ECLI:NL:RBAMS:2014:264

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
28 januari 2014
Zaaknummer
13-994037-09
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van valsheid in geschrift en overtreding van de Wet milieubeheer in asbestzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij asbestsanering. De verdachte, werkzaam als Deskundige Toezichthouder Asbest (DTA-er), werd beschuldigd van het medeplegen van valsheid in geschrift en het overtreden van de Wet milieubeheer. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk verrichten van werkzaamheden met asbest, terwijl de verdachte wist of had moeten vermoeden dat dit schadelijk voor het milieu kon zijn. Daarnaast werd hem verweten dat hij een inspectierapport valselijk had opgemaakt, waarin werd geconcludeerd dat een gebouw vrij was van asbest, terwijl dit niet het geval was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, verantwoordelijk was voor de asbestsanering van een flatgebouw in Amsterdam. Tijdens de inspectie op 17 januari 2008 werd asbest aangetroffen, ondanks dat het gebouw eerder was vrijgegeven. De verdachte had nagelaten de gesaneerde ruimtes zelf te inspecteren en had een rapport ondertekend dat onjuiste informatie bevatte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld door de rapportage te ondertekenen, wetende dat deze niet klopte. Dit leidde tot de conclusie dat hij zich schuldig had gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten.

De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een taakstraf van 180 uren en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op van één maand. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het risico dat de verdachte had gecreëerd voor de gezondheid van anderen door onzorgvuldig om te gaan met asbest, een gevaarlijke afvalstof. De uitspraak is een belangrijke reminder van de verantwoordelijkheden die professionals in de asbestsector dragen en de gevolgen van nalatigheid in deze sector.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/994037-09 (Promis)
Datum uitspraak: 15 januari 2014
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1981] te [plaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en feitelijk verblijvende op het adres [gba-adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 15 april 2009, 25 april 2012 (regiezittingen) en 9 en 17 december 2013 (inhoudelijke behandeling) en 15 januari 2014 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. E.C. Visser en S. Pieters en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M. van Kuilenburg naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is, na wijziging op de zittingen van 9 december 2013 en 17 december 2013, kort samengevat ten laste gelegd dat hij zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan
1. het al dan niet opzettelijk verrichten van werkzaamheden met asbest of asbesthoudende materialen, terwijl hij wist of moest vermoeden dat daardoor schade aan het milieu ontstond of kon ontstaan in de periode van 29 november 2007 tot en met 17 januari 2008;
2. het valselijk opmaken van een inspectierapport in de periode van 30 november 2007 tot en met 3 januari 2008.
2.2
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officieren van justitie zijn ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs ten aanzien van de feiten 1 en 2

4.1
De rechtbank gaat van het volgende uit [1]
4.1.1
[bedrijf A] (hierna: [bedrijf A]) is in 2007 met het bedrijf [bedrijf B] te Amsterdam (hierna: [bedrijf B]) een overeenkomst voor aanneming van werk aangegaan. Op grond daarvan had [bedrijf A] met betrekking tot het project “[project A]” te Amsterdam de opdracht een door [bedrijf B] opgesteld sloopplan uit te voeren. [2] Dit kwam in grote lijnen neer op het saneren van het asbest, het slopen van zes flats en het bouwrijp maken van het terrein.
4.1.2
[bedrijf A] heeft de asbestsanering aan [bedrijf C] (hierna: [bedrijf C]) uitbesteed. [bedrijf C] heeft weer andere bedrijven bij de uitvoering van de saneringswerkzaamheden betrokken, namelijk [bedrijf D], [bedrijf E], [bedrijf F] en [bedrijf G]. [3] De saneringswerkzaamheden hebben plaatsgehad onder toezicht van verdachte, in dienst van [bedrijf C] en ter plaatse werkzaam als Deskundige Toezichthouder Asbest (DTA-er). [4]
4.1.3
Met betrekking tot de zesde flat (hierna: [flat A]; genoemd naar de [straat]) heeft [bedrijf H] (hierna: [bedrijf H]) twee rapporten [5] opgesteld betreffende asbestinventarisatie voorafgaand aan sloop en/of verbouwing en haar bevindingen aangevuld naar aanleiding van een zogenaamde “warme schouw”. [6]
4.1.4
[bedrijf C] heeft aan [bedrijf I] (hierna: [bedrijf I]) de opdracht tot inspectie na verwijdering van de aanwezige asbesthoudende materialen verstrekt. [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]), in 2007 als analist werkzaam bij [bedrijf I], [7] heeft deze opdracht in de periode van 30 november 2007 tot en met 21 december 2007 namens [bedrijf I] uitgevoerd.
4.1.5
[medeverdachte] heeft een “rapportage visuele inspectie” d.d. 3 januari 2008 opgesteld met daarin als conclusie naar aanleiding van een inspectie op 21 december 2007, dat
"op grond van de bevindingen van deze visuele inspectie wordt geconcludeerd dat de geïnspecteerde ruimte of oppervlakte WEL vrij is van visueel waarneembare asbestverdachte materialen". [8] Voorts heeft [medeverdachte] vijf rapportages eindcontrole asbestverwijdering d.d. 3 januari 2008 opgesteld. [9] In al deze rapporten werd geconcludeerd dat de geïnspecteerde ruimte zonder beschermende middelen kon worden betreden.
4.1.6
Verdachte heeft alle onder 4.1.5 genoemde rapporten als “vert. opdrachtgever” van zijn paraaf voorzien. Verdachte heeft de door [medeverdachte] geïnspecteerde ruimten van de [flat A] niet zelf geïnspecteerd, voordat hij [medeverdachte] namens [bedrijf C] opdracht gaf de inspectie uit te voeren. Evenmin is verdachte tijdens deze inspectie met [medeverdachte] meegelopen. [10]
4.1.7
Vanaf 7 januari 2008 hebben diverse personen werkzaam bij [bedrijf F] werkzaamheden met betrekking tot de voorsloop in de [flat A] uitgevoerd. [11]
4.1.8
Op 17 januari 2008 heeft de inspecteur van de Arbeidsinspectie [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) het bouwterrein van de [flat A] bezocht voor een controle op de asbestsanering naar aanleiding van een melding door [bedrijf C] van haar werkzaamheden. Hij heeft het terrein in het bijzijn van verdachte geïnspecteerd. In zijn verslag naar aanleiding van deze controle heeft [persoon 1]vermeld dat hij op diverse balkons van de [flat A] materiaalresten zag liggen die hij “overduidelijk herkende” als asbesthoudend. Hij heeft naar aanleiding van deze controle de onmiddellijke stillegging van de werkzaamheden aan deze flat bevolen. [12]
4.1.9
Naar aanleiding van de bevindingen van [persoon 1] hebben stadsdeel [stadsdeel] en [bedrijf B] aan [bedrijf J] (hierna: [bedrijf J]) de opdracht tot het uitvoeren van een asbestonderzoek, resp. volledige asbestinventarisatie van de [flat A] verstrekt. [bedrijf J] is vervolgens, zoals valt af te leiden uit zijn rapporten d.d. 25 januari 2008 en 1 februari 2008, tot de conclusie gekomen dat zich op diverse locaties in de [flat A] asbesthoudend materiaal bevond. [13] Daarnaast heeft [bedrijf K] (hierna: [bedrijf K]) in opdracht van [bedrijf C] een volledige asbestinventarisatie met betrekking tot de balkons van de [flat A] uitgevoerd. De conclusie van [bedrijf K] luidde dat diverse asbesthoudende toepassingen aanwezig waren in de vorm van restanten van plaatmateriaal en AC-doorvoerbuizen. [14]
4.2
De rol van verdachte
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verdachte een strafrechtelijk verwijt van zijn handelen en/of nalaten kan worden gemaakt. Ten aanzien van feit 2 is in het bijzonder aan de orde de vraag of verdachte, door de onder 4.1.5 genoemde rapporten te paraferen, voor de inhoud van deze rapporten heeft getekend – en daarmee samen met [medeverdachte] medepleger is – of, zoals de verdediging aanvoert, uitsluitend
“voor gezien”zonder voor de inhoud enige verantwoordelijkheid te nemen.
4.3
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide feiten.
4.3.1
Ten aanzien van feit 1 voeren zij het volgende aan.
Uit het rapport van [persoon 1] blijkt dat hij op 17 januari 2008 visueel waarneembaar asbest in de [flat A] heeft geconstateerd, hoewel het gebouw na asbestverwijderingswerkzaamheden was vrijgegeven. Het rapport van [bedrijf J] bevestigt de aanwezigheid van asbest dat reeds in het asbestinventarisatierapport stond vermeld. Verdachte wist dat na 21 december 2007 nog asbest aanwezig was. Getuige [getuige] (hierna: [getuige]), een van de personen die met de verwijdering van het asbest belast waren, heeft hem daarover uitdrukkelijk geïnformeerd.
Verdachte heeft tijdens zijn politieverhoor toegegeven dat hij fout zat. Hij heeft verklaard dat niet goed was gesaneerd en dat hij, hoewel het tot zijn verantwoordelijkheid behoorde, zijn opleveringsronde niet heeft gedaan. Verdachte had als DTA-er zeer zorgvuldig en nauwgezet de asbestsanering moeten begeleiden en bij de eindinspectie aanwezig moeten zijn. Doordat hij dat niet heeft gedaan, is sprake van opzettelijk op onjuiste wijze verwijderen van asbest, waardoor gevaar voor het milieu kon ontstaan. Dit maakt hem tot medepleger van het bedrijfsmatig handelingen verrichten met afvalstoffen, terwijl daarvan nadelige gevolgen waren te verwachten.
Er is (potentieel) schade aan het milieu toegebracht. Bij de sloopwerkzaamheden die na de vrijgave van de flat plaatshadden, kon asbeststof naar buiten komen, omdat niet gesproeid werd. Hierdoor konden mensen, dieren en planten asbestvezels als stofdeeltjes via de lucht binnen krijgen.
4.3.2
Met betrekking tot feit 2 hebben de officieren van justitie het volgende aangevoerd.
Vaststaat dat nog asbest aanwezig was toen [persoon 1] op 17 januari 2008 het sloopterrein bezocht. Hoewel verdachte als DTA-er volgens de regels verplicht aanwezig hoorde te zijn bij de eindinspectie door de analist, was hij dat niet. Hij heeft bekend dat hij geen opleveringsronde heeft gemaakt. Hij is echter wel verantwoordelijk voor het correct afgeven van een asbestgesaneerd pand. Verdachte heeft zijn paraaf onder het rapport visuele inspectie van [medeverdachte] gezet. Daarin staat dat – kort gezegd – de geïnspecteerde ruimtes vrij van asbest zijn.
Gelet op de verklaring van getuige [getuige] dat hij verdachte op de hoogte heeft gesteld van de aanwezigheid van asbesthoudende pijpen, is bewezen dat verdachte wist dat nog asbest aanwezig was. Dat betekent dat hij ook wist dat de conclusie in het rapport visuele inspectie niet kon kloppen. Het rapport is een geschrift met een bewijsbestemming; dit rapport diende als bewijs dat een gebouw vrij van asbest was en zonder beschermende maatregelen kon worden betreden. Dat men die betekenis daadwerkelijk aan dat document toekende, blijkt ook uit de verklaring van verdachte:
“deze flat is geheel vrij van asbest en is vrijgegeven door [bedrijf I]”.
Tot slot had verdachte het oogmerk dat dit vals opgemaakte document door anderen als echt en onvervalst gebruikt zou worden. Verdachte wist immers dat het gevolg van de conclusie uit het rapport was dat de slopers aan de slag konden gaan zonder toepassing van beschermende maatregelen.
4.4
Het standpunt van de verdediging
4.4.1
De raadsman heeft vrijspraak ter zake van beide feiten bepleit. Daarbij heeft hij de betrouwbaarheid van het rapport van [bedrijf J] betwist en verwezen naar wat de raadsvrouw van de medeverdachte [bedrijf C] heeft betoogd:
“Daarnaast staat de betrouwbaarheid van het door [bedrijf J] opgestelde rapport ter discussie. Ten eerste is [persoon 2], ex-medewerker van verdachte
([bedrijf C])en op staande voet ontslagen, betrokken bij de opstelling ervan en ten tweede staat niet onomstotelijk vast dat alle toepassingen die door [bedrijf J] als asbesthoudend zijn aangemerkt, ook daadwerkelijk in de flat zijn aangetroffen. Bovendien is van een tweetal toepassingen uit nadere analyses vast komen te staan dat deze niet asbesthoudend waren. Volgend op de stelling dat het rapport van [bedrijf J] niet correct is, stelt verdachte
([bedrijf C])dat voor zover haar bekend is voor de Kerst wel degelijk alles is gesaneerd wat op basis van de ter beschikking gestelde inventarisatie had moeten gebeuren en dat alles is vrijgegeven.”
4.4.2
Ten tweede heeft de raadsman – naar de rechtbank begrijpt ter zake van feit 1 – betoogd dat van medeplegen geen sprake is, omdat een bewuste en nauwe samenwerking ontbreekt en verdachte binnen [bedrijf C] geen enkele officiële zeggenschap had. Daarnaast was er geen (voorwaardelijke) opzet, omdat verdachte altijd in de veronderstelling is geweest dat alles wat hij in overleg met de betrokkenen deed, in overeenstemming met de vigerende regelgeving was. Ook was verdachte zich niet bewust van het niet geheel asbestvrij opleveren.
4.4.3
Ter zake van feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de inhoud van het geschrift – de rapportage visuele inspectie – geheel voor rekening van de medeverdachte [medeverdachte] komt. Verdachte heeft dat rapport slechts
“voor gezien”geparafeerd en kan niet voor de inhoud daarvan verantwoordelijk worden gehouden.
4.4.4
Voorts dienen alle verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd, van het bewijs te worden uitgesloten wegens schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. Verdachte is namelijk ten onrechte niet voorafgaand aan zijn eerste verhoor gewezen op zijn consultatierecht.
4.5
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 en 2: de aanwezigheid van asbesthoudende toepassingen
4.5.1
De verdediging heeft vraagtekens gezet bij de betrouwbaarheid van het rapport van [bedrijf J]. De rechtbank begrijpt dat de verdediging stelt dat niet duidelijk is of en, zo ja, welke asbesthoudende materialen op 17 januari 2008 daadwerkelijk in het gebouw en op de balkons van de [flat A] aanwezig waren. De rechtbank overweegt als volgt.
4.5.2
Voorafgaand aan de asbestsanering in november/december 2007 heeft [bedrijf H] een asbestinventarisatie uitgevoerd. Het door haar opgestelde asbestinventarisatierapport bevat een opsomming van de op de balkons en in de [flat A] aanwezige asbesthoudende toepassingen. [bedrijf H] constateert onder meer dat aan de voorzijde op de balkons van alle woningen op de tweede, derde en vierde etage asbesthoudende doorvoerbuizen aanwezig zijn. [15]
4.5.3
[getuige] heeft op donderdag 20 december 2007 als saneerder gewerkt. [16] Hij heeft verklaard dat hij in opdracht van [verdachte] asbestpijpjes en sandwichpanelen heeft verwijderd uit de balkons van de [flat A]. Omdat de kraan niet bij de laatste twaalf balkons kon komen, zijn de asbestpijpen daarop blijven staan. [getuige] heeft verklaard dat hij dat aan verdachte heeft gemeld. [17]
4.5.4
[persoon 1] heeft op 17 januari 2008 op ongeveer twaalf balkons aan de voorzijde en één balkon aan de achterzijde grotere of kleinere materiaalresten aangetroffen die hij “overduidelijk herkende” als asbesthoudende materiaalresten. In veel gevallen ging het volgens hem zelfs om complete asbesthoudende buizen die los op het balkon liggen. [persoon 1] hoorde verdachte tegen hem zeggen dat het aangetroffen materiaal afkomstig was van geïnventariseerde asbestbronnen die “door ons”
(de rechtbank begrijpt: [bedrijf C])zijn verwijderd. [18]
4.5.5
Vervolgens heeft zowel [bedrijf K] als [bedrijf J] onderzoek naar aanleiding van de bevindingen van [persoon 1] ingesteld. [bedrijf J] heeft op 16 balkons asbesthoudende toepassingen aangetroffen. Op de foto’s in het rapport is te zien dat het onder meer om buizen gaat. [19] De conclusie in het rapport van [bedrijf J] dat op de balkons asbesthoudende toepassingen aanwezig zijn, wordt ondersteund door de bevindingen van [bedrijf K], die in haar rapport tot een gelijkluidende conclusie komt. [bedrijf J] heeft daarnaast geconstateerd dat in januari 2008 ook nog in het gebouw zelf asbesthoudende toepassingen aanwezig waren. [20] Er bevinden zich in het dossier geen andere bewijsmiddelen met diezelfde constatering.
4.5.6
TNO heeft het rapport van [bedrijf J] tegen het licht gehouden. Zij concludeert dat het rapport weliswaar een aantal onzorgvuldigheden en onvolkomenheden bevat, maar dat het desondanks een voldoende basis voor de beoordeling van de saneringskwaliteit van de [flat A] vormt. [21] TNO stelt met name vast dat het rapport van [bedrijf J] aan de eisen van BRL 5052 voldoet en dat de monsterneming als voldoende representatief kan worden beschouwd en de gegevens voldoende herleidbaar zijn.
4.5.7
Gelet op de bevindingen van TNO en het gegeven dat de conclusies uit het rapport van [bedrijf K] het rapport van [bedrijf J] (betreffende het aangetroffen asbest op de balkons) ondersteunen, ziet de rechtbank geen reden aan de betrouwbaarheid van het rapport van [bedrijf J] te twijfelen. Het kan dus voor het bewijs worden gebruikt. Van de toepassingen die [persoon 1] op 17 januari 2008 op de balkons aantrof, staat dan ook vast dat zij asbesthoudend waren.
4.5.8
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat het niet anders kan zijn dan dat de asbesthoudende toepassingen die [persoon 1] heeft aangetroffen, de asbestpijpjes zijn waarvan [getuige] heeft verklaard dat hij ze voor de Kerst heeft verwijderd en achtergelaten op de balkons. Dit betekent dat in de periode van 20 december 2007 tot en met 17 januari 2008 asbest op diverse balkons van de [flat A] aanwezig was.
4.5.9
Daarbij merkt de rechtbank nog het volgende op. Bewezen moet worden
datasbesthoudende toepassingen aanwezig waren. De exacte hoeveelheid en de exacte locaties waarop de toepassingen zijn aangetroffen, zijn voor het verwijt dat verdachte wordt gemaakt niet van belang. Op grond van het hiervoor overwogene staat dan ook vast dat nog verschillende asbesthoudende toepassingen in de [flat A] en op de balkons aanwezig waren in de periode vanaf de saneringswerkzaamheden tot aan het bezoek van [persoon 1]. Dit blijkt ook uit het feit dat [bedrijf C], nadat het bevel tot stillegging was opgeheven, de nog aanwezige asbesthoudende toepassingen (ook in het gebouw) heeft verwijderd. Tijdens een controle gedurende die tweede saneringsronde heeft een VROM-inspecteur asbestverdachte toepassingen aangetroffen, waarvan hij een aantal monsters heeft genomen. Deze bevatten asbest. [22]
Voorts ten aanzien van feit 1
4.5.10
Asbest is een afvalstof als bedoeld in artikel 10.1 van de Wet milieubeheer. Nu vaststaat dat asbest in de [flat A] aanwezig was, dienen de volgende vragen te worden beantwoord: zijn met dat asbest bedrijfsmatige handelingen verricht? Had men wetenschap van (eventuele) nadelige gevolgen? Heeft verdachte het strafbare feit begaan?
Bedrijfsmatig handelingen verrichten
4.5.11
In de periode van 29 november 2007 tot 21 december 2007 hebben asbestsaneringswerkzaamheden in de [flat A] plaatsgehad. [23] Daarbij zijn, zoals reeds hiervoor is vermeld, op de balkons pijpen en sandwichpanelen losgemaakt waarvan een deel niet op de juiste wijze is verpakt en afgevoerd, maar op de balkons is achtergelaten. In het gebouw zelf zijn ook saneringswerkzaamheden verricht. [24] Ook in dat geval is niet alle aanwezige asbest op juiste wijze verwijderd, verpakt en afgevoerd. Dit blijkt uit het feit dat nog asbesthoudende toepassingen aanwezig zijn na sanering, zoals reeds in rubriek 4.4.1 is besproken.
4.5.12
Volgens de procedure moet de DTA-er de gesaneerde ruimtes op de aanwezigheid van asbest controleren. Pas daarna dient hij een analist in te schakelen die de ruimtes inspecteert en door middel van monsterneming controleert of ruimtes vrij van asbest zijn. In het onderhavige geval heeft de DTA-er [verdachte] zijn eindronde niet gemaakt. Zonder dat hij de gesaneerde ruimtes met eigen ogen heeft gecontroleerd, heeft hij een analist ingeschakeld teneinde te controleren of de ruimtes – kort gezegd – vrij van asbest waren. [25]
4.5.13
Kortom, ook de vraag of bedrijfsmatige handelingen zijn verricht met het aanwezige asbest, beantwoordt de rechtbank bevestigend. Vaststaat immers dat asbest is verwijderd en dat dit is verpakt noch afgevoerd. Dit valt aan [verdachte] toe te rekenen, aangezien hij als DTA-er verantwoordelijk is voor de asbestsanering en diende te controleren dat dit op juiste wijze gebeurde, wat hij niet heeft gedaan.
Wetenschap van (eventuele) nadelige gevolgen
4.5.14
Binnen het bedrijf van [bedrijf C] is bekend dat het niet juist verwerken van asbest nadelige gevolgen voor het milieu kan meebrengen. [26] De tussenconclusie luidt dat sprake is van een strafbaar feit dat bestaat uit – kort gezegd – het handelingen verrichten met een afvalstof, terwijl men wist dat daardoor nadelige gevolgen konden ontstaan voor het milieu en dat verdachte dit feit heeft begaan.
Heeft [bedrijf C] het strafbare feit meegepleegd?
4.5.15
In artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is bepaald dat een strafbaar feit behalve door een natuurlijk persoon ook door een rechtspersoon kan worden begaan. De wet bevat geen maatstaven voor de vaststelling van het daderschap van de rechtspersoon. Blijkens de wetsgeschiedenis kan een rechtspersoon worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit, indien de desbetreffende gedraging van een natuurlijk persoon redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Wanneer dat het geval is, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. De Hoge Raad heeft in het zogeheten Drijfmestarrest (ECLI:NL:HR:2003:AF7938) handvatten aangereikt om die omstandigheden te beoordelen.
4.5.16
Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden of is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Daarvan zal sprake kunnen zijn, indien een of meer van de volgende omstandigheden zich voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die uit het hoofd van een dienstbetrekking of uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
  • de rechtspersoon kon erover beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder “aanvaarden” is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
4.5.17
In dit geval gaat het om een gedraging van verdachte, als DTA-er in dienst van [bedrijf C]. In die hoedanigheid was hij verantwoordelijk voor de asbestsanering van de [flat A]. De saneringswerkzaamheden vonden onder zijn leiding plaats. Asbestsanering valt onder de normale bedrijfsvoering van [bedrijf C]. De gedraging van verdachte is [bedrijf C] dienstig geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf; door zijn manier van handelen heeft men de werkzaamheden kunnen voortzetten die uiteindelijk moesten resulteren in het bouwrijp maken van de grond.
4.5.18
Van de onder de eerste drie gedachtestreepjes genoemde omstandigheden is dus sprake.
4.5.19
Met betrekking tot de onder het vierde gedachtestreepje genoemde omstandigheid overweegt de rechtbank het volgende.
4.5.20
[persoon 3] (hierna: [persoon 3]) is projectleider bij de asbestsanering en in dienst van [bedrijf C]. [27] In de hiërarchie stond verdachte onder de projectleider [persoon 3]. [28] Uit het dossier komt het beeld naar voren dat [persoon 3] het bouwterrein minder vaak bezocht naarmate het project vorderde. Tegen de tijd dat men bezig was met de sanering van de [flat A] voerde [persoon 3] niet op regelmatige basis fysieke controle op de werkzaamheden van verdachte uit. De controle was vooral administratief, in die zin dat [persoon 3] de stukken die hij van verdachte ontving, bekeek en op onregelmatigheden controleerde. [29]
4.5.21
Vanuit het bedrijf had dus geen strakke controle plaats, terwijl dat wel mocht worden verwacht. Verdachte was immers een jonge werknemer – midden twintig –, die in zijn eentje een zeer grote verantwoordelijkheid droeg bij de uitvoering van werkzaamheden die behoren tot de kerntaak van [bedrijf C]: het saneren van asbest. Wanneer iets in de uitvoering fout ging, kon dat grote – nadelige – gevolgen voor de gezondheid en/of het milieu hebben. Gelet hierop en op het feit dat verdachte pas sinds 2 januari 2007 bij [bedrijf C] in dienst was, mocht worden verwacht dat vanuit het bedrijf van [bedrijf C] meer controle op verdachte plaatshad. Het bedrijf kon dus over de gedragingen van verdachte beschikken. Het heeft deze aanvaard, aangezien het niet de zorg heeft betracht die in redelijkheid kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedragingen. Voor die algemene gedragingen, respectievelijk omissies kan [bedrijf C] verantwoordelijk worden gehouden.
4.5.22
Door te weinig toezicht uit te oefenen heeft [bedrijf C] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat verdachte zijn werkzaamheden niet volgens de regels zou verrichten. Daarmee is voorwaardelijk opzet gegeven.
Voorts ten aanzien van feit 2:
4.5.24
Hiervoor is reeds geconcludeerd dat het op 17 januari 2008 aangetroffen asbest reeds op 20 december 2007 op die locaties aanwezig was. Volgens het door [medeverdachte] opgestelde rapport betreft het geïnspecteerde gebied
“gehele flat blok binnen en buiten voor- en achterzijde”. [30] Gelet op de opmerking in het rapport van [bedrijf J] over de grootte van de aangetroffen buis op het balkon van woning [nummer] acht de rechtbank het onaannemelijk dat [medeverdachte], als hij alle te inspecteren ruimten heeft bezocht, alle nog aanwezige asbesthoudende toepassingen tijdens zijn inspectieronde over het hoofd heeft gezien. [medeverdachte] had die moeten opmerken. Zijn verklaring dat de geïnspecteerde gebieden schoon waren, is ongeloofwaardig. Dit leidt tot de conclusie dat [medeverdachte] in zijn rapport visuele inspectie valselijk heeft vermeld dat in de [flat A] – kort gezegd – geen asbest meer aanwezig was. Op grond van de conclusie in het rapport mag ervan uitgegaan worden dat al het (geïnventariseerde) asbest was gesaneerd. Dat is het startsein dat men met de volgende fase kan beginnen: de voorsloop. De rapportage visuele inspectie is daarmee een geschrift met een bewijsbestemming.
4.5.25
De verdediging heeft betwist dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met [medeverdachte] heeft gepleegd.
4.5.26
Vast staat dat verdachte de rapportage mede heeft ondertekend. Op de rapportage wordt hij aangeduid als
“vert.(de rechtbank begrijpt: vertegenwoordiger)
opdrachtgever (DTA)”. Die laatste toevoeging – (DTA) – duidt erop dat verdachte uit hoofde van zijn deskundigheid heeft getekend en niet, zoals hij heeft verklaard, slechts
“voor gezien”.Het behoort bovendien tot de kerntaak van een DTA-er zelfstandig een inspectieronde te maken en zich er op die manier van te vergewissen dat het saneringswerk correct is uitgevoerd. Pas daarna dient hij een analist in te schakelen voor inspectie. Dat heeft verdachte nagelaten. [31] Door desondanks het inspectierapport te ondertekenen, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de inhoud van dat rapport vals was.
4.5.27
Tot slot verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging ten aanzien van de door verdachte bij de politie afgelegde verklaringen. Verdachte heeft immers ter terechtzitting op vraag van de voorzitter verklaard dat hij bij de verklaringen blijft die hij bij de politie heeft afgelegd.
4.5.28
De rechtbank komt tot de slotsom dat bewezen kan worden dat verdachte samen met [medeverdachte] valsheid in geschrifte heeft gepleegd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.1 en 4.5 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
in de periode van 29 november 2007 tot en met 17 januari 2008 te Amsterdam, aan de[straat], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, bedrijfsmatig handelingen met afvalstoffen heeft verricht en doen verrichten, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader uit een te slopen flatgebouwasbest of asbesthoudende producten verwijderd of doen verwijderen en vervolgens op verschillende plaatsen asbest of asbesthoudende producten in dat gebouw achtergelaten, en asbest of asbesthoudende producten verwijderd en doen verwijderen zonder vervolgens die stoffen te verpakken of te doen verpakken in een daartoe geschikte verpakking, en bedrijfsmatige handelingen met afvalstoffen nagelaten, immers hebben hij, verdachte en zijn mededader uit een te slopen flatgebouw niet eerst alle asbest of asbesthoudende producten verwijderd, voordat dat gebouw werd gesloopt, terwijl hij en zijn mededader wisten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan;
ten aanzien van feit 2:
op 21 december 2007 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander een geschrift, te weten een “Visuele inspectie (Datum insp.: 21/12/2007, Project nr.: [nummer], Inspectienr.: 1, referentie: 07144, Locatie: Sloopflat Blok 5a, Adres: [straat], Plaats: Amsterdam”, een geschrift dat bestemd was tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader valselijk en in strijd met de waarheid in dat geschrift vermeld onder "Conclusie" dat "Op grond van de bevindingen van deze visuele inspectie wordt geconcludeerd dat de geïnspecteerde ruimte of oppervlakte WEL vrij is van visueel waarneembare asbestverdachte materialen".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

6.1
Het standpunt van de verdediging
In het geval het tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman het volgende bepleit.
Met betrekking tot feit 1 mocht verdachte vertrouwen op de mededelingen van zijn mede-DTA-ers dat het pand volledig schoon van asbest was en op de mededeling van de analist [medeverdachte] die dat bevestigde. Ten aanzien van feit 2 is verdachte afgegaan op het advies van [medeverdachte] en, in het verlengde daarvan, het bedrijf [bedrijf I]. Gelet op de deskundigheid van de mede-DTA-ers en de analist mocht verdachte in redelijkheid uitgaan van de deugdelijkheid van die mededelingen. Daarom komt verdachte een beroep op afwezigheid van alle schuld toe. De rechtbank begrijpt het betoog van de raadsman zo dat hij heeft bedoeld dat van dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van de feiten sprake is.
De officieren van justitie hebben bij repliek niet op dit standpunt gereageerd.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer op grond van wat zij al in rubriek 4.4 heeft overwogen, namelijk – kort samengevat – dat verdachte als verantwoordelijke voor de asbestsanering niet zonder meer op mededelingen van anderen mocht vertrouwen en dat van hem juist mocht worden verwacht dat hij de aan hem gedane mededelingen controleerde op juistheid door zelf de ruimtes te inspecteren.
De rechtbank overweegt als volgt ten aanzien van het bewezenverklaarde onderdeel dat verdachte – kort gezegd – bedrijfsmatig handelingen met afvalstoffen heeft nagelaten door niet eerst alle asbest uit een gebouw te verwijderen, voordat het gebouw werd gesloopt.
Onder omstandigheden is denkbaar dat aan het woord handelingen een bredere dan taalkundige betekenis kan worden toegekend, maar dat kan niet het geval zijn bij een wettelijke regeling die in de leden 1 en 2 de begrippen handelen en nalaten naast elkaar gebruikt. In die omstandigheid kan in lid 3 van artikel 10.1 Wet milieubeheer met handelen niet ook nalaten worden bedoeld. Dit onderdeel van de bewezenverklaring is dan ook niet strafbaar.
Voor het overige zijn de bewezen geachte feiten volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
De eis van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte voor de door hen onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft toepassing van artikel 9a Sr bepleit, wat inhoudt dat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd. Er moet rekening worden gehouden met de lange duur van de zaak, het blanco strafblad van verdachte, de gevolgen die de publiciteit over deze zaak heeft meegebracht en de weinig actieve wijze van toezicht houden door de overheid. De raadsman heeft voorts erop gewezen dat verdachte sinds kort na de ten laste gelegde feiten niet meer in de asbestbranche werkzaam is (geweest).
Mocht het wel tot strafoplegging komen, dan geeft verdachte de voorkeur aan het uitvoeren van een taakstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich heeft schuldig gemaakt aan een tweetal delicten die hij samen met een ander heeft gepleegd, namelijk overtreding van de Wet milieubeheer en het opmaken van een vals geschrift.
Verdachte was door zijn werkgever [bedrijf C] als DTA-er aangesteld en in die hoedanigheid verantwoordelijk voor de asbestsanering ter plaatse. Verdachte heeft procedures niet gevolgd. Door deze lakse houding met betrekking tot de uitoefening van zijn (controlerende) taken is potentieel groot gevaar ontstaan in de vorm van ongeoorloofde aanwezigheid van asbest. Verdachte had, zeker gezien zijn functie, nooit op een dergelijk onzorgvuldige en onachtzame wijze te werk mogen gaan.
Door zo te handelen konden nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan en heeft verdachte risico’s in het leven geroepen voor de gezondheid van personen die, zonder toereikende beschermende maatregelen, met asbest in aanraking konden komen. Het is een feit van algemene bekendheid dat asbest een gevaarlijke afvalstof is die onder bepaalde omstandigheden zeer schadelijk voor de menselijke gezondheid kan zijn en zelfs levensbedreigende aandoeningen kan veroorzaken. Juist om die reden dient uiterste zorgvuldigheid te worden betracht bij alle onderdelen van het saneringsproces van asbest.
Verdachte is blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie van 24 oktober 2013 niet eerder veroordeeld.
Verdachte is op 21 mei 2008 aangehouden. Tussen die datum en de datum waarop uiteindelijk vonnis is gewezen, ligt een periode van vijf jaren en acht maanden. In hoeverre dit een overschrijding van de redelijke termijn oplevert, is afhankelijk van een aantal factoren. De overschrijding van de redelijke termijn is niet in overwegende mate aan de verdachte te wijten. De Hoge Raad heeft in een aantal arresten uitgangspunten geschetst voor de gevolgen van een overschrijding van de redelijke termijn. Bij overschrijding van de redelijke termijn van minder dan zes maanden is een strafkorting van 5 % uitgangspunt, bij een overschrijding van zes tot twaalf maanden een strafkorting van 10 %. Daarboven is het aan de rechter die over de feiten oordeelt, overgelaten de compensatie te bepalen. De rechtbank acht het, anders dan de officieren van justitie, niet opportuun aan verdachte zoveel jaar na dato nog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Alles in aanmerking genomen is de oplegging van een forse taakstraf passend en geboden. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn is een strafkorting van 10 % passend. De rechtbank komt dan ook tot oplegging van een taakstraf van 180 uren.
Met de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd om zo de ernst van de feiten te benadrukken en verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom aan strafbare feiten schuldig te maken.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
  • 10.1 van de Wet milieubeheer.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van overtreding van een voorschrift, strafbaar gesteld bij artikel 10.1 Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van valsheid in geschrift.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 (één) maand.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis van 90 (negentig) dagen zal worden toegepast, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter,
mrs. J.L. Hillenius en T.H. van Voorst Vader, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.C. van Geel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 januari 2014.
Bijlage I
Tenlastelegging [verdachte]
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 november 2007 tot en met 17 januari 2008 te Amsterdam, op/aan de [straat],
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
een of meermalen,
(telkens) bedrijfsmatig handelingen met afvalstof(fen) heeft/hebben verricht en/of doen verrichten,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) uit/in een te slopen flatgebouw of delen daarvan,
(a)
asbest of asbesthoudende producten verwijderd en/of doen verwijderen en (vervolgens) op verschillende plaatsen asbest of asbesthoudende producten in/om/op dat gebouw achtergelaten en/of doen achterlaten en/of gedeponeerd en/of doen deponeren,
en/of
(b)
asbest of asbesthoudende producten verwijderd en/of doen verwijderen zonder (vervolgens) die stoffen te verpakken en/of te doen verpakken in een daartoe gesloten en/of geschikte verpakking,
en/of
(telkens) bedrijfsmatige handelingen met afvalstoffen heeft/hebben nagelaten, immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader(s) uit/in een te slopen flatgebouw of delen daarvan,
niet eerst alle asbest of asbesthoudende producten verwijderd, voordat (delen van) dat gebouw werd(en) gesloopt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) kunnen weten, dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 november 2007 tot en met 3 januari 2008 te Barendrecht en/of te Amsterdam, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) (een) geschrift(en), te weten:
(a-o) een “Visuele inspectie (Datum insp.: 21/12/2007, Project nr.: [nummer], Inspectienr.: 1, referentie: 07144, Locatie: Sloopflat Blok 5a, Adres: [straat], Plaats: Amsterdam” (proces-verbaal 1003.02, 1003.02a, 1003.3), althans
(a)een "Rapportage visuele inspectie" (datum 03/01/2008, project nr. [nummer], inspectie nr. 1, referentie 07144), "Locatie: Sloopflat Blok 5a, Adres: [straat], Plaats: Amsterdam" (proces-verbaal 1003.01-1003.03)
zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,
zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), valselijk en/of in strijd met de waarheid op/in dat/die geschrift(en), (telkens) vermeld en/of doen vermelden
(ao), althans (a) onder "Conclusie" dat
"Op grond van de bevindingen van deze visuele inspectie wordt geconcludeerd dat de geïnspecteerde ruimte of oppervlakte WEL vrij is van visueel waarneembare asbestverdachte materialen".

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna en in rubriek 4.4 volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Geschrift inhoudende overeenkomst voor aanneming van werk tussen [bedrijf B] en[bedrijf A] d.d. 13 juni 2007 (als los stuk aan het dossier toegevoegd).
3.Proces-verbaal van 2e verhoor verdachte [verdachte], doorgenummerde p. 0201 14.
4.Proces-verbaal van 1e verhoor verdachte [verdachte], doorgenummerde p. 0201 05 en een proces-verbaal van 2e verhoor verdachte [verdachte], doorgenummerde p. 0201 13.
5.Geschriften, inhoudende een rapportage “asbestinventarisatie conform BRL 5052”, projectnummer: [nummer], gedateerd 15 februari 2007, doorgenummerde p. 1014 01 t/m 1014 51 en een rapportage “asbestinventarisatie conform BRL 5052”, projectnummer: [nummer] (versie 2), gedateerd 13 maart 2007, doorgenummerde p. 1015 01 t/m 1015 73.
6.Geschrift, inhoudende een “warme schouw, aanvullend op de asbestinventarisatie met nr. [nummer], gedateerd 6 december 2007, doorgenummerde p. 1016 01 t/m 1016 17.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] op 21 mei 2008, doorgenummerde p. 0202 04.
8.Geschrift, inhoudende een rapportage visuele inspectie, locatie Sloopflat blok 5a, adres [straat] te Amsterdam, doorgenummerde p. 1003 02, 1003 02a en 1003 03.
9.Geschriften, inhoudende Rapportage eindcontrole na asbestverwijdering, d.d. 3 januari 2008, doorgenummerde p. 1004 01 t/m 1008 06.
10.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 9 december 2013.
11.Verklaring van [persoon 4], vertegenwoordiger van verdachte, ter terechtzitting van 9 december 2013, een proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris op 5 oktober 2012 van [persoon 3], p. 3, een proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 3], doorgenummerde p. 0313 04 en een proces-verbaal van 4e verhoor verdachte [verdachte], doorgenummerde p. 0201 29.
12.Proces-verbaal van de arbeidsinspectie betreffende een economisch delict, doorgenummerde p. 0509 03 t/m 0509 05.
13.Geschrift, inhoudende een rapport Asbestonderzoek leegstaande en kaalgesloopte flat [straat] te Amsterdam, stadsdeel [stadsdeel] d.d. 25 januari 2008 (doorgenummerde p. 1011 01 t/m 1011 14) en een geschrift, inhoudende een rapport “Volledige asbestinventarisatie flatgebouw [straat]te Amsterdam” van 1 februari 2008 door [bedrijf J] (doorgenummerde p. 1013 01 tot en met 1013 141).
14.Geschrift, inhoudende een rapport “volledige asbestinventarisatie conform BRL 5052, balkons van 40 appartementen [straat] te Amsterdam”, gedateerd 18 januari 2008, niet doorgenummerd, p. 12 van 13.
15.Geschrift, inhoudende een asbestinventarisatie conform BRL 5052, rapportage asbestinventarisatie (versie 2), projectnummer: [nummer], doorgenummerde p. 1015 20 en 1015 21.
16.Geschrift, inhoudende een mandagen register [bedrijf C] betreffende het project [project B], week 51, jaar 2007, ongenummerd.
17.Proces-verbaal van verhoor [getuige], gedateerd 27 mei 2008, doorgenummerde p. 0310 01 en 0310 02.
18.Proces-verbaal APST/AP002/35/DOC01 van de Arbeidsinspectie, doorgenummerde p. 1009 04 en 1009 05.
19.Geschrift, inhoudende een rapport “volledige asbestinventarisatie flatgebouw [straat] te Amsterdam, gedateerd 1 februari 2008, doorgenummerde p. 1013 18 en 1013 19.
20.Geschrift, inhoudende een rapport “volledige asbestinventarisatie flatgebouw [straat] te Amsterdam” van 1 februari 2008 door [bedrijf J], doorgenummerde p. 1013 01 tot en met 1013 141.
21.Geschrift, inhoudende een rapport “evaluatie asbestsanering van zes flatgebouwen in de [straat]-buurt te Amsterdam”, met kenmerk TNO-[nummer]_RPT-ML, gedateerd november 2009, ongenummerde p.
22.Proces-verbaal van bevindingen van de VROM-Inspectie Regio Noord-West, doorgenummerde p. 0901 01 t/m 0901 04.
23.Proces-verbaal van 2e verhoor verdachte [verdachte], doorgenummerde p. 0201 14 en 0201 15.
24.Proces-verbaal van 2e verhoor verdachte [verdachte], doorgenummerde p. 0201 15 en een proces-verbaal van verhoor [persoon 5], doorgenummerde p. 03 12 02.
25.Proces-verbaal van 3e verhoor [verdachte], doorgenummerde p. 0201 19.
26.Proces-verbaal van 1e verhoor [verdachte], doorgenummerde p. 0201 22 en een proces-verbaal van 1e verhoor [persoon 6], doorgenummerde p. 0203 05.
27.Proces-verbaal van verhoor [persoon 3], doorgenummerde p. 0313 03 en 0313 04.
28.Proces-verbaal van 1e verhoor [verdachte], doorgenummerde p. 0201 09.
29.Proces-verbaal van verhoor [persoon 3], doorgenummerde p. 0313 06 en een proces-verbaal van 2e verhoor [verdachte], doorgenummerde p. 0201 12.
30.Geschrift, inhoudende een visuele inspectie op 21 december 2007, ondertekend door analist [medeverdachte] en vertegenwoordiger van de opdrachtgever [verdachte], doorgenummerde p. 1003 2, 1003 2a en p. 1003 03.
31.Proces-verbaal van 3e verhoor verdachte [verdachte], doorgenummerde p. 0201 19.