In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 mei 2014 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Staatsanwaltschaft Aachen, Duitsland, op 7 oktober 2013. De opgeëiste persoon, die in Nederland gedetineerd is, wordt verdacht van diefstal gepleegd door twee of meer verenigde personen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
De rechtbank heeft de vordering behandeld in aanwezigheid van de officier van justitie, mr. R.A. Bosman, en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. A.A.T.X. Vonken. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd, omdat het niet mogelijk was om binnen de wettelijke termijn uitspraak te doen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar Duits als naar Nederlands recht strafbaar is, en dat er een vrijheidsstraf van ten minste twaalf maanden op staat.
De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de Duitse autoriteiten is gegeven, dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf zal ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld. De raadsman heeft verweer gevoerd en aangevoerd dat er aanwijzingen zijn dat de opgeëiste persoon ook in Nederland vervolgd kan worden voor het feit. De officier van justitie heeft dit bestreden en verzocht om de overlevering toe te staan. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn en dat de overlevering kan worden toegestaan, waarna de rechtbank de overlevering heeft goedgekeurd.