4.2Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e van de OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat de hierna genoemde feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Zaak: II K 662/06: Poging tot diefstal, door twee of meer verenigde personen (artikel 311WvSr)
Zaak II K 289/08: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (artikel 285 WvSr).
Ter zake van het feit in zaak II K 289/08: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, constateert de rechtbank dat op dit feit in Nederland geen vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld. De rechtbank zal de overlevering voor dit feit dan ook (deels) weigeren.
5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6, tweede lid juncto vijfde lid, OLW
Standpunt van de opgeëiste persoon
De raadsman heeft ter zitting, zakelijk weergegeven, betoogd dat de opgeëiste persoon sinds 2008 in Nederland verblijft en al sinds 2007 geregistreerd staat bij de belastingdienst.
De raadsman heeft daartoe nadere stukken overgelegd die naar zijn mening de door hem ingenomen stelling, inhoudende dat de opgeëiste persoon dient te worden gelijkgesteld met een Nederlandse onderdaan en dat om die reden artikel 6, vijfde lid, OLW van toepassing is, onderbouwen.
De raadsman meent dan ook dat tot weigering van de overlevering dient te worden geconcludeerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de opgeëiste persoon, gezien de door hem overgelegde stukken, niet gedurende een aaneengesloten periode van 5 jaren onafgebroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Zo blijkt dat de opgeëiste persoon pas sinds 10 september 2013 staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank geldt voor EU-onderdanen dat zij niet aan de eerste formele voorwaarde, een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, behoeven te voldoen. In plaats daarvan moeten zij aantonen dat zij vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland hebben verbleven, gerekend vanaf het moment waarop de rechtbank uitspraak doet in hun overleveringszaak. Bij EU-burgers geldt derhalve dat getoetst moet worden of is voldaan aan de materiële voorwaarden om voor een verblijfsvergunning ‘duurzaam verblijf Unieburgers’- ook wel genoemd verblijfsvergunning onbepaalde tijd voor Unieburgers - in aanmerking te komen.
Inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie vormt de sterkste vorm van onderbouwing voor het onafgebroken verblijf van vijf jaar en is in die zin ‘leidend’. Het verblijf kan ook worden onderbouwd door middel van andere stukken, mits die stukken voldoende concreet en objectief zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij voldoet aan het vereiste van vijf jaar rechtmatig en onafgebroken verblijf.
Vast staat dat hij vanaf 10 september 2013 staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en dus ten tijde van de uitspraak niet meer dan vijf jaren staat ingeschreven.
Tevens heeft de opgeëiste persoon zijn onafgebroken verblijf alsmede de rechtmatigheid daarvan onvoldoende concreet met andere stukken onderbouwd.
Aan de eerste voorwaarde van artikel 6, vijfde lid is aldus niet voldaan. Het verweer slaagt niet. Hetgeen de raadsman voor het overige heeft aangevoerd, behoeft, gelet op vorengaande conclusie, dan ook geen bespreking meer.