ECLI:NL:RBAMS:2014:1422

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
AMS 12-6445
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen wijziging vergunningsvoorschrift taxistandplaats

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser, die in het bezit was van een belanghebbendenvergunning voor de taxistandplaats bij het Centraal Station te Amsterdam, heeft beroep ingesteld tegen een wijziging van een vergunningsvoorschrift. Dit voorschrift verplichtte hem om honden, die geen geleide- of hulphond zijn, te vervoeren in zijn taxi. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen overtreding van het bestreden voorschrift is geconstateerd en dat de belanghebbendenvergunning van eiser inmiddels is vervallen. Hierdoor richtte het beroep zich tegen een vergunning die niet meer geldig was.

De rechtbank heeft verder overwogen dat het taxivervoer in Amsterdam inmiddels wordt geregeld via de Taxiverordening 2012 en dat de nieuwe taxivergunningen op basis van deze verordening zijn verstrekt. De rechtbank oordeelde dat de voorschriften van de nieuwe taxivergunning niet in verband staan met het bestreden besluit, en dat er geen procesbelang meer is voor eiser. De rechtbank heeft het beroep van eiser dan ook niet-ontvankelijk verklaard, omdat het resultaat van het beroep voor eiser geen feitelijke betekenis meer kon hebben. De overige beroepsgronden zijn niet behandeld, en er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten of griffierecht.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 12/6445

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 maart 2014 in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde mr. J. Veltheer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder
(gemachtigden J.W.C.M. van Westing en mr. J. Pot).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder voorschrift (f), verbonden aan de belanghebbendenvergunning van eiser voor de taxistandplaats bij het Centraal Station te Amsterdam, aangepast.
Bij besluit van 13 november 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. De rechtbank heeft de zaak gevoegd behandeld met de zaak met nummer AMS 12/5362. Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank de zaken weer gesplitst.

Overwegingen

1.1 Eiser was in het bezit van een belanghebbendenvergunning voor de taxistandplaats Centraal Station te Amsterdam. Deze vergunning was verleend op grond van de Parkeerverordening 2009 en gaf eiser de bevoegdheid om met gebruikmaking van voornoemde taxistandplaats vervoer aan te bieden. Aan deze vergunning waren voorschriften verbonden, genummerd (a) tot en met (m). Voorschrift (f) luidde met ingang van 15 juni 2012: ‘
De vergunninghouder mag geen ritten weigeren, tenzij in redelijkheid niet van de chauffeur kan worden gevergd de klant te vervoeren.’. Eiser is tegen de wijziging van deze vergunningsvoorwaarde opgekomen. Hij heeft daarbij onder meer aangevoerd dat verweerder op grond van dit voorschrift niet van hem kan vergen dat hij klanten vervoert die een hond – niet zijnde een geleide- of hulphond – bij zich hebben.
1.2 Op 8 november 2012 is de Taxiverordening 2012 in werking getreden.
1.3 Op 1 juni 2013 is de belanghebbendenvergunning van eiser verlopen.
2.
De rechtbank ziet zich allereerst (ambtshalve) voor de vraag geplaatst of eiser nog belang heeft bij de onderhavige procedure.
3.1
Voor het aannemen van procesbelang is vereist dat het resultaat dat eiser met dit beroep nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor eiser feitelijk betekenis kan hebben. De rechtbank stelt voorop dat er in het geval van eiser geen overtreding van het bestreden voorschrift is geconstateerd. De rechtbank stelt verder vast dat de belanghebbendenvergunning van eiser waarin het bestreden voorschrift is opgenomen, inmiddels is vervallen. Het beroep richt zich dus tegen een vergunning die inmiddels niet meer geldt. Het taxivervoer in Amsterdam is niet langer geregeld via belanghebbendenvergunningen en de Parkeerverordening 2009 maar via de Taxiverordening 2012. Per 1 juni 2013 zijn taxivergunningen verstrekt op grond van deze verordening.
3.2
Namens eiser is ter zitting betoogd dat hij nog steeds een procesbelang heeft omdat voor de huidige taxivergunning dezelfde materiële voorschriften gelden als destijds voor de belanghebbendenvergunning. De aan de taxivergunning gekoppelde vervoersverplichting is nu opgenomen in artikel 1, derde lid, aanhef en onder a, van de Nadere regels eisen chauffeurs en is nagenoeg gelijk aan voorschrift (f) van de belanghebbendenvergunning. Gelet hierop dient de rechtbank op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede een oordeel te geven over de nieuwe taxivergunning inclusief de bijbehorende vervoersverplichting, aldus eiser.
3.3
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. Op grond van artikel 6:19 van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit. In eisers geval is daarvan geen sprake. Het bestreden besluit is niet ingetrokken, gewijzigd of vervangen. Eiser heeft sinds juni 2013 een taxivergunning op grond van de Taxiverordening 2012. Hij heeft daartoe een aanvraag moeten indienen. Het besluit tot verlening van die vergunning is dus gebaseerd op een nieuwe wettelijke grondslag en houdt geen verband met het bestreden besluit. In de onderhavige procedure kan daarom geen oordeel worden gegeven over de uitleg van artikel 1, derde lid, aanhef en onder a, van de Nadere regels eisen chauffeurs. Niet valt in te zien dat het resultaat van het onderhavige beroep voor eiser nog van feitelijke betekenis kan zijn.
3.4
Voor zover eiser aanvoert dat hij bovendien procesbelang heeft vanwege zijn verzoek om vergoeding van de in beroep gemaakte proceskosten, volgt de rechtbank eiser hierin evenmin. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State levert een dergelijk verzoek op zichzelf geen procesbelang op.
4.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Aan de overige beroepsgronden komt de rechtsbank niet toe. Voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Bakker, voorzitter,
mrs. H.B. van Gijn en K. Oldekamp-Bakker, leden,
in aanwezigheid van mr. A.G. Sijbrands, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2014.
de griffier
de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB