mag hebben - mondeling noch schriftelijk noch telefonisch, middellijk noch onmiddellijk- met medegedetineerden.

4.Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter zitting uitgesproken de door haar overgelegde
“Aantekeningen ten behoeve van het bezwaarschrift tegen bevel beperkingen”.

5.Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank overweegt als volgt.
De Overleveringswet
Artikel 61 OLW bepaalt dat de opgeëiste persoon die op basis van deze wet van zijn vrijheid
wordt beroofd, wordt behandeld als een verdachte die krachtens Sv aan een overeenkomstige
maatregel is onderworpen. Aangenomen dient te worden dat, ook al wordt artikel 62 Sv niet
genoemd bij de bepalingen die in artikel 30 OLW van overeenkomstige toepassing zijn
verklaard, hiermee artikel 62 Sv van overeenkomstige toepassing is in geval van
overleveringsdetentie. De officier van justitie moet derhalve in beginsel bevoegd worden
geacht tot het treffen van de in artikel 62 Sv bedoelde maatregelen, waaronder het nemen van
vingerafdrukken en foto’s, maar ook het opleggen van beperkingen, krachtens
rechtshulpverzoek van de betreffende buitenlandse autoriteit, die om overlevering van de
opgeëiste persoon heeft gevraagd.
Nog daargelaten hetgeen eerder door de rechtbank, op 6 maart 2009 (NBSTRAF 2009/190)
over de toelaatbaarheid van beperkingen in het kader van de overleveringsdetentie is beslist,
is in de onderhavige zaak naar het oordeel van de rechtbank het een gepasseerd station om
nog beperkingen op te leggen en wel om het volgende.
De opgeëiste persoon is op 19 december 2013 aangehouden en één dag later, op 20 december
2013, door de Nederlandse officier van justitie in het kader van het Finse overleveringsverzoek gehoord. Op diezelfde datum, namelijk 20 december 2013, is door de
Finse autoriteiten (National Bureau of Investigation te Vantaa) een rechtshulpverzoek
ingediend bij het LIRC te Zoetermeer. Het rechtshulpverzoek houdt onder meer in:
1 also request that no other persons than the police officers of the Finnish Liaison Bureau of
Europol and police investigators investigating the case in Finland are allowed to meet the
suspect, but no third persons, if the Dutch legislation does not allow otherwise.
Kennelijk heeft dit verzoek op dat moment geen aanleiding gegeven tot het opleggen van
beperkingen. Tot 5 februari 2014, datum van het thans aan de orde zijnde rechtshulpverzoek
tot het opleggen van beperkingen (en de daadwerkelijke uitvoering daarvan), heeft de
opgeëiste persoon onbeperkt kunnen communiceren vanuit het huis van bewaring. Niet wel
valt in te zien hoe beperkingen nu nog aan de door Finland gestelde belangen om deze
beperkingen op te leggen tegemoet kunnen komen.
Slotsom
De conclusie moet zijn dat de belangen voor klager bij het opheffen van de beperkingen
groter zijn dan de belangen van het Openbaar Ministerie om deze te handhaven.

6.Beslissing

De rechtbank:
VERKLAARThet bezwaar tegen het bestreden bevel van de officier van justitie gegrond;
HEFT OPde beperkingen door de officier van justitie bij bevel van 5 februari 2014
opgelegd.
Deze beschikking is gegeven op 28 februari 2014 in raadkamer van deze rechtbank door
mr. W.H. van Benthem, voorzitter,
mrs. A.C. Enkelaar en S.A. Krenning, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Schilp, griffier
en ondertekend door de voorzitter en de griffier.