ECLI:NL:RBAMS:2014:1446

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2014
Publicatiedatum
24 maart 2014
Zaaknummer
13/656878-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en medeplichtigheid aan diefstal door gebruik van katvangers en phishing

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 februari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen en medeplichtigheid aan diefstal. De verdachte, geboren in 1986, werd ervan beschuldigd samen met anderen rekeningen van katvangers te hebben gebruikt om gelden, afkomstig van oplichting en phishing, op te storten. Deze gelden werden vervolgens gebruikt om goudbaren aan te kopen. De rechtbank oordeelde dat de aankoop van goudbaren een daad van verhulling was, waardoor het voorhanden hebben van deze goudbaren als witwassen kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was uit misdrijf, ondanks zijn verklaring dat hij dacht dat het om legitieme investeringen ging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het witwassen van een totaalbedrag van € 191.897,- en aan medeplichtigheid aan de diefstal van € 27.806,-. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en het feit dat hij geen relevante antecedenten had. De rechtbank benadrukte dat het handelen van de verdachte de integriteit van het financiële verkeer heeft geschaad en dat dergelijke praktijken onacceptabel zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/656878-12 (Promis)
Datum uitspraak: 6 februari 2014
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1986 ],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[GBA-adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 20 januari 2014 en 23 januari 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.E. Craenen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. L.A.R. Newoor naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 december 2011 tot en met 8 februari 2012, te Zaandam en/of Purmerend en/of Rotterdam en/of Heerhugowaard en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (meermalen) heeft witgewassen, immers heeft hij (van) een of meer voorwerp(en), te weten
- drie, althans een of meer goudba(a)r(en) (umicore 1000 gram) en/of
- vijf, althans een of meer 1 troy ounce gouden Krugerrand(s) en/of
- drie, althans een of meer goudba(a)r(en) (umicore 100 gram) en/of
- een goudbaar (pamp suisse 10 troy ounce) en/of
een of meer geldbedrag(en) (in totaal 191.000 euro):
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat voorwerp(en) was of wie die/dat voorwerp(en) voorhanden had en/of
- verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans van voornoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s), wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat voornoemd(e) voorwerp(en)
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Subsidiair:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 december 2011 tot en met 8 februari 2012 te Zaandam en/of Purmerend en/of Rotterdam en/of Heerhugowaard en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, 195.000 euro heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het
(een) door diefstal en/of oplichting, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.
een tot nu toe onbekend gebleven persoon op of omstreeks 03 oktober 2011 te Rotterdam en/of Oegstgeest, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 27.806 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[persoon 1] em/of [persoon 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die onbekend gebleven persoon en/of zijn of haar mededader(s) en/of aan verdachte, waarbij die onbekend gebleven persoon en/of zijn of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door die [persoon 1] op te bellen en/of zich voor te doen als een medewerk(st)er van de Rabobank en/of haar (vervolgens) om de code van haar rekening te vragen en/of (vervolgens) (via internet) die code te gebruiken om geld over te schrijven van de rekening van die [persoon 1] en/of [persoon 2], tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 01 augustus 2011 tot en met 03 oktober 2011 te Rotterdam en/of Oegstgeest, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door toen en daar met dat opzet
- een rekening te openen (om (een deel van) voornoemd geld naartoe over te schrijven) en/of
- voornoemde rekening ter beschikking te stellen aan die onbekend gebleven persoon en/of zijn of haar mededader(s) en/of
- [persoon 3] te bewegen 0,01 euro over te maken op voornoemde rekening, waardoor voornoemde rekening kon worden geopend en/of in gebruik kon worden genomen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde kan worden bewezen.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde aangevoerd dat op zijn minst het voorwaardelijke opzet van verdachte op de omvang en criminele herkomst van de betalingen gericht is geweest. Met die wetenschap moet het verdachte duidelijk zijn geweest dat de aankoop van goud deze criminele herkomst verhulde.
Voor een bewezenverklaring van het onder 2. ten laste gelegde heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte van [persoon 1], de bevindingen omtrent de afschrijvingen van de rekening van aangeefster, de bevindingen met betrekking tot een van de begunstigde rekeningen, op naam van [persoon 3] en de verklaring van die [persoon 3].
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van al het hem ten laste gelegde, nu er sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte niet wist dat het geld uit misdrijf afkomstig was. Verdachte verkeerde oprecht in de veronderstelling dat hetgeen medeverdachte [medeverdachte 1] hem had voorgehouden over investeerders die goud kochten, zuiver was en geenszins verband hield met enig misdrijf.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat aangifte is gedaan door mevrouw [persoon 1]. Van haar rekening is een kleine 28.000 euro overgemaakt naar vijf rekeningen. Verdachte heeft geen enkele betrokkenheid bij de bedragen die zijn overgemaakt naar drie van deze vijf rekeningen. Reeds hierom is de verdediging van mening dat het tenlastegelegde bedrag niet kan worden bewezen.
Ten aanzien van de vierde rekening, op naam van [persoon 4], is de verdediging van mening dat het dossier onvoldoende concreet bewijs bevat dat verdachte over deze rekening kon beschikken en deze rekening beschikbaar heeft gesteld voor de overboeking van de rekening van aangeefster [persoon 1].
Met betrekking tot de vijfde rekening op naam van [persoon 3], van wie gegevens zijn aangetroffen op de computer van verdachte, heeft verdachte verklaard dat hij met die gegevens enkel telefoonabonnementen heeft afgesloten. Het is mogelijk dat de gegevens in omloop zijn geraakt en dat ze vervolgens zijn gebruikt bij de diefstal. Deze diefstal is buiten wetenschap van verdachte geschied.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat bewezen is dat verdachte wist dat het geld van misdrijf afkomstig was. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij had begrepen dat het geld afkomstig zou zijn van (bonafide) investeerders, maar uit het dossier kan worden opgemaakt dat er ten behoeve van de goudaankopen verhullende maatregelen zijn genomen en dat verdachte juist daaraan heeft meegewerkt en mede heeft geïnitieerd, zoals het in contact brengen van medeverdachte [medeverdachte 2] (katvanger) met medeverdachte [medeverdachte 1],
die -volgens verdachtes verklaring bij de politie - lugubere zaken doet. Het betrof bovendien zeer grote geldtransacties waarbij de overboekingen en het gebruik van de rekeningen van katvanger [medeverdachte 2] de kennelijke bedoeling hadden dat de daadwerkelijke herkomst van het geld niet bekend zou worden. Dit valt in geen enkel opzicht te rijmen met een legale investering. Hieruit leidt de rechtbank af dat het niet anders kan zijn dat verdachte wist dat het allesbehalve zuivere koffie was. Daar komt bij dat, zo blijkt uit feit 2 en de justitiële documentatie van verdachte, verdachte niet onbekend is met het fenomeen van katvangers teneinde illegale praktijken te verhullen.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het gehele bedrag dat van de rekening van [persoon 1] is afgeschreven. De rechtbank overweegt dat sprake is geweest van meerdere diefstallen op verschillende momenten naar verschillende rekeningen. Voor drie van de vijf betrokken rekeningen bevat het dossier geen aanwijzingen voor de betrokkenheid van verdachte daarbij. Bovendien hebben de in de tenlastegelegde feitelijke handelingen slechts betrekking op een van de rekeningen, te weten die van [persoon 3]. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het tenlastegelegde geldbedrag van € 27.807,-, maar acht medeplichtigheid tot/bij diefstal met een valse sleutel van ‘een geldbedrag’ wettig en overtuigend bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht, op grond van de wettige bewijsmiddelen die in de bijlage zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde
in de periode van 23 december 2011 tot en met 8 februari 2012, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, heeft witgewassen, immers heeft hij voorwerpen, te weten
- drie goudbaren, umicore 1000 gram, en
- vijf 1 troy ounce gouden Krugerrand en
- drie goudbaren, umicore 100 gram, en
- een goudbaar, pamp suisse 10 troy ounce,
verworven en voorhanden gehad, terwijl hij en zijn mededaders wisten, dat voornoemde voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf
en
van geldbedragen, in totaal 191.897 euro, de herkomst verhuld en die geldbedragen omgezet, terwijl hij en zijn mededaders wisten, dat voornoemde geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf;
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
een tot nu toe onbekend gebleven persoon op 3 oktober 2011, in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, toebehorende aan
[persoon 1] en [persoon 2], waarbij die onbekend gebleven persoon het weg te nemen geldbedrag onder zijn/haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door die
[persoon 1] op te bellen en zich voor te doen als een medewerkster van de Rabobank en haar vervolgens om de code van haar rekening te vragen en via internet die code te gebruiken om geld over te schrijven van de rekening van die [persoon 1] en [persoon 2], tot en bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 3 oktober 2011 in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door toen en daar met dat opzet
- een rekening te openen om geld naartoe over te schrijven en
- voornoemde rekening ter beschikking te stellen aan die onbekend gebleven persoon en
- [persoon 3] te bewegen 0,01 euro over te maken op voornoemde rekening, waardoor voornoemde rekening in gebruik kon worden genomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1. primair en 2. bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte geen relevante antecedenten heeft, hij niet financieel beter is geworden van hetgeen hem wordt verweten, zijn minimale rol in het geheel en het gegeven dat het inmiddels een ouder feit en ook een incident betreft.
Verdachte heeft zijn leven thans op orde. Hij werkt fulltime en volgt een opleiding. Voor een andere zaak loopt hij al een tijd bij de reclassering. De eis van de officier van justitie is naar de mening van de verdediging fors en disproportioneel.
De raadsman heeft bepleit de zaak af te doen met een werkstraf en eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich, samen met zijn mededaders, schuldig gemaakt aan witwassen en aan medeplichtigheid aan gekwalificeerde diefstal. Verdachte is betrokken geweest bij bankfraude, waarbij door middel van ‘phishing’ een aanzienlijk geldbedrag van de rekening van aangevers is weggesluisd en tijdelijk geparkeerd op de rekening van begunstigden. Verdachte heeft daartoe een rekening geopend, een handeling laten verrichten waardoor die rekening in gebruik kon worden genomen en de rekening vervolgens ter beschikking gesteld aan een ander voor voornoemd doel.
Voorts hebben verdachte en zijn mededaders met zeer grote geldbedragen, die uit misdrijf afkomstig waren, goud gekocht.
Door al deze praktijken heeft verdachte schade aangericht en de integriteit van het financiële en economische verkeer geschaad. Met de strafbaarstelling van witwassen heeft de wetgever beoogd voornoemde integriteit te beschermen. Verdachte heeft door zijn handelen laten blijken daar geen waarde aan te hechten , maar kennelijk slechts oog te hebben voor zijn eigen financieel gewin. Hij heeft zich geen moment bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor anderen. Hierbij past in beginsel een aanzienlijke vrijheidsbenemende straf. Het moet voor verdachte en voor een ieder die overweegt zich hiermee in te laten, duidelijk zijn dat anderen door dit soort handelen waardoor anderen op grove wijze financieel worden benadeeld, onacceptabel is.
Uit het dossier heeft de rechtbank van verdachte het beeld gekregen dat hij een noodzakelijke schakel is in kennelijk een groep van personen die feiten pleegt zoals de onderhavige. In het bijzonder rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij vrouwen - (ex-)vriendinnen - die vertrouwen in hem hadden heeft geronseld en gebruikt als katvanger voor de misdrijven om zelf buiten schot te blijven en waarvan anderen, waaronder verdachte, veel meer profiteerden.
Verdachte geeft deze geronselde dames met (enorme) financiële problemen opgezadeld.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 december 2013, nooit eerder is veroordeeld. Wel heeft verdachte in het verleden een transactie voldaan wegens een poging oplichting/flessentrekkerij en heeft hij deels bekennende verklaringen afgelegd in een lopend strafrechtelijk onderzoek naar telecomfraude.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank, alles afwegende, na te noemen - deels voorwaardelijke - gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie geëist, passend en geboden. Een werkstraf doet onvoldoende recht aan de ernst van de feiten. Het voorwaardelijke deel strekt er mede toe verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 48, 57, 311 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1. primair bewezen verklaarde
Medeplegen van witwassen.
Ten aanzien van het onder 2. bewezen verklaarde
Medeplichtigheid aan diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
8 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
  • 1 doos van HP printer 4375277
  • 1 printer, HP Photosmart 4375279
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. P. Sloot en E. Diepraam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. Noomen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 februari 2014.
BIJLAGE
De bewijsmiddelen
Ten aanzien van het onder 1. en 2. bewezen verklaarde
1.
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 20 januari 2014 heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
U vraagt mij naar mijn reactie op de beschuldigingen. Ik blijf bij wat ik heb verklaard bij de politie. Ik dacht dat het goed was, maar naarmate de tijd verstreek dacht ik, het klopt niet.
U vraagt mij hoe [medeverdachte 1] de beschikking kon hebben over de rekening van mevrouw [medeverdachte 2].
De spullen zijn door [medeverdachte 2] aan mij afgegeven en ik heb ze in opdracht van [medeverdachte 1] aan hem gegeven. Ik werd niet onder druk gezet.
U vraagt mij hoe ik [medeverdachte 1] noem. Ik noem hem van alles. U vraagt mij of ik hem ook [medeverdachte 1] noem. Dat zou best kunnen.
Ten aanzien van het onder 1. bewezen verklaarde
2.
Een proces-verbaal met nummer PL133L 2012032679-1 van 4 februari 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar

[persoon 5] (doorgenummerde pag. 1 tot en met 3).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 6], zakelijk weergegeven:
Hierbij wil ik aangifte doen namens het bedrijf [bedrijf A], waar ik directeur van ben.
Op 3 februari 2011 kwam ik erachter dat er met rekeningen die namens [bedrijf A] zijn verstuurd is gefraudeerd. Wij hadden enige tijd geleden meerdere rekeningen verzonden die nog niet waren betaald. Onze accountmanager belde gisteren met het Franse bedrijf [bedrijf B]. [bedrijf B] vertelde ons dat zij de rekening die aan hun was gestuurd reeds hadden voldaan. Echter wij hebben dit bedrag nooit ontvangen. [bedrijf B] vertelde dat zij het bedrag hadden overgemaakt naar ons nieuwe bankrekeningnummer. Dit verbaasde mij, want wij hebben helemaal geen nieuw bankrekeningnummer. [bedrijf B] heeft ons vervolgens een brief gemaild waarvan zij zeiden dat die door ons was verstuurd. Uit deze brief blijkt dat alle betalingen naar het bedrijf [bedrijf A] naar een nieuw bankrekeningnummer moeten worden overgemaakt. Op deze brief staat het bedrijfslogo van [bedrijf A]. Tevens wordt op deze brief ons bankrekeningnummer vermeld wat volgens de briefschrijver moet worden vervangen door een nieuw bankrekeningnummer.
Deze brief is helemaal niet door ons verzonden, en wij hebben dan ook helemaal geen
nieuw bankrekeningnummer. Deze brief is naar meerdere klanten van ons verzonden, te weten [klant 1], [klant 2], [Klant 3] en [klant 4].
Het rekeningnummer wat in de brief staat en waar het een en ander naartoe is
gestort is: [rekeningnummer]. Dit is een rekeningnummer van de ABN-AMRO Bank.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
3.
Een proces-verbaal met nummer 2012032679 van 1 mei 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 7] (doorgenummerde pag. 40 en 41).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Uit de aangifte van benadeelde [bedrijf A] blijkt dat geld van zijn debiteuren naar een ander
rekeningnummer was overgemaakt. Dat rekeningnummer betrof rekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [bedrijf A1].
Vanaf 23 december 2011 tot en met 6 februari 2012 werden op deze rekening bedragen bijgeschreven van onder andere [klant 4], [klant 1], [klant 2] en [Klant 3], in totaal € 1.428.938,58.
Van de rekening werd op 30 december 2011 een bedrag van € 105.000,- afgeschreven naar rekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [medeverdachte 2], onder de vermelding ‘investering edelmetalen’.
Van de rekening werd op 6 januari 2012 een bedrag van € 90.000,- afgeschreven naar rekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [medeverdachte 2], onder de vermelding ‘investering edelmetalen’.
4.
Een proces-verbaal met nummer 2012032679 van 1 mei 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 7] (doorgenummerde pag. 42 en 43).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Uit de uitgeleverde gegevens van de ABN-AMRO bank blijkt dat de rekeninghouder van
rekeningnummer [rekeningnummer] is genaamd: mevrouw [medeverdachte 2], geboortedatum [1986 ].
Uit de afschriften van rekeningnummer [rekeningnummer] over de periode 01-01-2011 tot en met 06-02-2012 blijkt dat de rekening tot 30-12-2011 werd gebruikt voor het ontvangen van geringe inkomsten en het betalen van kleine bedragen.
Opvallend is dat op 30-12-2011 in totaal € 105.000,00 en op 06-01-2012 in totaal € 90.000,00 door [bedrijf A1] wordt bijgeboekt.
Verder blijkt uit de afschrijvingen dat via bankrekening [rekeningnummer] voor een totaalbedrag van € 191.897,00 is betaald aan een bedrijf geheten [bedrijf C]. Afschrijvingen naar voornoemd bedrijf hebben plaatsgevonden op 30 december 2011 (tweemaal), 2 januari 2012 en 6 januari 2012 (driemaal). Er is daarbij ook sprake geweest van telefonische spoedoverboekingen.
[bedrijf C] is de webshop van [bedrijf C1], gevestigd te [plaats].
5.
Een proces-verbaal met nummer 2012032679 van 26 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 8] en [persoon 7] (doorgenummerde pag. 130 en 131).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 12 april 2012 zijn wij, verbalisanten, naar het bedrijf [bedrijf D] toegegaan en hebben daar gesproken met twee medewerkers van [bedrijf C], welke gaven op te zijn genaamd: [medewerker 1] en [medewerker 2].
Op de vraag van verbalisant [persoon 7] of zij hebben onderhandeld met een klant genaamd [medeverdachte 2] die gebruik maakt van bankrekeningnummer [rekeningnummer] verklaarde [medewerker 1]:
“Ik heb zelf de onderhandelingen met mevrouw [medeverdachte 2] gedaan. Er werd betaald vanaf een rekeningnummer en de naam van de rekeninghouder kwam overeen met de mevrouw die het goud kwam afhalen. Na de eerste transactie volgden er nog meer transacties.”
Op de vraag van verbalisant [persoon 8] hoe het contact met mevrouw [medeverdachte 2] tot stand was gekomen zei [medewerker 1] dat verdachte [medeverdachte 2] telefonisch contact had gezocht met [bedrijf C].
[medewerker 1] vertelde dat het emailcontact verliep via het adres ‘[e-mailadres].
Het is volgens [medewerker 1] gebruikelijk dat klanten contact zoeken met de webshop van [bedrijf C] middels e-mail en vervolgens telefonisch de onderhandelingen plegen.
Op de vraag van verbalisant [persoon 7] hoe de onderhandelingen met mevrouw [medeverdachte 2] waren gegaan verklaarde [medewerker 1]: “Het was mij wel opgevallen dat mevrouw [medeverdachte 2] tijdens de telefonische onderhandelingen veelvuldig ruggespraak had met een persoon. Ze kon nooit zelf beslissingen nemen maar moest steeds terugbellen.”
Op de vraag hoe de levering van het goud tot stand was gekomen vertelde [medewerker 1]:
“[medeverdachte 2] kwam het goud elke keer in persoon bij [bedrijf C] in [plaats] afhalen. Ik heb samen met [medewerker 2] uit het raam gekeken om te zien in wat voor auto mevrouw [medeverdachte 2] reed. Wij zagen beiden dat mevrouw [medeverdachte 2] met het goud in een grijze Volkswagen Polo stapte. [medeverdachte 2] kwam nooit alleen, de bestuurder kwam niet naar binnen maar bleef in de auto zitten.”
[medewerker 1] overhandigde een lijst met facturen van [bedrijf C] betreffende goudtransacties met mevrouw [medeverdachte 2] over de periode 30-12-2011 tot en met 6-1-2012. In totaal heeft [medeverdachte 2] voor een bedrag van € 191.897,= aan goud bij [bedrijf C] gekocht.
6.
Een vijftal geschriften, zijnde vijf facturen van [bedrijf C] ten name van [medeverdachte 2] (doorgenummerde pag. 132 tot en met 136).
Deze geschriften houden onder meer in, zakelijk weergegeven:
Factuurnummer: 100000099, datum: 6 januari 2012, product: Umicore 1000 gram goudbaar, aantal: 1.
Factuur: 100000100, artikel: 1 troy ounce gouden Krugerrand, aantal: 5.
Factuurnummer 100000088, datum: 2 januari 2012, product: Umicore 100 gram goudbaar, aantal: 3 en product: Pamp Suisse 10 troy ouce goudbaar, aantal: 1.
Factuurnummer 100000085, datum: 30 december 2011, product: Umicore 1000 gram goudbaar, aantal: 1.
Factuurnummer: 100000082, datum: 30 december 2011, product: Umicore 1000 gram goudbaar, aantal: 1.
7.
Een proces-verbaal met nummer 2012032679 van 21 mei 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 9] en [persoon 7] (doorgenummerde pag. 243 tot en met 255).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [medeverdachte 2], zakelijk weergegeven:
Ik was verliefd op een jongen. Dat was [verdachte]. We hebben ongeveer drie maanden een relatie gehad.
Ik heb [verdachte] ongeveer 4 jaar terug leren kennen. Daarna heb ik hem een hele tijd niet meer gesproken. Hij heeft me daarna weer benaderd via Hyves of Facebook. Vorig jaar zomer kregen we weer contact. Vanaf november ongeveer kregen we een relatie.
Ik bankier bij de ABN-Amro. Mijn rekeningnummer is [rekeningnummer].
Ik maak gebruik van internetbankieren.
Ik heb [verdachte] mijn bankpas van de ABN en ook mijn pincode gegeven.
U vraagt mij met wie ik goud ben gaan afhalen bij [bedrijf C] in [plaats]. Dat is [verdachte] geweest. [verdachte] zei dat ik het moest ophalen. Hij heeft me gebracht. Ik heb in opdracht van [verdachte] het goud opgehaald.
U vraagt mij hoe vaak ik heb gebeld met het goudbedrijf, of dat meer dan één keer is geweest.
Ja, het is meer geweest. Ik weet alleen nog dat ik moest vragen of de bestelling klaar
was. U vraagt mij wat ik heb verdiend met de goudaankopen. Hij heeft eens gezegd dat hij geld op mijn rekening heeft achtergelaten. Het was ongeveer 1600 euro.
Ik ben 2 keer goud gaan kopen. Bij hetzelfde bedrijf.
Er was wel een keer een volwassen jongen mee. Hij was tenger. [verdachte] noemde die jongen [medeverdachte 1].
8.
Een proces-verbaal met nummer 2012032679 van 24 september 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren

[persoon 7] en [persoon 10] (doorgenummerde pag. 474 tot en met 480).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [medeverdachte 2], zakelijk weergegeven:
Ik zal u vertellen over de goudaankoop.
Ongeveer een week voor de 1e goudaankoop belde [verdachte] mij op. Dit was rond de kerst
van 2011. Hij zei tegen mij dat hij mij eerdaags nodig had. Hij vertelde mij dat wij goud
moesten ophalen. Ik dacht dat het een grapje was. Een dag van te voren belde hij mij op dat
hij mij nodig had. Eind december 2011 kwam [verdachte] mij ophalen. [verdachte] reed in een grijze auto, vermoedelijk een Volkswagen. Er zat ook nog een jongen in die auto. Ik had die jongen nog nooit eerder gezien. [verdachte] noemde die jongen [medeverdachte 1].
Toen hij mij kwam ophalen vertelde [verdachte] mij dat hij goud ging ophalen. [verdachte] had
ook een laptop bij zich. Wij zijn toen naar de McDonalds gereden in [plaats]. Ik moest daar van [verdachte] bellen met het goudbedrijf. Van [medeverdachte 1] kreeg ik het nummer. [verdachte] vertelde mij wat ik moest zeggen. Ik moest van [medeverdachte 1] vragen naar ene [medewerker 1]. Ik moest vragen aan [medewerker 1] wat ze op voorraad hadden. [medewerker 1] vertelde dat er een aantal kilo’s goud op voorraad lagen. Ik moest toen vragen of ik het kon bestellen. [verdachte] en [medeverdachte 1] zaten bij mij in de auto. Zij konden meeluisteren. Ik kreeg steeds instructies van hen.
Wij moesten vervolgens online bestellen. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben toen via internet
het goud besteld. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben beiden gebruik gemaakt van de laptop.
Nadat het goud was besteld, via internet, moest ik meteen bellen en vragen of ik het meteen
kon ophalen.
Tijdens het bestellen van het goud moest ik ook mijn privé bankpas aan [verdachte] geven. Hij
wist mijn pincode al. [verdachte] had een ‘identifier’ bij zich. Ik begreep wel dat er iets met geld
moest gebeuren. Vervolgens zijn wij naar het goudbedrijf in [plaats] gereden. Ik ben naar binnen gegaan. [verdachte] en [medeverdachte 1] bleven in de auto wachten.
In het bedrijf moest ik mij legitimeren. Er werd een kopie van mijn legitimatiebewijs
gemaakt. Vervolgens kreeg ik het goud mee. Ik heb dit toen gegeven aan [verdachte].
[verdachte] is toen een klein stukje gaan rijden en heeft vervolgens geparkeerd. Ik moest opnieuw bellen met het goudbedrijf. Ik moest vragen of ik nog meer goud kon ophalen. Dat kon. Er is toen weer via internet goud besteld. Vervolgens zijn wij weer naar het goudbedrijf gereden. Ik weet niet hoeveel tijd tussen zat. Voor mijn gevoel 1,5 tot 2 uur. Vervolgens heb ik weer goud opgehaald. Dat heb ik weer aan [verdachte] gegeven. [medeverdachte 1] zat toen ook weer achterin.
Vervolgens zijn wij naar Amsterdam-West gereden. Het goud zat in een papieren zak. Wij hadden dus twee papieren zakken. In Amsterdam-West heb ik gezien dat [medeverdachte 1] met de twee papieren zakken is uitgestapt. Toen [medeverdachte 1] terug kwam zag ik dat hij een stapeltje bankbiljetten bij zich had. Ik heb gezien dat [medeverdachte 1] een stapeltje bankbiljetten aan [verdachte] gaf. [medeverdachte 1] gaf namelijk deze bankbiljetten aan [verdachte] toen hij terug kwam. Het waren allemaal bankbiljetten van € 20,-. Ik kreeg vervolgens van [verdachte] een bedrag van tussen de € 1200,- en € 1500,-.
De volgende week moest ik weer goud ophalen voor [verdachte] en [medeverdachte 1]. [verdachte] is
mij toen weer komen ophalen met de grijze auto. [medeverdachte 1] zat weer in de auto.
Vervolgens heb ik weer goud besteld. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben toen het geld
overgeboekt via de computer. Ik heb toen het goud opgehaald.
Vervolgens is in de middag weer goud gekocht. Ik heb toen naar binnen gegaan. Ik heb
toen binnen de bestelling gedaan via internet. Ik heb toen vanaf de computer binnen het bedrijf het geld overgemaakt naar het goudbedrijf. Ik heb dit geld overgemaakt vanaf mijn eigen bankrekening. Dit was van mijn eigen privé ABN-AMRO rekening. Ik zag toen ook dat er veel geld op mijn rekening was gestort.
De overboeking was gelukt en ik kreeg het goud mee. Dat goud heb ik ook weer aan
[verdachte] gegeven.
Voor mijn gevoel ben ik toen gaan pinnen. Ik heb toen geld opgenomen vanaf mijn eigen rekening. Het was een bedrag van € 500,- en dat heb ik aan [verdachte] gegeven. Als u zegt dat het pinnen van die € 500,- eerder is gebeurd dan zal dat wel kloppen.
9.
Een proces-verbaal met nummer 2012032679 van 18 september 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren

[persoon 7] en [persoon 8] (doorgenummerde pag. 432 tot en met 440).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik ken [medeverdachte 2]. Een paar jaar terug heb ik haar leren kennen. Ik ben haar later opnieuw tegen gekomen. [medeverdachte 2] had geld nodig. Ik heb haar voorgesteld aan iemand die lugubere zaken doet. Zij moest dan goud halen. Dat geld zou dan
op haar rekening moeten komen en met dat geld op deze rekening moest goud worden
gehaald en dan zou [medeverdachte 2] daar wat voor krijgen. Ik ging twee keer mee naar een goudbedrijf. Hij vroeg mij nog of ik iemand kende wiens rekening gebruikt kon worden voor deze goudhandel. Ongeveer een maand later kwam ik [medeverdachte 2] weer tegen. Zij had geld nodig en zodoende heb ik haar met hem in contact gebracht.
Nadat we het goud hadden opgehaald bracht hij het goud naar een pand in [stadsdeel] te Amsterdam. De man waarover ik het heb noemde zich [medeverdachte 1].
10.
Een proces-verbaal met nummer 2012032679 van 19 september 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren

[persoon 8] en [persoon 10] (doorgenummerde pag. 441 tot en met 445).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
[medeverdachte 1] ging ook mee bij de goud aankopen. Ik ging met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] naar [plaats]. [medeverdachte 2] ging naar binnen en kwam naar buiten met het goud. Vervolgens gaf [medeverdachte 2] het goud aan [medeverdachte 1]. Daarna zijn wij naar een adres in [stadsdeel] in Amsterdam gereden. Daar kreeg [medeverdachte 2] betaald voor haar bijdrage aan het goud ophalen. Ik begreep wel toen ik er eenmaal mee bezig was dat dit niet klopte.
Ten aanzien van het onder 2. bewezen verklaarde
11.
Een geschrift, zijnde een fotokopie van een proces-verbaal met nummer PL1641 2011151263-1 van 5 oktober 2011, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 11] (doorgenummerde pag. 1 088 tot en met 1 090).
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van [persoon 1], zakelijk weergegeven:
Mijn man, [persoon 2], en ik hebben bij de Rabobank een lopende- en een spaarrekening. Bankieren doen wij via het internet.
Op 3 oktober 2011 werd ik gebeld. Ik hoorde een vrouw die zich voorstelde als medewerker van de Rabobank. De vrouw wilde mijn bankpas koppelen aan de code. Ik dacht dat de vrouw echt een medewerker van de Rabobank was. Ik heb mijn bankpas in de random reader gedaan en haar de code gegeven.
Ik zag dat er op 3 oktober 2011 van onze spaarrekening een bedrag was overgemaakt naar onze lopende rekening met rekeningnummer [rekeningnummer]. Dit is niet door mij of mijn man gedaan. Het bedrag is daarna verdeeld verstuurd naar verschillende rekeningnummers, onder meer naar [persoon 3], [rekeningnummer] een bedrag van 5.002,00 euro.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
12.
Een geschrift, zijnde een fotokopie van een proces-verbaal met nummer 2011066059 van 7 maart 2012, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 12] (doorgenummerde pag. 1 154 en 1 155).
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op vordering van de officier van justitie zijn door SNS Bank NV zijn de volgende gegevens verstrekt:
De rekeninghouder van bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [persoon 3] is [persoon 3], adres: [adres], telefoonnummer: [telefoonnummer].
De rekening is geopend op 11 augustus 2011.
Op 3 oktober 2011 is de limiet SNS geldautomaat verhoogd naar € 5.000,-.
Op 3 oktober 2011 vindt een bijschrijving van € 5.002,- plaats op voornoemde bankrekening met nummer [rekeningnummer] t.n.v. [persoon 3], afkomstig van bankrekeningnummer [rekeningnummer].
Op 3 oktober 2011 vinden de volgende afschrijvingen plaats op voornoemde bankrekening:
- € 1.500,- SNS Bank Kantoor [nummer], Rotterdam
- € 1.500,- SNS Bank Kantoor [nummer], Rotterdam
- € 1.500,- SNS Bank Kantoor [nummer], Rotterdam
- € 240,- SNS Bank Kantoor [nummer], Rotterdam
De hierboven genoemde transactie hebben betrekking op bankrekeningnummer [rekeningnummer], SNS Wereldpas, volgnummer [nummer].
13.
Een geschrift, zijnde een mutatieoverzicht betreffende rekeningnummer [rekeningnummer] (doorgenummerde bladzijde 1 163).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Op 15 augustus 2011 is 1 cent overgemaakt, met omschrijving ‘mevr. [persoon 3] [plaats]’. Op 22 augustus 2011 is voor [persoon 3] een SNS wereldpas (nr. [nummer]) aangemaakt en per post verstuurd.
14.
Een proces-verbaal met nummer 2012032679 van 18 september 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren

[persoon 7] en [persoon 8] (doorgenummerde pag. 432 tot en met 440).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik sta ingeschreven op het adres [adres]. Hier wonen mijn moeder en mijn broertje.
15.
Een geschrift, zijnde een fotokopie van een proces-verbaal met nummer 2011066059 van 19 december 2011, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 10] en [persoon 12] (doorgenummerde pag. 1 166 tot en met 1 172).
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van [persoon 3], zakelijk weergegeven:
Ik ken mijn ex nu ongeveer 2 jaar. [verdachte] heet [verdachte] van zijn achternaam, ik heb hem ongeveer twee jaar geleden leren kennen en ben ongeveer vier maanden met hem samen geweest. [verdachte] zijn moeder woont op de [adres] in [plaats].
Ik heb [verdachte] een kopie van mijn paspoort gegeven. Heeft [verdachte] hier wat mee te maken?
Ik hoor u zeggen dat hij een bankrekening bij de SNS bank op mijn naam heeft afgesloten waarmee fraude is gepleegd.
Ik heb een bankrekening bij de ABN AMRO, het rekeningnummer is [rekeningnummer].
Ik weet niets van een SNS-rekening.
16.
Een geschrift, zijnde een fotokopie van een proces-verbaal met nummer 2011066059 van 20 december 2011, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 10] en [persoon 12] (doorgenummerde pag. 1 174 tot en met 1 178).
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van [persoon 3], zakelijk weergegeven:
[verdachte] heeft mij in juni of juli 2011 benaderd en toen had hij het over het bedrijf. Ik heb daar uitvoerig over gesproken met hem, ik wilde weten wat hij met het bedrijf van plan was en wat mijn rol zou worden binnen het bedrijf. Op een gegeven moment heeft [verdachte] me gebeld en gevraagd of ik 1 cent wilde overmaken. Hij wilde weten hoe het eruit zag als mensen iets zouden overmaken naar het webbedrijf dat hij wilde opstarten.
Hij heeft me dat rekeningnummer gegeven en gezegd dat die rekening op zijn naam stond. Ik moest mijn eigen naam invullen.
Ik wist niet dat die SNS-rekening er was. Ik wist echt niks van die rekening.