ECLI:NL:RBAMS:2014:2949

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
23 mei 2014
Zaaknummer
13-737818-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Duitsland van een opgeëiste persoon in verband met de Geneesmiddelenwet en designerdrugs

Op 20 mei 2014 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), dat was uitgevaardigd door de Leidende Hoofdofficier van Justitie in Kleve op 19 juli 2013. De opgeëiste persoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft, werd verdacht van het plegen van strafbare feiten die onder de Geneesmiddelenwet vallen, met name illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 6 mei 2014.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De verdediging voerde aan dat de in het EAB genoemde synthetische cannabinoïden niet strafbaar zijn volgens de Opiumwet, maar wel onder de Geneesmiddelenwet vallen. De rechtbank oordeelde dat er sprake is van dubbele strafbaarheid, omdat de in het EAB genoemde middelen voldoen aan de definitie van een geneesmiddel volgens de Geneesmiddelenwet. De rechtbank heeft ook de garantie van de Duitse autoriteiten in overweging genomen, die waarborgde dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf zou kunnen ondergaan indien hij in Duitsland tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zou worden veroordeeld.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn die zich verzetten tegen de overlevering. De officier van justitie had gevorderd om af te zien van de weigeringsgrond, omdat de feiten geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zouden zijn gepleegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de officier van justitie in redelijkheid tot deze vordering kon komen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Duitse autoriteiten toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en er geen belemmeringen waren voor de overlevering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/737818-13
RK nummer: 14/1230
Datum uitspraak: 20 mei 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 februari 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 juli 2013 door de Leidende Hoofdofficier van Justitie in Kleve (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres, te Plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 mei 2014. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bos
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman R. Malewicz, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een op 15 juli 2013 uitgevaardigd arrestatiebevel door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Kleve (Duitsland), met dossiernummer: 10 Gs 103 Js 463/13 (900/13).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op naar het recht van een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

5.1.
De WETS-garantie
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) zal kunnen worden omgezet.
De Head Senior Public Prosecutor te Kleve (Duitsland) heeft op 24 april 2014 de volgende garantie gegeven:
"It is assured that in the event of a final sentence to imprisonment within the Federal Republic of Germany the wanted person, [opgeëiste persoon], will be transferred back to the Netherlands according to the Convention on the Transfer of Sentenced Persons of 21st March 1983, if he does agree to this. The transference will be unconditional, so that, where appropriate, the conversion process can be applied in accordance with art. 11 of the aforementioned Convention."
5.2.
Dubbele strafbaarheid
5.2.1.
Bespreking dubbele strafbaarheid van de feiten.
De raadsman stelt zich aan de hand van zijn ter zitting van de rechtbank overhandigde pleitnota primair op het standpunt dat de in het EAB genoemde middelen ook in Nederland strafbaar zijn en dat op grond daarvan de verleende WETS-garantie genoegzaam is en de overlevering kan worden toegestaan.
De in het EAB genoemde synthetische cannabinoïden zijn in Nederland niet strafbaar volgens de Opiumwet maar kunnen wel geschaard worden onder de Geneesmiddelenwet omdat de in het EAB genoemde synthetische cannabinoïden onder de definitie van geneesmiddel van de Nederlandse Geneesmiddelenwet vallen. Hiermee is sprake van dubbele strafbaarheid.
Subsidiair verzoekt de raadsman om aanhouding van de behandeling van de zaak om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of de in het EAB genoemde middelen naar Nederlands ofwel naar Duits recht strafbaar zijn.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de in het EAB genoemde middelen onder de Geneesmiddelenwet vallen aangezien in een Nederlandse strafzaak met parketnummer 15/975000-11 door de rechtbank Noord Holland de vervolging en de bewaring is bevolen voor soortgelijke middelen als die in het EAB zijn genoemd. Voor het vaststellen van de dubbele strafbaarheid is voldoende dat voor de in het EAB genoemde middelen vervolging in Nederland kan worden ingesteld.
De officier van justitie verzet zich tegen inwilliging van het verzoek van de verdediging tot aanhouding van de zaak omdat zij het niet noodzakelijk acht dat deze middelen nader worden onderzocht omdat daarmee de rechtbank zou treden in de bewijskwestie die aan de orde dient te komen bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak in Duitsland.
De rechtbank acht de volgende bepalingen van de Geneesmiddelenwet bij de beoordeling van de dubbele strafbaarheid van belang:
- artikel 1, eerste lid onder b. van de Geneesmiddelenwet luidt als volgt:
b. geneesmiddel: een substantie of een samenstel van substanties die bestemd is om te worden toegediend of aangewend voor dan wel op enigerlei wijze wordt gepresenteerd als zijnde geschikt voor:
1°. het genezen of voorkomen van een ziekte, gebrek, wond of pijn bij de mens,
2°. het stellen van een geneeskundige diagnose bij de mens, of
3°. het herstellen, verbeteren of anderszins wijzigen van fysiologische functies bij de mens door een farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect te bewerkstelligen.
-artikel 18, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet luidt als volgt:
1. Het is verboden om zonder vergunning van Onze Minister geneesmiddelen voor onderzoek te bereiden of in te voeren. Het is voorts verboden om zonder vergunning van Onze Minister andere geneesmiddelen dan die bedoeld in de eerste volzin, te bereiden, in te voeren, af te leveren of uit te voeren dan wel een groothandel te drijven. Het is tevens verboden om een groothandel te drijven in geneesmiddelen waarvoor geen handelsvergunning is verleend.
- artikel 40, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet luidt als volgt:
2. Het is verboden een geneesmiddel waarvoor geen handelsvergunning geldt, in voorraad te hebben, te verkopen, af te leveren, ter hand te stellen, in te voeren of anderszins binnen of buiten het Nederlands grondgebied te brengen.
De rechtbank beantwoordt de vraag of de in het EAB genoemde feiten ook in Nederland strafbaar zijn als volgt.
De officier van justitie heeft het voor het antwoord op die vraag van belang geacht dat er in Nederland in een andere zaak een vervolging gaande is voor soortgelijke feiten en dat in die zaak de voorlopige hechtenis is bevolen. De rechtbank is van oordeel dat die omstandigheden niet doorslaggevend kunnen zijn.
Wel doorslaggevend is voor de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de Internationale Rechtshulpkamer van deze rechtbank in haar uitspraak van 26 april 2013 heeft bepaald dat de werking van de in het EAB genoemde synthetische cannaboïden in het algemeen vergelijkbaar is met middelen die in de Opiumwet zijn genoemd. De rechtbank heeft haar oordeel destijds gebaseerd op het rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu van 11 mei 2012 die heeft vastgesteld dat de synthetische cannaboïden in zijn algemeenheid qua werking gelijk zijn aan de middelen zoals genoemd in de lijsten I en II van de Opiumwet. Dit rapport maakt nu ook onderdeel uit van het strafdossier.
In de feitomschrijving in het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon als exploitant van een internetshop sinds september/oktober 2012 op grote schaal Europawijd grote hoeveelheden zogenaamde "Legal Highs" en "Designer-Cannabinoïden" heeft verkocht en per post heeft afgeleverd en in voorraad heeft gehad. Uit deze omschrijving volgt onder meer dat de Duitse autoriteit bij de in het EAB genoemde middelen uitgaat van een werking die vergelijkbaar is met de werking van de middelen die in de lijsten I en II van onze Opiumwet zijn opgenomen.
Nu de rechtbank eerder in het algemeen heeft vastgesteld dat deze middelen een werking hebben die vergelijkbaar is met de middelen uit onze Opiumwet en de Duitse autoriteit in het bijzonder heeft aangegeven dat de in het EAB genoemde middelen zijn aangeduid als "Designer Cannabinoïden" en "Legal Highs" moet de rechtbank er van uitgaan dat er sprake is van middelen die voldoen aan de definitie van een geneesmiddel zoals is opgenomen onder artikel 1, onder b, van de Geneesmiddelenwet, te weten:
het anderszins wijzigen van fysiologische functies bij de mens door een farmacologisch effect te bewerkstelligen.
De omschrijving van de feiten in het EAB voldoet voor het overige ook aan de inhoud van de hiervoor aangehaalde verbodsbepalingen van de Geneesmiddelenwet. Ten slotte is niet gesteld of gebleken dat de opgeëiste persoon in het bezit was van een handelsvergunning voor het verhandelen van de in het EAB genoemde middelen.
Gelet op het voorgaande staat naar het oordeel van de rechtbank de dubbele strafbaarheid van de in het EAB omschreven gedragingen vast en zal de rechtbank tot overlevering van de opgeëiste persoon overgaan.
Aangezien de rechtbank het primaire verzoek van de verdediging heeft ingewilligd komt de rechtbank niet toe aan het subsidiaire verzoek van de verdediging tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
5.2.2.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het VOGP volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan.
De onder 4.1. bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift, strafbaar gesteld bij artikel 18, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet, terwijl het feit opzettelijk is begaan, meermalen gepleegd,
en/of
medeplegen van overtreding van een voorschrift, strafbaar gesteld bij artikel 40, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet, terwijl het feit opzettelijk is begaan, meermalen gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd dat:
- de bewijsmiddelen in overwegende mate in Duitsland zijn;
- het onderzoek in Duitsland is aangevangen;
- in Duitsland medeverdachten zijn aangehouden en vervolgd;
- de rechtsorde in Duitsland werd geschaad nu aldaar verdovende middelen in beslag werden genomen en de verdovende middelen voor de Duits markt bestemd waren.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Duitse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1, 18 en 40 van de Geneesmiddelenwet en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Leidende Hoofdofficier van Justitie in Kleve (Duitsland) ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. A.C. Enkelaar en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 mei 2014.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.