ECLI:NL:RBAMS:2014:158

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
20 januari 2014
Zaaknummer
AMS-13_3911 en AMS 13_3911
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WWB-uitkering en gezamenlijke huishouding met verblijf in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 januari 2014 uitspraak gedaan in twee procedures met betrekking tot de intrekking van de WWB-uitkering van eiseres. Eiseres ontving sinds 8 mei 2008 een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De gemeente had de uitkering geblokkeerd en later ingetrokken, omdat er vermoedens waren van uitkeringsfraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en haar ex-partner, [naam8], in de periode van 21 oktober 2011 tot 14 januari 2013 een gezamenlijke huishouding voerden, wat leidde tot de intrekking van de uitkering. De rechtbank oordeelde dat de gemeente onvoldoende bewijs had geleverd voor de intrekking van de uitkering voor de periode na 10 augustus 2012, en herroept daarom de besluiten tot blokkering en opschorting van de uitkering. Eiseres heeft recht op vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De rechtbank verklaart het beroep in de tweede procedure niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang, aangezien het recht op bijstandsuitkering voor een beperkte periode is herzien.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/1663 en AMS 13/3911

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2014 in de zaken tussen

[eiseres], te [naam20 1], eiseres

(gemachtigde mr. J.C. Walker),
en
College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [naam20 1], verweerder
(gemachtigde M. van Emmerik).

Procesverloop

Inzake AMS 13/1663
Bij brief van 10 december 2012 (het primaire besluit Ia) heeft verweerder de uitkering die eiseres ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) geblokkeerd. Bij besluit van 17 december 2012 (het primaire besluit Ib) heeft verweerder de uitkering van eiseres opgeschort. Bij besluit van 14 januari 2013 (het primaire besluit Ic) heeft verweerder de uitkering van eiseres ingetrokken met ingang van 8 mei 2008.
Eiseres heeft tegen deze beslissingen afzonderlijk bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 maart 2013 (het bestreden besluit I) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de intrekking gedeeltelijk gegrond verklaard en het primaire besluit Ic herzien, in die zin dat de bijstandsuitkering wordt ingetrokken met ingang van 21 oktober 2011. De primaire besluiten Ia en Ib zijn in stand gelaten.
Inzake AMS 13/3911
Bij besluit van 9 april 2013 (het primaire besluit II) heeft verweerder de nieuwe aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de WWB buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 14 juni 2013 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.
In beide zaken
Eiseres heeft tegen beide besluiten afzonderlijk beroep ingesteld. Verweerder heeft in beide procedures een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door[naam1]. De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst en het vooronderzoek heropend in afwachting van een door verweerder toe te zenden aanvullend proces-verbaal.
Verweerder heeft op 25 november 2013 het aanvullend proces-verbaal overgelegd en eiseres heeft daarop bij brief van 12 december 2013 gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens met toestemming van partijen het vooronderzoek gesloten en de zaken zonder nadere zitting afgedaan.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden in beide zaken
1.1. Eiseres ontving sinds 8 mei 2008 een uitkering naar de norm van alleenstaande ouder op grond van de WWB. Op het uitkeringsadres [naam19] [nummer 2] in [naam20 1] staan in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) eiseres en haar dochter[naam3] ingeschreven.
1.2. Vanwege een vermoeden van uitkeringsfraude heeft de Sociale Recherche Gooi en Vechtstreek een opsporingsonderzoek ingesteld, waarvan de bevindingen in een rapport uitkeringsfraude met afsluitdatum 5 december 2012 (rapport uitkeringsfraude) zijn neergelegd. Uit dit rapport blijkt onder meer dat eiseres gehuwd is geweest met[naam9] [naam8] ([naam8]). Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren:[naam5] en[naam3]. Uit het dossier blijkt dat ook sprake is van een derde dochter,[naam6], die met haar kinderen eveneens aan de [naam19] woont, op nummer 105.
1.3. [naam8] is op 21 oktober 2011 van zijn laatst bekende adres uitgeschreven naar onbekend. Post van [naam8] wordt doorgestuurd naar het adres van eiseres.
Uit kopieën van het paspoort van [naam8] blijkt dat hij van 10 augustus 2012 tot
23 december 2012 in Ghana verbleef.
1.4. In de periode van 12 juli 2012 tot en met 15 juli 2012 hebben waarnemingen met gebruik van een technisch hulpmiddel plaatsgevonden bij de woning van eiseres. Het betrof videoapparatuur, die op donderdag 12 juli 2012 om 11:53 uur is geplaatst op de parkeerplaats tegenover het uitkeringsadres en daar op zondag 15 juli 2012 om 17:49 uur weer is verwijderd. De opnamefiles over deze periode zijn voor de volledige 24 uur per dag uitgekeken en waar dit door de verbalisant noodzakelijk werd geacht voor het onderzoek, vastgelegd in een jpg formaat. Deze foto’s zijn bij het rapport uitkeringsfraude gevoegd. Bij het uitkijken is [naam8] dagelijks op verschillende tijdstippen waargenomen terwijl hij de woning verliet, dan wel weer binnen ging, zowel alleen als in het gezelschap van eiseres. Ook is gezien dat beiden de woning verlieten en na enige tijd elk met een volgeladen boodschappenwagen van Albert Heijn de woning binnengingen. Uit de waarnemingen in de avonden en nachten is niet vastgesteld dat [naam8] de woning van eiseres verliet, om daarin ’s-morgens weet terug te keren. Voor zover uit de waarnemingen blijkt heeft [naam8] alle nachten in genoemde periode in de woning van eiseres doorgebracht. Het rapport uitkeringsfraude is op verzoek van de rechtbank aangevuld in een proces-verbaal van bevindingen van 11 november 2013, waarin is uitgelegd hoe de waarnemingen zijn gedaan en vastgelegd.
1.5. Na de waarnemingen van 12 tot en met 15 juli 2012 heeft op 3 september 2012 de officier van justitie een bevel tot stelselmatige observatie afgegeven, op grond waarvan in de periode van 13 september 2012 tot en met 21 september 2012 observaties met gebruikmaking van een technisch hulpmiddel werden uitgevoerd bij het uitkeringsadres.
In deze periode is [naam8] niet waargenomen.
1.6. Uit het rapport uitkeringsfraude blijkt dat op 6 november 2012 een huiszoeking heeft plaatsgevonden op het uitkeringsadres. Daarbij is [naam8] niet aangetroffen. Wel is administratie van eiseres,[naam3],[naam5] en [naam10] en van [naam8] bij en door elkaar aangetroffen op verschillende plaatsen in de woning, o.a. een bankpas van [naam8], een dagvaarding uit 2009, bestemd voor een van de dochters en betekend aan haar vader en huisgenoot [naam8] en administratie van ondernemingen van [naam8] uit het verleden. De rechtbank begrijpt dat geen andere persoonlijke spullen van [naam8] aanwezig waren, meer in het bijzonder wordt geen melding gemaakt van het aantreffen van herenkleding of toiletartikelen.
1.7. Voorts bevat het rapport uitkeringsfraude getuigenverklaringen van de dochters[naam5] en[naam3] en van buurtbewoners[naam15] [naam20 2][naam21], die allen op 6 november 2012 als getuige zijn gehoord. Uit het rapport uitkeringsfraude blijkt ook dat het waterverbruik op het uitkeringsadres in de periode van juni 2008 tot en met mei 2012 meer is dan het gemiddeld jaarverbruik voor vier personen. Voorts blijkt dat in de periode van 15 september 2011 tot 19 juli 2012 [naam8] totaal 16 kasopnames en 75 pinbetalingen heeft gedaan in de gemeente [naam20 1] en twee keer een UPC-rekening ten behoeve van het uitkeringsadres heeft betaald.
Inzake AMS 13/1663
2.1. Verweerder heeft bij de primaire besluiten Ia, Ib en Ic de bijstandsuitkering van eisers geblokkeerd, opgeschort en vervolgens ingetrokken met ingang van 8 mei 2008.
2.2. Eiseres heeft daartegen gemotiveerd bezwaar gemaakt. Ten aanzien van het primaire besluit Ic heeft zij een voorlopige voorziening gevraagd bij deze rechtbank. Bij uitspraak van 21 februari 2013 (ECLI:NL:BRAMS:2012:8207) heeft de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toegewezen en het primaire besluit Ic geschorst. Daarbij is bepaald dat verweerder per de datum dat de uitkering was geblokkeerd, 1 november 2012, weer een uitkering diende te verstrekken aan eiseres.
2.3. In het bestreden besluit I heeft verweerder de ingangsdatum van de intrekking gesteld op 21 oktober 2011. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat uit de bevindingen van het rapport uitkeringsfraude in onderlinge samenhang gezien blijkt dat [naam12] in ieder geval vanaf 21 oktober 2011, de datum dat zijn eigen woning is ontruimd, zijn hoofdverblijf heeft op het adres van eiseres. Op grond van het onweerlegbaar rechtsvermoeden in artikel 3, vierde lid aanhef en onder b, van de WWB is daarom sprake van een gezamenlijke huishouding.
2.4. Eiseres stelt zich in beroep - kort gezegd - op het standpunt dat verweerder haar uitkering onterecht heeft ingetrokken, omdat niet is aangetoond dat [naam8] in de periode van 21 oktober 2011 tot 14 januari 2013 hoofdverblijf had op haar adres.
Inhoudelijke overwegingen inzake AMS 13/1663
3.1. DeDe rechtbank stelt vast dat de periode in geding loopt van 21 oktober 2011 (ingangsdatum intrekking) tot 14 januari 2013 (datum primair besluit Ic). Nu het gaat om een belastend besluit rust op verweerder de last om aan te tonen dat [naam8] in de periode in geding hoofdverblijf had op het adres van eiseres. Op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), bijvoorbeeld de uitspraak van 28 mei 2013 met nummer ECLI:NL:CRVB:2013:CA1233, dient de vraag waar iemand hoofdverblijf heeft te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
3.2. De rechtbank stelt vast dat door het rapport uitkeringsfraude, in samenhang met het proces-verbaal van bevindingen van 11 november 2013, vast staat dat [naam8] van 12 juli 2012 tot en met 15 juli 2012 zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Eiseres heeft dit weliswaar steeds ontkend, maar zij heeft geen verklaring kunnen geven voor de waarnemingen zoals die zijn vastgelegd. Haar enkele stelling dat [naam8] nooit zo veel dagen of nachten aanwezig was is daartoe onvoldoende. Waar het hier een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal betreft gaat de rechtbank er daarom vanuit dat [naam8] ieder geval van 12 juli 2012 tot en met 15 juli 2012, dus vier dagen en drie nachten, op het adres van eiseres heeft verbleven. De vraag is echter of dit kortdurende hoofdverblijf op het uitkeringsadres ook aannemelijk maakt dat eiseres over de periode daarvoor (vanaf 21 oktober 2011) en daarna is tekortgeschoten in haar verplichting om uit eigener beweging mededeling te doen van hoofdverblijf van [naam8] op haar adres.
3.3 Dienaangaande overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat [naam8]
op 21 oktober 2011 zijn huis is kwijtgeraakt is en aan Post.nl heeft doorgegeven dat zijn post doorgestuurd moest worden naar het adres van eiseres onvoldoende grond is om aan te nemen dat [naam8] zijn feitelijke hoofdverblijf naar het uitkeringsadres heeft verplaatst. De aanwezigheid van administratieve bescheiden op zijn naam op het uitkeringsadres ten tijde van de huiszoeking op 6 november 2012 is dat evenmin. Als een persoon een zwervend bestaan leidt heeft hij een postadres nodig. Nu [naam8] nog regelmatig contact had met zijn dochters en een van die dochters bij eiseres woont hoeft een postadres bij eiseres - en daarmee de aanwezigheid van administratie op dat adres - nog niet te betekenen dat [naam8] daar feitelijk woont. De kasopnames en pinbetalingen die [naam8] in de periode van 15 september 2011 tot 19 juli 2012 heeft gedaan in [naam20 1] maken dat evenmin aannemelijk, aangezien deze ook verklaard kunnen worden door zijn veelvuldige aanwezigheid in [naam20 1] om zijn dochters en kleinkinderen te bezoeken. Het hoge waterverbruik op het uitkeringsadres acht de rechtbank evenmin doorslaggevend, omdat daar vele verklaringen voor mogelijk zijn.
3.4. Ten aanzien van de periode vanaf 21 oktober 2011 tot aan de waarnemingen zijn voorts de verklaringen van de dochters van eiseres en [naam8] van belang. Dochter[naam3], die zelf op het uitkeringsadres woont, heeft verklaard dat haar vader er perioden wel vaak is, maar geen huissleutel heeft. Gemiddeld is haar vader er vier dagen in de week, af en toe blijft hij slapen, op de bank. Hij slaapt ook bij zijn zus en bij vrienden. Haar vader is ook vaak in Ghana, aldus[naam3]. Ook dochter[naam5] verklaart dat haar vader niet bij haar moeder woont. Hij was er wel vaak, maar hij was ook voor langere tijd naar Ghana. Hij komt dan wel weer terug naar het adres van haar moeder. Zij verklaart dat haar ouders geen echte relatie meer hebben, maar haar vader wel vaak bij haar moeder is. Omdat hij geen eigen huis meer heeft en vanwege de kinderen. Hij zorgt ook vaak voor de kinderen van[naam6]. Sinds 2010 is haar vader vaker bij haar moeder. Zij komt zelf zeker om de dag bij haar moeder. Soms treft zij haar vader dan wel en soms niet, aldus[naam5]. Daarnaast is voor de periode voorafgaand aan de waarnemingen van belang dat buren van eiseres hebben verklaard dat zij [naam8] herkennen als hun buurman van [nummer 2]. [naam14] heeft verklaard: “U toont mij een foto van een man en vrouw… De man herken ik als mijn buurman van [nummer 2]. Naar mijn mening woont deze man hier al twee tot drie jaar, dus sinds zij hier als gezin zijn komen wonen.”[naam17] herkent [naam8] als bewoner van nummer [nummer 2] en heeft verklaard: “Ik denk dat het Ghanese gezin al ongeveer vijf jaar op nummer [nummer 2] woont. Het gezin bestaat uit een man, vrouw en één of twee dochters. Zij hebben een dochter die elders in de flat woont. Zij heeft drie kinderen. Die zijn veel bij de mensen op [nummer 2]. Ik heb die kinderen wel eens ‘opa’ horen zeggen tegen de man. Ik kom vanuit mijn woning langs hun woning over de galerij als ik naar het trappenhuis ga.”
[naam13]verklaart dat op nummer [nummer 2] een Afrikaans gezin woont, Ghanees of Nigeriaans, bestaande uit een man, vrouw en kinderen. Hij ziet daar vaak meerdere (ook kleine) kinderen. Hij herkent de man van een foto als de man die op nummer [nummer 2] woont en de vrouw als de buurvrouw van [nummer 2]. Hij verklaart eigenlijk geen contact met deze mensen te hebben, alleen vanuit een slaapkamer en keuken hebben zij zicht op de galerij. Uit de verklaring blijkt dat [naam13][naam8] ook beneden bij zijn auto ziet. [naam13]woont er al sinds het gezin er is komen wonen. Deze getuigen uit de buurt verklaren weliswaar weinig contact met het gezin te hebben, maar zij komen [naam8] wel tegen in de lift en op de galerij en trappenhuis. Dat zij vanuit hun woning geen direct zicht hebben op het uitkeringsadres maakt daarom niet dat zij [naam8] niet zouden kunnen herkennen.
3.5. Gelet op het veelvuldige verblijf van [naam8] bij eiseres volgens de verklaringen van de dochters, in samenhang met de verklaringen van de getuigen uit de buurt, is de rechtbank van oordeel dat over de periode vanaf 21 oktober 2011 tot en met de waarnemingen in juli 2012 van hoofdverblijf van [naam8] op het uitkeringsadres kan worden gesproken. De rechtbank onderkent dat de verklaringen van de getuigen uit de buurt ook verenigbaar zouden kunnen zijn met minder frequente bezoeken van [naam8] aan zijn dochters en kleinkinderen. Voor de rechtbank is echter eveneens van belang dat eiseres in haar verklaringen bij de sociale recherche op 6 november 2012 geen antwoord wilde geven op vragen als: Wanneer is[naam16 1] ([naam8] ) voor het laatst bij jou in de woning geweest en hoeveel nachten per week verbleef[naam16 1] bij jou? Dat eiseres op dat moment mogelijk onder de indruk was – het verhoor vond plaats in het cellencomplex – maakt niet dat zij dat soort vragen niet kon beantwoorden, over andere zaken heeft ze immers wel uitvoerig verklaard. Ook bij het gesprek bij verweerder op 9 januari 2013 was eiseres ontwijkend over het verblijf van [naam8] in haar woning en herhaalde zij slechts dat hij nooit bij haar zou slapen en dat de sociale recherche dat verkeerd zou hebben gezien. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd ook niet eenduidig en samenhangend kunnen of willen verklaren over het verblijf van [naam8] in haar woning, maar kon zij zich niets meer herinneren. De rechtbank kan daarom geen geloof hechten aan de verklaringen van eiseres zelf en meent dat uit de verklaringen van alle getuigen in onderlinge samenhang bezien in voldoende mate aannemelijk is gemaakt dat [naam8] ook in de periode voorafgaand aan de waarnemingen zijn hoofdverblijf bij eiseres had.
3.6. Hetzelfde geldt in beginsel voor de periode na de waarnemingen. Wel is over die periode meer informatie beschikbaar. Tijdens de observatieperiode van 13 september 2012 tot en met 21 september 2012 is [naam8] niet bij het uitkeringsadres aangetroffen. Bij het huisbezoek op 6 november 2012 is weliswaar oude administratie en een bankpas van [naam8] tussen de administratie van eiseres en haar dochters aangetroffen, maar geen persoonlijke spullen zoals winterkleren die men in Ghana niet nodig heeft en waaruit zou kunnen blijken dat [naam8] zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had voortgezet. Zowel eiseres als haar dochters verklaarden op 6 november 2012 dat [naam8] in die periode in Ghana verbleef. Hoewel de rechtbank met verweerder van oordeel is dat een verblijf in het buitenland niet altijd hoeft te betekenen dat daarmee het hoofdverblijf is verplaatst, is zij in dit geval van oordeel dat met de observaties in september en het huisbezoek verweerder niet in voldoende mate heeft aangetoond dat [naam8] zijn hoofdverblijf bij eiseres had voortgezet. Nu deze informatie ten tijde van de primaire besluiten Ia, Ib en Ic voor verweerder beschikbaar was had verweerder de uitkering niet zonder meer kunnen blokkeren, opschorten en intrekken, maar had deze herzien dienen te worden in die zin dat van 21 oktober 2011 tot aan de observatie in september 2012 geen recht op uitkering bestond. Nu bovendien in bezwaar is komen vast te staan dat [naam8] op 10 augustus 2012 naar Ghana is vertrokken had de periode waarover de uitkering werd herzien in het bestreden besluit in redelijkheid beperkt kunnen worden tot aan deze datum, aangezien eiseres slechts over deze periode haar inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB heeft geschonden. Verweerder had op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB de bijstandsuitkering slechts mogen herzien over de periode van 21 oktober 2011 tot 10 augustus 2012. Dit betekent dat het beroep in de zaak AMS 13/1663 gegrond zal worden verklaard. In het kader van finale geschilbeslechting zal de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 1c in stand zullen blijven in die zin dat geen recht op uitkering bestond van 21 oktober 2011 tot 10 augustus 2012.
3.7. Uit het bovenstaande volgt dat er ten tijde van de primaire besluiten Ia en Ib geen reden was de uitkering te blokkeren dan wel op te schorten. Verweerder heeft immers niets aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat [naam8] op dat moment weer op het uitkeringsadres woonde. Het bestreden besluit I kan daarom wat betreft de primaire besluiten Ia en Ib evenmin in stand blijven en de primaire besluiten Ia en Ib zullen worden herroepen. In dat verband komt aan eiseres ook een vergoeding toe voor de in bezwaar gemaakte extra proceskosten voor het indienen van de bezwaarschriften tegen de primaire besluiten Ia en Ib. De overige kosten in bezwaar zijn reeds vergoed volgens het bestreden besluit I.
3.8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank zal verweerder op na te melden manier in de door eiseres gemaakte proceskosten veroordelen.
Inzake AMS 13/3911
4.1. Op 27 januari 2013 heeft eiseres een nieuwe aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend. Bij het primaire besluit II heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat eiseres onvoldoende had aangetoond dat haar woon- en leefsituatie was veranderd. Bij het bestreden besluit II heeft verweerder het primaire besluit II herzien en de aanvraag van eiseres van 27 januari 2013 om een bijstandsuitkering afgewezen.
4.2. Nu ingevolge deze uitspraak het recht van eiseres op een bijstandsuitkering is herzien voor een beperkte periode heeft zij geen belang meer bij de behandeling van de nieuwe aanvraag om bijstand. De rechtbank zal het beroep in de zaak met kenmerk AMS 13/3911 dan ook niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van procesbelang.
4.3 Bij niet-ontvankelijkverklaring wegens vervallen van procesbelang kan grond zijn voor een proceskostenveroordeling, indien deze het gevolg is van verwijtbaarheid aan de zijde van het bestuursorgaan. Nu de niet-ontvankelijkheid in deze zaak het gevolg is van het bestreden besluit I, dat in deze uitspraak inzake AMS 13/1663 zal worden vernietigd, ziet de rechtbank aanleiding verweerder in deze procedure in de door eiseres gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep te veroordelen. Tevens dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
Proceskosten
5.
De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.409,-
(3 punten voor het indienen van de bezwaarschriften tegen de primaire besluiten Ia, Ib en II, 1 punt voor de hoorzitting in verband met het bezwaar tegen het primaire besluit II, 2 punten voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, derhalve totaal 7 punten met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
in de procedure met kenmerk AMS 13/1663:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit I voor zover dat ziet op de periode na 10 augustus 2012;
  • laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit I in stand voor zover dat betrekking heeft op de periode van 21 oktober 2011 tot 10 augustus 2012;
  • herroept de primaire besluiten Ia en Ib;
in de procedure met kenmerk AMS 13/3911:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II niet-ontvankelijk;
in beide procedures:
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van totaal € 88,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 3.409,- , te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.I. van der Does, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2014.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB