ECLI:NL:RBAMS:2014:1928

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2014
Publicatiedatum
14 april 2014
Zaaknummer
C/13/559746 / KG ZA 14-247
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake nakomen omgangsregeling tussen ouders na terugkeer van kind uit het buitenland

In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam is behandeld, vorderde de vader, eiser in conventie, dat de moeder, gedaagde in conventie, zou worden verboden met hun zoon te verhuizen buiten de gemeente Amsterdam. De vader stelde dat de moeder de omgangsregeling met hun zoon, die sinds zijn geboorte in 2006 in het geding was, niet nakwam. De moeder had in 2008 de omgangsregeling stopgezet en was met de zoon naar Argentinië vertrokken. Na een lange juridische strijd in zowel Nederland als Argentinië, waarbij het Hooggerechtshof van Argentinië op 11 juni 2013 had bepaald dat de zoon naar Nederland moest worden teruggeleid, keerden de moeder en de zoon op 26 januari 2014 terug naar Nederland. De vader had in de tussentijd geen contact met zijn zoon gehad en vorderde nu dat de omgang zo snel mogelijk zou worden hervat.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van het kind voorop staat en dat er geen zwaarwegende belangen zijn die zich tegen omgang met de vader verzetten. De rechter wees de vorderingen van de vader grotendeels toe, met uitzondering van de vordering tot inschrijving van de zoon op een school in Nederland, omdat de moeder en de zoon nog geen vaste verblijfplaats hadden. De rechter legde de moeder op om de omgang met de vader te bevorderen en om binnen 24 uur te melden waar de zoon verblijft. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval de moeder niet aan de veroordelingen zou voldoen. De vorderingen in reconventie van de moeder werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/559746 / KG ZA 14-247 MW/LO
Vonnis in kort geding van 31 maart 2014
in de zaak van
[de vader],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie bij dagvaarding van 25 februari 2014,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. R.K. Uppal te Amsterdam,
tegen
[de moeder],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S. Scheimann te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [de vader] en [de moeder] worden genoemd.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 17 maart 2014, waar partijen en hun advocaten aanwezig waren, heeft [de vader] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, met dien verstande dat hij zijn eis bij faxbericht van 16 maart 2014 heeft vermeerderd overeenkomstig de eveneens aangehechte akte. [de moeder] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening, en vervolgens in reconventie gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte akte. [de vader] heeft de vordering in reconventie bestreden. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht en [de vader] daarnaast een pleitnota. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 28 juli 2005 te Amsterdam een geregistreerd partnerschap aangegaan, dat bij beschikking van deze rechtbank van 4 april 2007 is ontbonden.
2.2.
Op 3 mei 2006 is de zoon van partijen, [de zoon] (hierna: [de zoon]), geboren te Amsterdam. Zij hebben gezamenlijk het gezag over [de zoon].
2.3.
Tussen partijen heeft vanaf 2007 een groot aantal gerechtelijke procedures plaatsgevonden over de zorg- en omgangsregeling ten aanzien van [de zoon].
2.4.
In november 2008 heeft [de moeder] de omgangsregeling stopgezet. Bij vonnis van 4 december 2008 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat [de moeder] de eerder (in de beschikking van 11 juni 2008) opgelegde omgangsregeling diende na te komen.
2.5.
Eind 2008 is [de moeder], zonder toestemming van [de vader], met [de zoon] naar Argentinië vertrokken.
2.6.
In een beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 31 maart 2009, waarin is beslist op het door [de moeder] ingestelde beroep tegen de hiervoor genoemde beschikking van 11 juni 2008, staat onder meer het volgende.
(…)
Beslissing
Het hof: (…)
- bepaalt dat de vader [de zoon] per twee weken de ene week van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur en de andere week op vrijdag van 09.00 uur tot 17.00 uur bij zich zal hebben, waarbij de vader [de zoon] haalt bij de partijen bekende Speel-O-Theek[X] aan het [adres], en de moeder [de zoon] bij de vader thuis weer ophaalt;
- bepaalt dat voorts de omgang tussen de vader en [de zoon] zal plaatsvinden gedurende de helft van de officiële vakanties, (…) en gedurende de helft van alle officiële feestdagen;
(…)
2.7.
In een beschikking van 24 november 2010 heeft deze rechtbank [de vader] vervangende toestemming verleend – als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) – om [de zoon] te erkennen.
2.8.
In Argentinië hebben partijen in drie instanties geprocedeerd over het al dan niet terugbrengen van [de zoon] naar Nederland. Het Hooggerechtshof van Argentinië heeft op 11 juni 2013 bepaald dat [de zoon] naar Nederland dient te worden teruggeleid.
2.9.
Op 26 januari 2014 is [de moeder] met [de zoon] teruggekeerd naar Nederland.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[de vader] vordert samengevat en na wijziging van eis -:
[de moeder] te verbieden met [de zoon] te verhuizen buiten de gemeente Amsterdam, althans haar te verbieden zich buiten de gemeente Amsterdam met [de zoon] te vestigen;
[de moeder] te gebieden om bekend te maken waar [de zoon] verblijft;
Vervangende toestemming te verlenen voor de inschrijving en plaatsing van [de zoon] op de [school] in [plaats];
primair: [de moeder] te gebieden de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 11 maart 2009 na te komen met een opbouw zoals de voorzieningenrechter juist acht;
subsidiair: te bepalen dat [de moeder] haar onverwijlde medewerking verleent aan omgangsbemiddeling via het Omgangshuis Noord-Holland en te bepalen dat [de moeder] hiervoor de kosten draagt;
te bepalen dat [de moeder] [de vader], totdat [de zoon] een vast woonadres heeft wekelijks informeert over belangrijke aangelegenheden aangaande [de zoon], in het bijzonder ten aanzien van ontwikkelingen met betrekking tot zijn huisvesting, verblijfplaats, zijn gezondheid, en nadat hij een vast woonadres heeft, eens per maand, en dat zij [de vader] consulteert ten aanzien van belangrijke beslissingen die [de zoon] betreffen waaronder zijn schoolkeuze, gemeente van vestiging en medische behandeling;
een en ander op straffe van dwangsommen;
met veroordeling van [de moeder] in de proceskosten.
3.2.
[de vader] stelt – samengevat en voor zover relevant – ter toelichting van zijn vordering het volgende. Partijen hebben gezamenlijk het gezag over [de zoon], maar [de moeder] heeft zich vanaf de geboorte van [de zoon] op het standpunt gesteld dat zij geen rol voor [de vader] als vader zag weggelegd. In Nederland zijn zes procedures gevoerd over (onder meer) de omgangsregeling, waarin de rechter [de moeder] steeds in het ongelijk heeft gesteld. [de moeder] heeft [de zoon] daarop ontvoerd naar Argentinië. Gezien het procesverloop in Argentinië zijn vijf jaar verstreken en [de vader] heeft [de zoon] in die tijd niet gezien. Op advies van zijn advocaat heeft hij afstand gehouden. Door het Argentijnse Hooggerechtshof zijn voorafgaand aan de terugkeer van [de zoon] naar Nederland verplichte bijeenkomsten voor partijen gelast, die voor [de vader] via videoconferentie zijn verlopen, en waarbij [de moeder] opdracht heeft gekregen [de zoon] voor te bereiden op contact met zijn vader. [de moeder] heeft daarbij te kennen gegeven hier niet voor open te staan en heeft op geen enkele wijze gereageerd op brieven van de advocaat van [de vader], waarin haar is gevraagd aan te geven hoe zij de hervatting van het contact ziet en wat zij verwacht van een school en verblijfplaats in Nederland. Ook bij terugkomst van [de moeder] en [de zoon] in Nederland heeft [de vader] bovengenoemde vragen via zijn advocaat aan [de moeder] voorgelegd en tevens heeft hij mediation voorgesteld. [de vader] heeft een Spaanstalige mediator/gedragsdeskundige die gespecialiseerd is in kinderontvoeringszaken (mevrouw [persoon]) bereid gevonden partijen te begeleiden. [de moeder] heeft wederom op geen van de vragen en voorstellen van [de vader] gereageerd. [de vader] heeft [de zoon] nog altijd niet gezien en weet niet waar hij verblijft. Wel is duidelijk dat [de zoon] inmiddels al drie maanden niet naar school gaat, terwijl hij leerplichtig is.
3.3.
[de moeder] voert verweer, waarop hierna, voor zover van belang, nader wordt ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[de moeder] vordert – samengevat – een deskundige te benoemen en de beschikking van het hof Amsterdam van 31 maart 2009 op te schorten totdat de deskundige advies heeft uitgebracht, met veroordeling van [de vader] in de proceskosten in conventie en in reconventie, de nakosten en de wettelijke rente over deze kosten.
4.2.
[de moeder] stelt – samengevat en voor zover relevant – ter toelichting op haar vordering het volgende. Partijen hebben sinds het uiteengaan in januari 2006 niet meer samengewoond. [de moeder] heeft 9 maanden in een blijf-van-mijn-lijfhuis verbleven waar zij is bevallen van [de zoon]. Bij haar vertrek naar Argentinië was zij in de veronderstelling dat geen sprake was van gezamenlijk gezag omdat [de vader] [de zoon] niet had erkend. De procedure in Argentinië heeft uitzonderlijk lang geduurd. [de zoon] is inmiddels zeven jaar oud en is geworteld in Argentinië. Hij spreekt Spaans, gaat in Argentinië naar school en heeft daar vriendjes en familie met wie [de moeder] en [de zoon] een hechte band hebben. [de zoon] was tweeëneenhalf jaar oud toen hij Nederland verliet en hij kan zich er niets meer van herinneren. Hij spreekt geen Nederlands en kent zijn vader niet meer. [de moeder] heeft in Nederland geen werk, geen inkomen en geen familie of sociale contacten. Ook beschikt zij niet over woonruimte. Zij en [de zoon] worden door de GGD opgevangen en verblijven wekelijks ergens anders. [de moeder] heeft haar verblijfplaats niet bekend gemaakt omdat zij bang is voor [de vader]. Zij heeft niet voor niets in een blijf-van-mijn-lijfhuis gezeten. Deze situatie is niet goed voor [de zoon]. Hij woont in een voor hem vreemd land waarvan hij de taal niet spreekt. Hij mist zijn school, familie en vriendjes. Er is de afgelopen vijf jaar geen contact geweest tussen [de vader] en [de zoon] en om die reden dient er eerst een gedegen onderzoek plaats te vinden. De gevolgen van de emotionele veiligheid voor [de zoon] moeten worden onderzocht, de persoonlijkheid van de ouders alsmede de pedagogische kwaliteiten van de ouders. Als er daarna wordt geconcludeerd dat contactherstel gewenst is dan dient dit onder deskundige begeleiding te gebeuren. [de moeder] heeft bij de bodemrechter een verzoek op grond van artikel 1:253a BW ingediend ter verkrijging van vervangende toestemming voor verhuizing naar Argentinië. [de moeder] heeft [de zoon] nog niet ingeschreven op een school in Nederland omdat zij eerst die procedure wil afwachten en het op dit moment in Argentinië toch zomervakantie is.
4.3.
[de vader] voert verweer, waarop hierna, voor zover van belang, nader wordt ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling is het belang van [de zoon]. Ingevolge artikel 1:377a BW heeft [de zoon] recht op en belang bij omgang met zijn beide ouders. De rechter ontzegt de omgang met een ouder – kort gezegd – slechts indien dit ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, indien die ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang of omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind. Over de situatie voor het vertrek van [de moeder] en [de zoon] naar Argentinië is reeds in verschillende instanties geoordeeld en in geen van die procedures is gebleken van zwaarwegende belangen die zich tegen omgang met [de vader] verzetten, integendeel, in al die procedures is bepaald dat omgang dient plaats te vinden. De beschikking van het hof Amsterdam van 31 maart 2009 is nog altijd van kracht, zodat die beschikking geldt als uitgangspunt voor de beoordeling.
5.2.
De voorzieningenrechter betrekt in de beoordeling de omstandigheid dat er sinds de beschikking van het hof inmiddels vijf jaren zijn verstreken, waarin [de zoon] in Argentinië heeft verbleven en hij [de vader] niet heeft gezien. [de vader] heeft op advies van zijn advocaat afstand gehouden omdat hij eerst de procedure wilde afwachten en ook is hij op verzoek van [de moeder] weggebleven van Schiphol op het moment dat [de moeder] en [de zoon] in januari in Nederland aankwamen. Aldus geeft [de vader] er naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijk van dat hij rekening houdt met de belangen van [de zoon]. Verder wordt meegewogen dat het voor [de zoon] niet makkelijk zal zijn om in een voor hem onbekende omgeving te zijn, waar hij de taal niet spreekt en waar hij niemand kent. Deze laatste omstandigheden brengen echter niet mee dat omgang met [de vader] in strijd is met zwaarwegende belangen van [de zoon], of dat eerst een onderzoek dient plaats te vinden alvorens omgang zou kunnen plaatsvinden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de omgang zo spoedig mogelijk dient te worden hervat. [de zoon] en [de vader] hebben reeds een achterstand opgelopen in de ontwikkeling van hun band, doordat zij elkaar vijf jaren niet hebben gezien. Nog langer uitstel (of zelfs afstel) van het weerzien is mogelijk schadelijk voor [de zoon]. Voor zover [de moeder] nog heeft aangevoerd dat het benodigde draagvlak voor omgang bij haar ontbreekt en dat [de zoon] dit aanvoelt overweegt de voorzieningenrechter dat [de moeder] ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW verplicht is om de band van [de zoon] met [de vader] te bevorderen. Zij wordt dan ook geacht [de zoon] zo goed mogelijk voor te bereiden op het weerzien met zijn vader en haar eigen gevoelens over [de vader] terzijde te schuiven, in het belang van [de zoon].
5.3.
Wel is het zaak dat, zoals beide partijen ook onderkennen, het contactherstel in de gegeven omstandigheden op zorgvuldige wijze wordt voorbereid en begeleid. [de vader] heeft mevrouw[persoon], gevestigd aan [adres], voorgesteld als begeleidster en [de moeder] heeft daartegen geen bezwaren geuit. De kosten voor de begeleiding van mevrouw [persoon] zullen zoals gebruikelijk door partijen ieder voor de helft moeten worden gedragen, waarbij [de vader] in eerste instantie wordt verzocht het aandeel van [de moeder] in de kosten voor te schieten omdat zij thans nog geen werk en inkomen heeft. Het wordt aan partijen overgelaten of zij mevrouw [persoon] als begeleider/mediator of als deskundige inschakelen, zij het dat bij verschil van mening, en in het geval de keuze van [de moeder] duurder zou zijn dan die van [de vader], de keuze van [de vader] doorslaggevend is omdat hij de door [de moeder] te dragen kosten moet voorschieten. De omgang zal worden opgebouwd zoals vermeld in het dictum.
5.4.
Het gevorderde verbod voor [de moeder] om te verhuizen naar althans zich te vestigen buiten de gemeente Amsterdam zal in zoverre worden toegewezen dat een verbod wordt opgelegd voor de periode totdat in de bodemprocedure die door [de moeder] is aangespannen is beslist, en dat het verbod zal worden beperkt tot een vestiging buiten een straal van 30 kilometer buiten Amsterdam, nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat [de moeder] en [de zoon] thans in Amsterdam zijn gevestigd. Gelet op het gebrek aan werk en inkomen kan [de moeder] niet worden verplicht zich in Amsterdam te vestigen, maar moet een woonplaats daarbuiten ook mogelijk zijn, mits dit niet aan de omgang in de weg staat.
5.5.
De gevorderde toestemming voor de inschrijving en plaatsing van [de zoon] op de [school] in [plaats] zal worden afgewezen. [de moeder] en [de zoon] hebben nog geen vaste verblijfplaats in Nederland en in deze procedure is niet bekend geworden waar zij thans verblijven, zodat onvoldoende aannemelijk is dat het bezoeken van de [school] praktisch uitvoerbaar is. Wel wordt [de moeder] geacht [de zoon] zo spoedig mogelijk in te schrijven op een school in de buurt van haar woonplaats, waarbij zij [de vader] dient te consulteren alvorens tot inschrijving over te gaan.
5.6.
De gevorderde informatie- en consultatieplicht zal worden toegewezen, nu niets zich daartegen verzet. Van bedreigingen van [de vader] jegens [de moeder] is niets gebleken, integendeel, [de vader] heeft zich juist op passende wijze opgesteld.
5.7.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd als volgt.
5.8.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen.
5.9.
[de moeder] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [de vader] worden in conventie begroot op:
- dagvaarding € 77,52
- griffierecht 77,00
- salaris advocaat
816,00
totaal € 970,52,
en in reconventie op € 408,00 aan salaris van de advocaat.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
verbiedt [de moeder] totdat de bodemrechter op het door haar ingediende verzoekschrift ex artikel 1:253a BW heeft beslist, met [de zoon] te verhuizen dan wel zich te vestigen buiten een straal van 30 kilometer van Amsterdam,
6.2.
gebiedt [de moeder] om binnen 24 uur na dit vonnis aan [de vader] bekend te maken waar [de zoon] verblijft,
6.3.
veroordeelt [de moeder] tot nakoming van de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 11 maart 2009, in die zin dat de omgang zal worden opgebouwd zodat [de vader] [de zoon] zal zien onder begeleiding en in aanwezigheid van mevrouw L. [persoon]-Smit, de eerste twee weken telkens gedurende twee uren per week, de derde en de vierde week gedurende drie uren per week en vervolgens een dag per week, om uiteindelijk na twee maanden te worden uitgebreid naar de regeling zoals die is bepaald in de beschikking van 31 maart 2009, waarbij het aan mevrouw Wesemael-Smit is te bepalen vanaf welk moment [de zoon] en [de vader] zonder haar begeleiding omgang kunnen hebben,
6.4.
veroordeelt [de moeder] om totdat [de zoon] een vast woonadres heeft [de vader] wekelijks te informeren over belangrijke aangelegenheden aangaande [de zoon], in het bijzonder ten aanzien van ontwikkelingen met betrekking tot zijn huisvesting, verblijfplaats, gezondheid en nadat hij een vast woonadres heeft, eens per maand, en dat zij [de vader] consulteert ten aanzien van belangrijke beslissingen die [de zoon] betreffen waaronder zijn schoolkeuze, gemeente van vestiging en medische behandeling,
6.5.
veroordeelt [de moeder] om aan [de vader] een dwangsom te betalen van € 100,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 6.1, 6.2, 6.3 en/of 6.4 uitgesproken veroordelingen voldoet, tot een maximum van € 20.000,- is bereikt,
6.6.
veroordeelt [de moeder] in de proceskosten, aan de zijde van [de vader] tot op heden begroot op € 970,52, waarvan € 77,52 aan explootkosten na ontvangst van een daartoe strekkend betalingsverzoek van de griffie moet worden voldaan aan de griffier door overmaking op rekeningnummer IBAN NL09RBOS0569990491 ten name van MVJ Arrondissement Amsterdam onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,
6.7.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.9.
wijst de vorderingen af,
6.10.
veroordeelt [de moeder] in de proceskosten, aan de zijde van [de vader] tot op heden begroot op € 408,00,
6.11.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. L. Oostinga, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2014. [1]

Voetnoten

1.type: LO