ECLI:NL:RBAMS:2013:CA3236

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/676147-12 (beschikking)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing hoger beroep tegen afwijzing vordering verstrekking gegevens verdachte op grond van artikel 126nf Sv

In deze zaak gaat het om een beschikking van de Rechtbank Amsterdam, waarin het hoger beroep van de officier van justitie tegen de beslissing van de rechter-commissaris wordt behandeld. De rechter-commissaris had op 12 maart 2013 de vordering tot verstrekking van gegevens van de verdachte afgewezen. Deze vordering was gebaseerd op artikel 126nf van het Wetboek van Strafvordering en betrof rapportages die ten grondslag lagen aan de plaatsing van de verdachte in een forensische GGZ-kliniek. De verdachte had geweigerd mee te werken aan persoonlijkheidsonderzoeken, wat de officier van justitie ertoe bracht om deze gegevens op te vragen.

De rechtbank overweegt dat de rechter-commissaris terecht heeft geoordeeld dat het opvragen van de rapportages geen bijdrage levert aan de opsporing van de verweten feiten. De rechtbank benadrukt dat het belang van het opsporingsonderzoek niet ook het onderzoek naar de persoon van de verdachte omvat, zoals dat ter terechtzitting aan de orde komt. De wettelijke mogelijkheden tot onderzoek naar de geestgesteldheid van de verdachte zijn elders in het Wetboek van Strafvordering geregeld.

De rechtbank heeft de officier van justitie in besloten raadszaal gehoord en concludeert dat het belang van het onderzoek niet dringend vordert dat de rapportages worden opgevraagd. Daarom wijst de rechtbank het hoger beroep af. De beslissing is genomen op 29 mei 2013 door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beslissing staat voor de officier van justitie beroep in cassatie open bij de Hoge Raad, in te stellen binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/676147-12
RK: 13/2009
BESCHIKKING
op het op 8 april 2013 ingekomen schriftuur hoger beroep van de officier van justitie ex artikel 446 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tegen de beschikking van de rechter-commissaris op een vordering als bedoeld in artikel 126 nf Sv in de zaak tegen verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1988],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in PI [plaats], locatie [locatie],
verder te noemen verdachte.
Inhoud van het hoger beroep
Het rechtsmiddel richt zich tegen de beslissing van de rechter-commissaris van de rechtbank Amsterdam d.d. 12 maart 2013. Deze beslissing houdt in de afwijzing van de vordering verstrekking gegevens van verdachte op grond van artikel 126nf Sv. De vordering betreft rapportages die ten grondslag liggen aan de plaatsing van verdachte in de forensische GGZ-kliniek ‘[locatie 1]’ in het kader van een eerder aan hem opgelegde gevangenisstraf, nu verdachte in onderhavige strafzaak heeft geweigerd mee te werken aan persoonlijkheidsonderzoeken.
De rechter-commissaris heeft - zakelijk weergegeven - de vordering afgewezen, aangezien het opvragen van voornoemde rapportages geen bijdrage levert aan de opsporing van de verweten feiten en derhalve niet in het belang is van het onderzoek als bedoeld in artikel 126nf, lid 1 Sv.
Procesgang
Het hoger beroep is bij akte van 8 april 2013 ingesteld.
De rechtbank heeft op 15 mei 2013 de officier van justi¬tie in besloten raadka¬mer ge¬hoord.
Verdachte heeft afstand gedaan van zijn recht in raadkamer te verschijnen.
Deze afstandsverklaring d.d. 15 mei 2013 is in het dossier gevoegd.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft in raadkamer ter toelichting op het ingediende rechtsmiddel verklaard dat de onderhavige strafzaak in hoger beroep loopt en dat in september 2013 een regiezitting is gepland. De vordering verstrekking gegevens ziet op stukken van ‘[locatie 1]’, opgemaakt bij en tijdens de opname van verdachte aldaar. Deze stukken bevinden zich niet in het gewone persoonsdossier van verdachte. De zaaksofficier van justitie is van mening dat er een dringend belang is over deze stukken te beschikken, nu zij, gelet op de veelheid aan geweld dat door verdachte aan de dag is gelegd en de feiten die zijn gepleegd, een vordering terbeschikkingstelling wil doen. Deze maatregel is in eerste aanleg ook gevorderd. De zaaksofficier is van mening dat zij haar eis in hoger beroep met de rapportages van ‘[locatie 1]’ verder kan onderbouwen. Verdachte is in het [locatie 2] geplaatst, maar heeft op niet-pathologische gronden geweigerd mee te werken aan het onderzoek aldaar.
Beoordeling
Op grond van artikel 126nf Sv kan de officier van justitie gevoelige gegevens vorderen, doch uitsluitend indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert.
De rechtbank heeft kennis genomen van het oordeel van de rechter-commissaris dat - zakelijk weergegeven - het opvragen van de rapportages geen bijdrage levert aan de opsporing van de verweten feiten en dat er derhalve geen sprake is van gegevens die van belang zijn voor het onderzoek als bedoeld in artikel 126nf, lid 1 Sv.
De rechtbank overweegt dat het begrip ‘onderzoek’ in de loop van een strafproces op verschillende manieren kan worden gedefinieerd, afhankelijk van de stand van dat strafproces.
In casu staat centraal het onderzoek als bedoeld in artikel 126nf, lid 1 Sv. Dit artikel is in het eerste Wetboek van Strafvordering opgenomen onder titel IVA, getiteld ‘Bijzondere bevoegdheden tot opsporing’.
Nu voornoemd artikel op die plaats in het Wetboek van Strafvordering is opgenomen leidt de rechtbank daaruit af dat deze bepaling betrekking heeft op die fase van het strafproces, te weten de opsporing. Hierbij dient, zo blijkt ook uit de wetsgeschiedenis, de waarheidsvinding naar aanleiding van een delict voorop te staan. Het belang van het opsporingsonderzoek kan daarom niet worden geacht mede het onderzoek naar de persoon van de verdachte te omvatten, zoals dat ter terechtzitting aan de orde komt. De wettelijke mogelijkheden tot onderzoek naar de geestgesteldheid van verdachte komt elders in het Wetboek van Strafvordering aan de orde.
De rechtbank is dan ook met de rechter-commissaris van oordeel dat het belang van het onderzoek het als bedoeld in artikel 126nf, lid 1 Sv niet dringend vordert dat de betreffende rapportages worden opgevraagd door de officier van justitie.
Gelet hierop zal de rechtbank het hoger beroep dan ook afwijzen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
Beslissing
De rechtbank wijst het hoger beroep AF.
Deze beslissing is op 29 mei 2013 gegeven door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. E. Diepraam en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. Noomen, griffier.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de officier van justitie beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen binnen 14 (veertien) na dagtekening van deze beschikking.