Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
mr. N.M. Smits en van de gemachtigd raadsvrouw van de verdachte, mr. B. Molleman naar voren heeft gebracht.
Rechtbank Amsterdam
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 13 maart 2014 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De zaak betreft een verdachte die op 22 februari 2008 is aangehouden en sindsdien in voorlopige hechtenis heeft gezeten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor berechting, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat het dossier vermoedelijk in juli of augustus 2008 compleet was, maar dat er sindsdien geen verdere handelingen zijn verricht door het openbaar ministerie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van de verdachte, die langer dan redelijk onder de dreiging van vervolging heeft moeten leven, zwaarder wegen dan de belangen van de gemeenschap bij normhandhaving. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin wordt gesteld dat overschrijding van de redelijke termijn in de regel moet leiden tot strafvermindering, maar in dit geval heeft de rechtbank geoordeeld dat alleen niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie een passende sanctie is. De rechtbank heeft de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte.