In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 26 mei 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee vennoten van een vennootschap onder firma (vof). De eiseres, [de vrouw], heeft de voorzieningenrechter verzocht om haar te machtigen om namens de vof een advocaat in te schakelen voor hoger beroep tegen een eerder vonnis en om de belangen van de vof te behartigen in een geschil met de vader van de andere vennoot, [de man]. De vader van [de man] had de vof gedagvaard voor terugbetaling van geldleningen, en de rechtbank had de vorderingen tegen [de man] en de vof bij verstek toegewezen. De eiseres vorderde ook dat [de man] zich zou onthouden van handelingen die de belangen van de vof zouden schaden.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eiseres als vennoot bevoegd is om de vof te vertegenwoordigen, maar dat de andere vennoot, [de man], niet mag verhinderen dat de vof rechtsmiddelen aanwendt tegen het vonnis. De rechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was bij de vorderingen van de eiseres, aangezien de termijn voor het instellen van hoger beroep binnenkort zou verstrijken en de vader van [de man] al executoriaal beslag had gelegd. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eiseres toegewezen, met inachtneming van de beginselen van redelijkheid en billijkheid die de verhouding tussen de vennoten beheersen.
De rechter heeft [de man] verboden om namens de vof rechtshandelingen te verrichten die de kans op succes in hoger beroep of in een executiegeschil verkleinen. Tevens is [de man] veroordeeld tot betaling van een dwangsom bij overtreding van dit verbod. De rechter heeft ook geoordeeld dat [de man] niet meer dan € 1.750,00 per maand aan de vof mag onttrekken en dat hij een bedrag van € 8.000,00 aan de vof moet terugbetalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.