ECLI:NL:RBAMS:2014:1420

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
AMS 12-5362
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een belanghebbendenvergunning voor een taxistandplaats en de reikwijdte van de voorschriften

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 maart 2014 uitspraak gedaan over de intrekking van een belanghebbendenvergunning voor een taxistandplaats bij het Centraal Station in Amsterdam. De eiser, die in het bezit was van deze vergunning, had zijn taxi op een verboden plek gestopt, wat leidde tot de intrekking van zijn vergunning door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De rechtbank heeft onderzocht of de voorwaarden van de vergunning ook betrekking konden hebben op gedragingen die niet op de taxistandplaats zelf plaatsvonden, maar op de openbare weg. De rechtbank oordeelde dat het voorschrift dat de intrekking van de vergunning rechtvaardigde, niet was opgesteld voor het doel waarvoor de Parkeerverordening 2009 was vastgesteld, namelijk het reguleren van het parkeren. In plaats daarvan bleek het voorschrift gericht op het bevorderen van de doorstroming van het verkeer en het bestrijden van verkeersoverlast. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat het voorschrift onverbindend was en dat de intrekking van de vergunning niet rechtsgeldig was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de oorspronkelijke situatie door de vergunning te herroepen. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd van de geleden schade. De rechtbank veroordeelde de gemeente tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 12/5362

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 maart 2014 in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde mr. J. Veltheer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigden mr. J. Pot en J.W.C.M. Westing).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de belanghebbendenvergunning van eiser voor de taxistandplaats Centraal Station met ingang van 11 juli 2012 voor de duur van twee maanden ingetrokken.
Bij besluit van 20 september 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. J. Stam. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. A. Franke.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen over te gaan tot mediation en een minnelijke regeling te beproeven. De mediation heeft uiteindelijk niet tot een intrekking van het beroep geleid.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 30 januari 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft de zaak gevoegd behandeld met de zaak met nummer AMS 12/6445. Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank de zaken weer gesplitst.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1 Eiser was ten tijde hier van belang in het bezit van een belanghebbendenvergunning voor de taxistandplaats Centraal Station te Amsterdam. Deze vergunning gaf eiser de bevoegdheid om met gebruikmaking van voornoemde taxistandplaats vervoer aan te bieden. De belanghebbendenvergunning was verleend op grond van de Parkeerverordening 2009. Op 8 november 2012 is de Parkeerverordening 2009 vervangen door de Taxiverordening 2012. De krachtens de Parkeerverordening 2009 verleende belanghebbendenvergunningen inclusief bijbehorende voorschriften, zijn tot 1 juni 2013 geldig geweest en nadien vervangen door taxivergunningen.
1.2 Eiser is op [datum] 2012 met zijn taxi gestopt op het Stationsplein, op het stuk tussen de westelijke onderdoorgang van het treinspoor en de brug naar de Prins Hendrikkade om passagiers te laten instappen. Dit stuk weg wordt vanwege de aanwezigheid van het Ibishotel ook wel aangeduid als de ‘Ibisweg’. Verweerder heeft vervolgens vanwege het stoppen eisers belanghebbendenvergunning vanaf 11 juli 2012 voor de duur van twee maanden ingetrokken.
Juridisch kader
2.1 Op eisers zaak is de Parkeerverordening 2009 van toepassing, omdat het bestreden besluit dateert van 20 september 2012.
Op grond van artikel 7, derde lid, onder b, van de Parkeerverordening 2009, zoals deze luidde ten tijde in geding, is het met een belanghebbendenvergunning toegestaan een motorvoertuig te parkeren op een belanghebbendenparkeerplaats.
2.2 Op grond van artikel 25 van de Parkeerverordening 2009 wordt de belanghebbendenvergunning verleend aan – voor zover hier van belang – taxichauffeurs die aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen om op door de wegbeheerder aangewezen taxistandplaatsen te mogen staan.
2.3 Op grond van artikel 36, tweede lid, van de Parkeerverordening 2009 worden in ieder geval de in dat artikellid met name genoemde voorschriften aan de vergunning verbonden.
2.4 Op grond van artikel 37, tweede lid, aanhef en onder c, van de Parkeerverordening 2009 kunnen burgemeester en wethouders een vergunning voor het overige intrekken of wijzigen indien de vergunninghouder in strijd handelde met de aan de vergunning verbonden voorschriften.
2.5 Aan de belanghebbendenvergunning voor de taxistandplaats Centraal Station waren nadere voorschriften verbonden, genummerd (a) tot en met (m). Voorschrift (g) luidt: ‘
De vergunninghouder hindert en/of houdt het verkeer op de aanrijdroute naar de standplaats, te weten het Stationsplein, niet onnodig op.
Beoordeling van het geschil
3.1 Eiser voert in beroep allereerst aan dat verweerder in het algemeen niet bevoegd was om de aan de belanghebbendenvergunning verbonden voorschriften (a) tot en met (m) op te stellen, nu de Parkeerverordening 2009 daartoe niet de mogelijkheid bood.
3.2 De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan artikel 36, tweede lid, van de Parkeerverordening 2009 in zijn algemeenheid de bevoegdheid kan ontlenen om aan een belanghebbendenvergunning voorschriften te verbinden. De beroepsgrond van eiser faalt dan ook.
4.1 Eiser voert verder aan dat verweerder niet bevoegd was om voorschrift (g) op te stellen, omdat dit specifieke voorschrift niet binnen het doel van de Parkeerverordening 2009 valt.
4.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat voorschrift (g) wel binnen het doel van de Parkeerverordening 2009 valt en hij dus bevoegd was om voorschrift (g) op te stellen. Volgens verweerder heeft de belanghebbendenvergunning betrekking op de taxistandplaats op het Centraal Station. Deze standplaats is ingesteld op grond van een verkeersbesluit. Aan dit verkeersbesluit liggen belangen ten grondslag die voortvloeien uit de Wegenverkeerswet (Wvw) 1994. Om die reden is verweerder evenzeer bevoegd een voorschrift op te stellen dat de belangen van de Wvw 1994 dient. Deze belangen zijn ook meegenomen bij het opstellen van de voorschriften die aan de belanghebbendenvergunning zijn gekoppeld. Bij de voorschriften spelen daarom zowel parkeer- als verkeersbelangen een rol, aldus verweerder.
4.3.1 De rechtbank leest in de toelichting bij artikel 36, tweede lid, van de Parkeerverordening 2009 het volgende:

De woorden ‘in ieder geval’ brengen tot uitdrukking dat ook andere voorschriften vermeld kunnen worden. Niet is bepaald welke belangen betrokken mogen worden bij het vaststellen van voorschriften. Dat betekent dat het verbod van détournement de pouvoir de bevoegdheid begrensd;de bevoegdheid mag daarom uitsluitend worden gebruikt voor het doel waartoe de verordening is vastgesteld. Het doel van deze verordening is het reguleren van het parkeren in Amsterdam.Voorschriften die daaraan gerelateerd zijn kunnen dan ook aan de vergunning worden verbonden.(onderstreping rechtbank)’.
Gelet op de expliciete bewoordingen van de toelichting moet het ervoor worden gehouden dat verweerder daarmee zelf het behartigen van andere belangen met de Parkeerverordening 2009 dan in de toelichting vermeld, heeft uitgesloten.
4.3.2 Het voorgaande brengt de rechtbank tot de vraag of voorschrift (g) tot doel heeft het parkeren in Amsterdam te reguleren.
Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Verweerder heeft bij elk van de aan de belanghebbendenvergunning verbonden voorschriften een toelichting gegeven. Bij voorschrift (g) is de volgende toelichting opgenomen:

De toegangsweg (Stationsplein, in de volksmond beter bekend als Ibisweg vanwege aanwezige Ibis hotel) naar de standplaats is een belangrijke toegangsweg vanaf de De Ruyterkade naar het Centrum van Amsterdam.
Op de toegangsweg naar de standplaats geldt een stopverbod.
Onnodig stilstaan en/of langzaam/stapvoets rijden, stilstaan voor de slagboom leidt tot veel overlast voor de overige weggebruikers en de omgeving en wordt om die reden niet geaccepteerd.(onderstreping rechtbank)’.
Uit de bovenstaande bewoordingen blijkt dat met dit voorschrift niet het reguleren van het parkeren is beoogd, maar veeleer de doorstroming van het verkeer en het bestrijden van verkeersoverlast op de openbare weg. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat handhaving op grond van de Wvw 1994 op de Ibisweg eerder geen succes had en daarom via de Parkeerverordening 2009 is getracht de verkeershinder tegen te gaan.
4.3.3 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voorschrift (g) niet is gebruikt voor het doel waarvoor de Parkeerverordening 2009 was vastgesteld. Voorschrift (g) moet daarom onverbindend worden geacht. Verweerder heeft dan ook niet op basis van dat voorschrift gebruik mogen maken om de belanghebbendenvergunning van eiser in te trekken.
5.1 Reeds gelet hierop is het beroep van eiser gegrond. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd, behoeft geen nadere bespreking meer. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen. De rechtbank overweegt hiertoe dat eisers belanghebbendenvergunning is ingetrokken terwijl daarvoor een deugdelijke bevoegdheid ontbreekt. Er is onvoldoende grond om aan te nemen dat alsnog aan het bestreden besluit een juiste grondslag kan worden gegeven, mede nu de Parkeerverordening 2009 en het bijbehorende systeem van belanghebbendenvergunningen niet langer van kracht is.
5.2 Ten aanzien van eisers verzoek om vergoeding van geleden omzetschade overweegt de rechtbank het volgende. Nu in eisers zaak het bestreden besluit is bekendgemaakt vóór 1 januari 2013, is op eisers zaak nog de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012 (deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht). Artikel 8:73 van de Awb zoals dat ten tijde van het bestreden besluit gold, biedt de rechtbank bij een gegrond beroep de mogelijkheid een partij te veroordelen tot betaling van schadevergoeding.
De rechtbank ziet in dit geval echter geen aanleiding om daarvan gebruik te maken. Nu eiser de hoogte van de gestelde omzetschade onvoldoende heeft gespecificeerd aan de hand van bijvoorbeeld ritstaten en doktersverklaringen, is niet duidelijk of en zo ja, hoeveel omzetschade eiser heeft geleden en of de gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van het tijdelijk intrekken van eisers belanghebbendenvergunning. De door eiser gevorderde schade is onder deze omstandigheden onvoldoende onderbouwd om tot een toekenning van schadevergoeding te kunnen komen.
5.3 Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
5.4 De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten gemaakt in beroep. De proceskosten gemaakt in beroep, stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.217,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 487,-- en een wegingsfactor 1). Het verzoek om veroordeling van verweerder in de door eiser gemaakt proceskosten gedurende de bezwaarschriftprocedure wijst de rechtbank af nu eiser niet eerder dan in beroep vergoeding van laatstgenoemde proceskosten vraagt.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,-- (zegge: honderd zesenvijftig euro) aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 1.217,50 (zegge: twaalfhonderd zeventien euro en vijftig cent), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Bakker, voorzitter,
mrs. H.B. van Gijn en K. Oldekamp-Bakker, leden,
in aanwezigheid van mr. A.G. Sijbrands, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2014.
de griffier
de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB