ECLI:NL:RBAMS:2013:CA2741

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
493365 - HA ZA 11-1985
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brand in bakkerij door kortsluiting in kabelgoot en mogelijke rol van thermische olie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, ging het om een brand die op 3 november 2009 uitbrak in de bakkerij van Bakkerij [A] B.V. De brand ontstond in de gang achter de ovens, waar zich een kabelgoot bevond met elektriciteitskabels. De verzekeraar Delta Lloyd weigerde schadevergoeding op basis van de stelling dat de brand was veroorzaakt door kortsluiting in de kabelgoot, en dat de verzekerde niet had voldaan aan de verplichtingen van de verzekeringsovereenkomst, waaronder de NEN 3140 controle. De rechtbank onderzocht de oorzaak van de brand en de rol van de elektrische installatie en de thermische olie die in de ovens werd gebruikt. De rechtbank concludeerde dat de brand waarschijnlijk was ontstaan door de ontbranding van thermische olie, en niet door kortsluiting in de kabelgoot. De rechtbank oordeelde dat de verzekerde niet had aangetoond dat de elektrische installatie voldeed aan de NEN 1010-normen, en dat de schadevergoeding op basis van de verzekeringsovereenkomst niet kon worden toegewezen. De zaak werd verder behandeld met de mogelijkheid van deskundigenonderzoek naar de elektrische installatie en de rol van de thermische olie.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 493365 / HA ZA 11-1985
Vonnis van 15 mei 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BAKKERIJ [A] B.V.,
gevestigd te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. A. van Hees te Amsterdam,
tegen
naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaten mrs. M.G. Kos en T.W. de Waard te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [A] en Delta Lloyd genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 oktober 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 27 januari 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A] voert een bakkerij, die in totaal drie winkels bedient. Eén daarvan is gelegen op het adres [adres] te [plaats] en daarnaast en –achter is ook de bakkerij gelegen. Bij Delta Lloyd heeft [A] met ingang van 1 juli 1997 en met stilzwijgende verlenging voor telkens een jaar een inventaris-, goederen- en bedrijfsschadeverzekering (hierna: de Verzekering) afgesloten onder polisnummer 176-9805363. Ter verzekering tegen brand heeft [A] ook een opstalverzekering bij Nationale Nederlanden afgesloten.
2.2. Van de op de Verzekering betrekking hebbende polis maken de volgende clausules deel uit.
“B 623
Preventievoorziening
Deze verzekering is aangegaan/gewijzigd onder de voorwaarde dat verzekerde onderstaande verplichting(-en) is nagekomen. Bij niet nakoming van de verplichting(-en) vervalt ieder recht op schadevergoeding, tenzij door verzekerde wordt aangetoond dat de schade ook zou zijn ontstaan en niet geringer zou zijn geweest dan bij het wel nakomen van de verplichting(-en).
B 677
Elektrische installatie
De elektrische installatie dient 1x per 5 jaar door een erkend installateur conform NEN3140 gecontroleerd te worden. Bij deze controle geconstateerde gebreken dienen zo spoedig mogelijk door de erkende installateur verholpen te worden, zodat de installatie weer voldoet aan NEN1010.”
2.3. De heer [B] (hierna: [B]) van bedrijf [B] Elektro, tot in 2002 de huisinstallateur van [A], heeft op 17 mei 1999 na een uitbreiding van de installatie bij [A], deze gereed gemeld bij PNEM, afdeling Inspectie. In een verklaring van [B] van 8 april 2010 staat dat hij voorafgaande aan de melding en na uitbreiding de installatie heeft gecontroleerd volgens de eisen zoals ook in NEN 1010 staan vermeld. Na afronding van de werkzaamheden aan de installatie heeft hij een visuele controle uitgevoerd, heeft hij de veiligheidsaarde en de isolatieweerstand van de bedrading gemeten en de aardlekschakelaars gecontroleerd.
Een NEN 3140-controle en daarmee een NEN 1010-inspectie heeft daarna aan de kabels achter de ovens niet meer plaatsgehad.
2.4. In de nacht van 2 op 3 november 2009 is brand uitgebroken in de gang achter de ovens in de bakkerij. Ter plaatse bevonden zich in de bakkerij drie grote bakovens, waar achter een doodlopende gang van vier meter lang en één meter breed langs ging. Die gang was afgesloten met een deur waarin zich aan de onderkant een rooster bevond. De ovens werden verwarmd met olie die verhit werd in het ketelhuis en via leidingen over de overstaande muur, en vervolgens dwars over de gang naar de ovens werden gevoerd. De ovens, ketel en het leidingsysteem bevatten (in principe) tezamen ongeveer 700 liter olie. Hoger op deze overstaande muur liep een metalen kabelgoot waarin zich elektriciteitskabels bevonden.
2.5. In de bakkerij bevond zich een deegbewaarcel die was aangesloten op een alarmbeveiligingssysteem dat elk kwartier een doormelding aan een alarmmeldkamer gaf. Zodoende werd elk kwartier gecontroleerd of het systeem naar behoren functioneerde. Deze gegevens werden via een telefoonkabel naar de Teleguard die achter de bakkerij hing doorgegeven en op hun beurt via de Teleguard aan de alarmmeldkamer. De door de Teleguard gebruikte klok werd radiografisch aangestuurd vanuit de atoomklok in Frankfurt, doch omschakeling van zomer- naar wintertijd vond handmatig plaats. Op de dag van de brand stond de klok nog op zomertijd.
2.6. Om 01:13:08 uur is de eerste melding bij de brandweer binnengekomen. Om 01.20 uur is de brandweer ter plaatse gekomen.
2.7. De opstalverzekeraar heeft de schade uitgekeerd.
2.8. Delta Lloyd heeft schade-uitkering bij brief van 30 november 2009 geweigerd met de volgende motivering.
“Na de melding van de brand hebben wij direct een onderzoek laten instellen. Tijdens dit onderzoek werd de oorzaak van de brand gelokaliseerd. Een van de elektriciteitskabels, zich bevinden in de kabelgoot achter de middelste oven, bleek sporen van kortsluiting te bevatten. Deze kortsluiting heeft de brand doen ontstaan. De oorspronkelijke isolatie van de kabel bleek al voor de kortsluiting beschadigd te zijn geweest. Mogelijk is de beschadiging al bij de eerste aanleg ontstaan.
Tijdens het onderzoek is ook gebleken dat er geen rapport kon worden overlegd waaruit bleek dat de elektrische installatie was gecontroleerd door een gespecialiseerd bedrijf, conform de NEN 3140 en er ook geen onderhoudscontract kon worden overlegd, waaruit bleek dat de installatie aan de NEN 1010 voldeed.
Volgens de onderzoekers zou bij een NEN 3140 inspectie bovengenoemde kabelbeschadiging zijn vastgesteld. Bij het verhelpen daarvan zou deze brand niet zijn ontstaan.
(...)
Door het niet nakomen van preventieclausule B677 is deze schade het gevolg en volgens clausule B623 het recht op schade vergoeding vervallen. Volgens deze bepaling heeft u het recht om aan te tonen dat de schade ook zou zijn ontstaan en niet geringer zou zijn geweest dan bij het wel nakomen van de verplichtingen. Hiervan is ons echter tot nu niets gebleken.”
2.9. Delta Lloyd heeft zich bij deze weigering van schade-uitkering gebaseerd op de volgende rapporten.
2.10. Op 5 november 2009 heeft de heer ing. [C] van Electrical Risk Protection B.V. (hierna: [C] en ERP) in opdracht van de heer [D] (hierna: [D]) werkzaam op de afdeling Group Integrity, Fraude- & Criminaliteitbestrijding van Delta Lloyd, voor zover hier van belang als volgt gerapporteerd.
“Namens E R P werd op dinsdag 3 november 2009 dit onderzoek uitgevoerd door [C].
(...)
In de bakkerij zijn onder de plafonds, langs de muren, metalen kabelgoten aanwezig waarin de afgaande kabels zijn gelegd. Dat is ook het geval in de beperkte ruimte achter de ovens waarin de brand is ontstaan.
(...)
Zoals hierboven blijkt hebben de ovens een beperkte stroombehoefte welke alleen nodig is voor de ventilatie, de luchtcirculatie en het rondpompen van de olie. De ovens zijn namelijk voorzien van oliegevulde bakplaten. De olie wordt in een afzonderlijke achterliggende stookruimte op een temperatuur van circa 280 ºC gebracht en daarna met oliepompen getransporteerd naar de bakovens. (...)
Zoals hierboven al werd aangegeven werd de plaats van de brandhaard vastgesteld in de beperkte ruimte van circa 1 meter breed achter de drie bakovens. (...)
Daarbij werden alle elektrische restanten aan bedrading en verlichtingsarmaturen gescheiden en onderzocht op sporen van kort- en aardsluitingen. Deze werden overigens daarop niet aangetroffen.
(...) nadat werd geconstateerd dat de eerste oven aan de achterzijde het ernstigst door de brand werd aangetast. Dat bleek vooral het geval te zijn met de elektrische bedrading welke achter op de oven in de metalen kabelbanen aanwezig was. De kabeldoorvoeringen en scherpe randen werden gecontroleerd op kortsluiting verschijnselen, maar ondanks dat de bedrading volledig was uitgegloeid, werden die niet aangetroffen. Alleen in de besturingskast achter oven 1 werd rechtsboven enige aantasting door warmte op de kunststof kabelkoker aangetroffen.
Er werd een studie gemaakt van het brandbeeld ter plaatse waarbij we tot de conclusie kwamen dat de brand op hoog niveau moet zijn aangevangen. Aan de aantasting van de dakconstructie kon vrij nauwkeurig worden vastgesteld waar de brandhaard aanwezig was geweest en dat was ongeveer op de scheiding tussen oven 1 en oven 2. Door de heer [D] werd de kabelbaan welke tegen de achterwand aanwezig was geweest, maar nu op de thermische isolatie van de olie-aanvoer naar oven 1 lag, nauwkeurig onderzocht. Daarin werd vastgesteld dat in een van de kabels, een vijfaderige VMV kabel 2,5 mm² , waarvan alleen nog de blanke aders aanwezig waren, een sluiting heeft plaatsgevonden. Daardoor is een van de aders volledig doorgesmolten. Op de overige zijn sporen van overslag waarneembaar. Bij een dergelijke sluiting loopt de temperatuur op boven de 3000 ºC en komt ook de aderisolatie van de overige kabels, welke daar aanwezig zijn, tot ontbranding. Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is daardoor de brand ontstaan. Er kon niet worden vastgesteld waardoor de oorspronkelijke kabelisolatie werd beschadigd en nu een sluiting heeft kunnen plaatsvinden. Het is zeer wel mogelijk dat een dergelijke beschadiging al is ontstaan bij de eerste aanleg, bijvoorbeeld op een scherpe rand van de kabelbaan bij het kabeltrekken. Op de metalen kabelbaan was duidelijk een lokaal beeld van oververhitting op de plaats van de sluiting waarneembaar. Het betreffende stuk kabel werd er tussenuit geknipt en blijft voor contra expertise beschikbaar.
Een dergelijke kabelbeschadiging zal wel worden vastgesteld bij de uitvoering van een NEN 3140 inspectie. Daarbij worden immers isolatiemetingen uitgevoerd waarbij de beschadiging van aderisolatie wordt geconstateerd. (...)”
2.11. Op 25 november 2009 heeft [D] op verzoek van mevrouw [E], werkzaam op de afdeling Brand bedrijven en AVB van Delta Lloyd, omtrent zijn onderzoek gerapporteerd. Als schade-experts waren [F] en [G] in het onderzoek betrokken, doch zij hebben de schade niet getaxeerd. Expert [G] is het eerst op de locatie van de brand aanwezig geweest. Voor zover hier van belang is als volgt gerapporteerd over de brand bij [A] in de nacht van 2 op 3 november 2009.
“Op 3-11-2009, werd aan mij, [D], (...) verzocht om met spoed een toedrachtonderzoek in te stellen naar de brand bij [A] Bakkerijen te [plaats] omdat reeds met de herstel werkzaamheden was aangevangen.
(...)
4.4.2. (...)
Op verzoek van de teammanager van CED Forensic heb ik ook onderzoek verricht namens de opstalverzekeraar Nationale Nederlanden.
(...)
Als gevolg van de grote mate van verwoesting door de brand en ter voorkoming van meer schade, was in opdracht van de Salvagecoördinator begonnen met het aanbrengen van een nieuw dak boven de drie ovens omdat op die plaats het gehele dak verloren was gegaan. De verbrande resten waren in de bakkerij naast de ovens gedeponeerd. (...)
4.4.4. (...)
Aan het achter de ovens, op de muur, aanwezige dakleer was achter de middelste oven een totale versmelting zichtbaar. Precies onder deze versmelting liep een metalen kabelgoot die over gelijke afstand wit verkleurd was. Op de plaats, van foto 8, achter de middelste oven, nabij de muur, was de verkleuring van de metalen kabelgoot, de verkleuring van het stucwerk op de muur en de versmelting van het zich daarboven bevindende dakleer zodanig dat zich op die plaats een karakteristiek V-vormig brandpatroon had gevormd. De punt van de V-vorm wijst naar het middelpunt van de witverkleurde kabelgoot. De witte verkleuring op de metalen kabelgoot is duidelijk een beeld dat ontstaat door oververhitting. Aan de hand van een door ons, [D] en [C], gemaakte studie naar de mate van verkoling, inbranding, aantasting van materialen, verkleuring en beroeting, (...) werd de brandhaard in het midden van de wit verkleurde kabelgoot vastgesteld. (...)
4.4.5.(...) Door mij, [D], werd in de onderhavige kabelgoot (kabelbaan in ERP rapport) in het midden van het witgekleurde deel een veelvoud aan ontblote elektriciteitsdraden aangetroffen, terwijl deze kabels voor de brand voorzien zijn geweest van isolatie en gezamenlijk enkele meeraderige kabels hadden gevormd. (...) Ik, [D] ontdekte op de onderhavige plaats in de kabelgoot een vijfaderige VMV kabel 2,5 mm², waarvan alleen nog de blanke aders aanwezig waren, waarvan wij, [D] en [C] vaststelden dat daarin een sluiting had plaatsgevonden. Daardoor is een van de aders volledig doorgesmolten. Op de overige vier blanke aders zagen wij sporen van overslag. (...) Op foto 10 is de onderhavige vijfaderige kabel buiten de kabelgoot geplaatst en zijn de parels van de sluiting duidelijk zichtbaar. Van dit onderzoek is door [C] een separaat onderzoeksrapport opgemaakt dat als bijlage 2 hierbij wordt gevoegd.
Gelet op het aangetroffen brandbeeld en het vaststellen van de brandhaard in de onderhavige kabelgoot en het aantreffen van de genoemde sluiting op die plaats, wordt door mij, [D] gesteld dat de brand op die plaats en dus door een elektrische sluiting is ontstaan. (...)
4.4.6. (...) Metingen naar eventuele resten van brandbare vluchtige stoffen, met behulp van een Photo Ionisatie Detector (...) hebben geen resultaat opgeleverd. Deze vluchtige brandbare stoffen werden door mij, [D] dan ook niet aangetroffen.
De onderhavige thermische ovens waren voorzien van een systeem waarbij in de ketelruimte verwarmde olie via een elektrische pomp door de oven werd gepompt. De andere 2 elektrische pompen per oven waren voor de circulatie van de warme lucht in de oven en voor de ventilatie van de oven. In totaal waren er dus negen elektrische motoren en drie bedienkasten aan de achterzijde van de ovens. Bij onderzoek bleken deze motoren en beide kasten lichte schade door de brand te hebben opgelopen maar waren ze zeker geen brandinleider. De voor de ovens gebruikte olie werd verwarmd door een gasgestookte ketel die opgesteld stond in een andere ruimte zijnde het ketelhuis. (...)
Andere eventuele brandinleiders werden niet aangetroffen.
Binnen het tactisch onderzoek zijn medewerkers van de bakkerij gehoord door [D] en [H].
De heer [I], een van de bakkers van [A], heeft op 11 november 2009 voor zover hier van belang het volgende verklaard.
“Ik hoorde dat [J] riep dat hij het vuur niet geblust kon krijgen. Hij gaf mij opdracht om 112 te bellen wat ik ook gedaan heb. [J] heeft mij opdracht gegeven om de schakelaar van de afzuigkap om te zetten en in te schakelen. (...) Aansluitend hebben we de bewoners van [huisnummer] en [huisnummer] gewaarschuwd. Ik kon van binnenuit naar boven. Ik kon het dak van de bakkerij zien. Ik zag in het voorbijgaan dat er al vlammen uit het platte dak omhoog kwamen.”
De heer [K], een van de bakkers van [A], heeft op 11 november 2009 voor zover hier van belang het volgende verklaard.
“Toen ik daar bij die wagen stond zag ik door het rooster van de deur die toegang geeft tot de ruimte achter de ovens, een fel licht. (...)
Het rooster zit in het onderste deel van de deur. Het is een vrij groot rooster. Ik heb de deur geopend en zag direct dat er brand was. Ik heb dat ook direct geroepen. Ik zag ongeveer halverwege het gangetje achter de ovens vlammen. De vlammen zag ik boven tegen het plafond in het midden van het gangetje achter de ovens. Naar mijn beleving kwamen de vlammen al tegen het dak aan. (...) Ik heb de deur weer dicht geduwd. [J] stond bijna direct achter mij.(...) Ik zag dat alle verlichting nog aan was ook ten tijde van de brand. Ook toen we later buiten stonden was alle verlichting nog aan. Op verzoek van [J] is de afzuiging aangezet. (...) Ik heb niet gemerkt dat de afzuiging resultaat had.”
De heer [J], een van de bakkers van [A], heeft op 11 november 2009 voor zover hier van belang het volgende verklaard.
“In de nacht van 2 op 3 november 2009 ben ik om 23.30 uur begonnen met werken. (...) Ik was die avond net als alle andere avonden die ik werk de eerste die binnenkwam. (...) Ik schakel handmatig de bollenkast in en de rijskast. De ovens slaan automatisch aan. Ik schakel uiteraard ook de verlichting aan. (...) Toen ik die nacht voor het eerst in de bakkerij kwam zag ik afwijkend van normaal een groen lampje in werking was aan de voorzijde van de eerste oven. Ik dacht dat de oven al aanstond en dat deze al op temperatuur stond. Ik zag dat de instelling op klein brood was ingesteld. (...) Ik heb de oven op programma 24 gezet voor de eierkoeken. Normaliter is de oven om 00.00 uur op temperatuur. Dan gaat het groene lampje pas. Ik ben er niet achter gekomen waarom het lampje van die oven die dag eerder brandde. (...) Ik hoorde dat [K] zag dat er een vreemd lichtschijnsel van achter de deur van de ruimte achter de ovens zichtbaar was. [K] riep direct al dat er brand was. Ik ben zelf al vijfentwintig jaar werkzaam bij de vrijwillige brandweer Alphen Chaam. Ik ben nu bevelvoerder brandmeester. Een dag in de week zit ik daar beroepsmatig. Toen ik [K] hoorde roepen dat er brand was ben ik direct naar hem toegelopen. [K] heeft de deur geopend voor de ruimte achter de ovens. Ik zag direct dat er vuur was. Ik zag vuur op de grond. Dat waren duidelijk druppels die omlaag gevallen waren en afkomstig van brandend materiaal. Ik keek ook naar boven. Ik zag ter hoogte van de 1e oven een klep of uitsteeksel. Daarop zag ik vuur. Verder zag ik dat er een grote vuurzee was boven de ovens. Ik kon in ieder geval zien dat het vuur boven oven één woedde althans dat daar vlammen zichtbaar waren.
De blusser bij de dubbele deur naar de bakkerij toe vanuit de gang heb ik gepakt en ben gaan blussen. Ik bleef buiten de gang staan met mijn linker schouder tegen de wand. Ik heb met de eerste blusser rechts naar boven geblust. Ik heb opdracht gegeven om de brandweer te bellen en een binnenbrand te melden. Ik heb vervolgens nog een tweede brandblusser gepakt. Ik heb ook opdracht gegeven om [A] te waarschuwen. Ik heb nog een derde brandblusser gehaald bij de banketbakkerij. Op dat moment heb ik gezien dat alle verlichting nog werkte. Ik heb de derde brandblusser niet meer leeg kunnen spuiten, ik moest toen in verband met de rookontwikkeling ook naar buiten. Voordat ik de derde blusser ging halen heb ik [I] opdracht gegeven om de afzuiginstallatie in te schakelen. Ik ben er van overtuigd dat de afzuiging heeft gewerkt omdat ik anders niet meer langs de rijskast de derde brandblusser had kunnen halen. De rookontwikkeling was heel erg sterk. (...) Ook met de tweede brandblusser heb ik in dezelfde richting en op dezelfde wijze geprobeerd de brand te blussen.
Ik heb om 01.14 en 01.16 uur nogmaals gebeld naar de GMK (Gemeenschappelijke Meldkamer, Rechtbank). Ik heb doorgegeven dat er opgeschaald moest worden en dat er een hoogwerker moest komen. (...)
Met betrekking tot storingen kan ik melden dat de middelste oven af en toe een storing gaf. De turbo ging niet aan. (...) Toen ik ten tijde van de brand het pand verliet hoorde ik dat er een storingsmelding werd gegeven. Ik weet niet van welke oven.
Ook was er af en toe een storing in een van de kneedmachines, de eerste gezien vanaf de bollenkast.”
2.12. In opdracht van [A] is onderzoek gedaan dat heeft uitgemond in het rapport van technisch onderzoek van 12 januari 2010 van expert [L] van [M] Contra Forensics (hierna: [M]). De rapporteur was op 3 november 2009 omstreeks 17.30 uur aanwezig op het schadeadres. De onderzoekers van Delta Lloyd en ERP waren ter plaatse bezig met het laatste onderzoek. Men had circa één meter van een 5-aderige mantelkabel uit een kabelgoot achter de eerste oven op twee punten doorgeknipt en veiliggesteld.
[L] beschrijft de ruimte achter de ovens als volgt. “Boven de ovens was geen verlaagd plafond aanwezig. De afstand tussen de bovenzijde van de ovens en de onderzijde van het platte dak bedroeg circa 70 centimeter. In het bedieningsgangetje achter de drie ovens waren tegen een deel van de wand wel weer PVC schrootjes gemonteerd.”
Als wijzigingen in de situatie ter plaatse waarvan wordt gezegd dat die storend zijn voor het onderzoek naar de brandoorzaak, worden genoemd:
- demonteren en afvoeren van restanten van de stuurkast boven de rijsoven
- demonteren en afvoeren van de restanten van de tl-armaturen van de afzuigkap
- afvoeren van zes tot acht meter lange, plaatstalen kokervormige afzuiginstallatie vanaf het dak
- afvoeren van de daaraan gekoppelde plaatstalen behuizing van de ventilator en de ventilator vanaf het dak
- afvoeren van twee containers met brandresten uit het pand en vanaf het dak.
Deze zaken blijken op 4 november 2009 al te zijn vernietigd.
Voorts stellen onderzoekers: “Brandbeeld (...) Na analyse van het algemene brandbeeld stellen [L] en [N] van [M] vast dat de brand met name had gewoed tussen de plaatstalen bovenzijde van de drie ovens en de onderkant van het hout van het platte dak. Het algemene brandbeeld was hoog onder het platte dak gesitueerd. Alle houten delen van het dakdeel boven de ovens en de afzuigkap, alsmede de zware houten dakbalken en de bitumineuze dakbedekking met de isolatie, waren door brand aangetast en een groot deel was door de brand vernietigd. Een onbekend deel van de dakdelen werd afgevoerd. De grootste vuurvernietiging boven de ovens en boven c.q. in de afzuigkap was opgetreden tussen twee metalen balken en boven c.q. in de omgeving van de afzuigkap, globaal boven oven-2.
Naar beneden waren alleen maar vuuraantastingen zichtbaar:
1 rond de apparatuur gemonteerd op de achterwand van oven-1
2 met een smalle V-vormige brandaantasting in de PVC-schrootjeswand achter oven-1
3 met een brede V-vormige brandaantasting in de PVC-schrootjeswand naast de ovens
4 aan de voorzijde in het midden van de rijsoven, met brandaantastingen afkomstig van in ieder geval de daarboven aanwezige schakelkast.
Het interieur van de ovens vertoonde geen bijzonderheden. Nergens rond de ovens werd de eventuele brandversnellende werking van de thermische olie of aardgas waargenomen of gemeld.(...)
Aanwijzen brandhaard (...) Het is in de loop van het onderzoek niet mogelijk gebleken om met zekerheid de plaats van ontstaan van de brand aan te wijzen. (...)
Bijzondere brandbeelden en relatie (...) De brandaantastingen zijn het meest geconcentreerd boven oven-2, tussen twee metalen dakdraagbalken.
Onder het plaatstaal op de ovens is het niet-brandbare isolatiemateriaal van de ovens niet door brand aangetast, alweer een teken dat de ovens zelf geen rol hebben gespeeld.
De afzuigkap is van alle metalen behuizingen het meest door brand aangetast. Metaal is uitgegloeid, blauw verkleurd en inmiddels ernstig gecorrodeerd. Aluminium materialen zijn gesmolten of verbrand. Hier zou gelet op het brandbeeld een oorsprong van brand aanwezig kunnen zijn. Storend element is hier alweer het vroegtijdig definitief afvoeren van de tl-armaturen, waarbinnen de oorzaak van de brand gelegen kan zijn geweest. (...)
Onderzoek door ovenbouwer Door servicemonteur, de heer [O] van ovenbouwer [P] GmbH uit [plaats] (Duitsland), werd op 11 november 2009 op verzoek van de heer [A] een onderzoek aan de restanten van de ovens ingesteld. Door hem werd geconstateerd, dat lekkage van thermische olie geen oorzaak van de brand kan zijn geweest en dat ook na de brand geen sporen van lekkage van olie zichtbaar waren. (...)
Temperatuurregistraties koelingen Alle koelingen worden op afstand elektronisch bewaakt door de meldkamer van KOMA Koeltechnische Industrie BV, afdeling TeleGuard te Roermond. (...) In totaal ontvingen wij 12 registraties van even zoveel koelinstallaties. De vanuit het pand van Bakkerij [A] B.V. verzonden tijd bleek een uur verkeerd te staan. Twee weken voor de branddatum ging de wintertijd in. (...)
datum tijd temperatuur
1 UVD-33.39.27 Monocell (=Banket Magazijn) 3-nov 01.15 uur uitval
Onderzoek elektra
(...)
- deze goot was goeddeels gevuld met grijze 5-aderige installatiekabels
- in deze goot werd door mij, afgezien van de door Delta Lloyd aangetroffen sporen van elektrische sluiting, geen andere plaats van sluiting vastgesteld
- van alle leidingen was de isolatie verbrand tot op de koperen kernen; de kernen waren niet uitgegloeid of bros en vertoonden nergens in de goot een afwijkend beeld
(...)
- de door Delta Lloyd als oorzaak aangewezen installatiekabel in de kabelgoot achter de ovens bleek bij ons onderzoek niet bij de ovens (meterkast-2 kantine) maar bij een koelcel in het banket magazijn te behoren (hoofdaansluiting, meterkast-1) (...)
Over de door Delta Lloyd aangewezen oorzaak van de brand (...) Het beeld van de breuk en pareling in de door Delta Lloyd veilig gestelde kabeldelen duidt op optie B, de onvolledige sluiting.
De uitstraling van de effecten van de onderhavige elektrische sluiting naar zijn directe omgeving, de overige koperen kernen van de 5-aderige installatiekabel, maar met name ook naar de overige kabels in de kabelgoot waren zeer gering (pareling) of geheel afwezig.
De door Delta Lloyd omschreven afwijkende (lichtere) aantasting van zijwand van de metalen kabelgoot past niet bij de zeer lokale schade bij de koperpareling. Zowel in de kabelgoot, aan de koperen kernen, als aan de buitenzijde van de kabelgoot werden door ons ter hoogte van de breuk geen nadrukkelijke bijzonderheden vastgesteld, anders dan dat de goot over een grote lengte was verzakt en dat nagenoeg alle leidingisolatie was verbrand. De kenmerken voor een V-vormige brandhaard zoals dat bij de PVC schrootjeswand wel zichtbaar is, ontbreken. (...)
De kabel bleek echter aangesloten te zijn op een elektrische veiligheid in meterkast 1 aan de straatzijde bij de trapopgang (...) en was daar aangesloten op de stuurkast van de vriescel, gekenmerkt UVD-33.39.27 Monocell. (...)
Opmerkingen met betrekking tot het rapport van Delta Lloyd (...) Inmiddels staat vast dat de door Delta Lloyd aangewezen rafelige elektrische leiding een 12 Volt stuurleiding van de ovens betrof, niet voorstelbaar een oorzaak voor deze brand.(...)
Afvoeren brandresten voraf aan onderzoek Delta Lloyd (...) Op deze foto is zelfs het door Delta Lloyd als oorzaak aangewezen deel van de kabelgoot zichtbaar (foto 5). Indien de foto’s (gemaakt door [A], rechtbank) goed worden beschouwd blijkt, dat de bitumenresten rond de dakdoorvoeren nagenoeg op elkaar aansluiten. (...) Ook is zichtbaar dat de bitumen ter reconstructie teruggelegd kunnen worden tegen de linkermuur en dan nagenoeg aansluiten tegen de randafwerking. Er is geen ruimte om een primaire brandhaard in de kabelgoot te vermoeden onder dit deel van het dak. (...) In het middelste op de foto zichtbare dakdeel, boven oven-2, zijn de verbandingen van dakdelen en bitumen aanmerkelijk uitgebreider (foto’s 4, 8 en 19). Daar resteert nagenoeg geen dakdeel meer.(...)
Opties voor de oorzaak van deze brand (...) Daarbij werd de volgende mogelijkheden vastgesteld:
elektrische oorzaak (...)
- met name worden genoemd de dunnere elektrische leidingen (stuurstroomleidingen), de elektrische installaties achter oven-1, de stuurkast van de rijsoven, de motor van de afzuiginstallatie op het dak en de tl-verlichtingsarmaturen van de afzuigkap
knaagdieren in de bakkerij
(...) voor bestrijding van plaagdieren lokmiddelen geplaatst
(...) tijdens de opruimingswerkzaamheden het reestant van een groot knaagdier, waarschijnlijk een rat, aangetroffen
(...)
Stoffen vatbaar voor zelfontbranding
Dergelijke stoffen werden niet gemeld en er werden ook geen aanwijzingen voor aangetroffen
(...)
Pyrolyse van met name houtdelen
De temperatuur van de uit de stookruimte toevoerde thermische olie bedraagt maximaal 300 ºC. (...) Indien deze temperaturen in contact komen met brandbare materialen met een lagere ontbrandingstemperatuur kan brand ontstaan. Houten delen zijn daarbij extra riskant omdat bij hout, dat gedurende langere tijd (maanden of jaren) aan hogere temperaturen wordt blootgesteld door pyrolyse de (zelf)ontbrandingtemperatuur drastisch kan dalen. (...) Of houten (dak)delen in contact waren met de genoemde temperaturen kan vanwege de uitgebreide brand en de wijzigingen in de situatie daarna niet meer worden vastgesteld.
(...)
De juiste oorzaak van de brand kon niet meer worden vastgesteld, enerzijds vanwege de grote vuurvernietiging in het gebied en anderzijds vanwege meerdere mogelijkheden voor de plaats van ontstaan en de uitgesproken kans dat de oorzaak al vooraf aan elk onderzoek definitief werd afgevoerd.
(...)
Scenario voor het ontstaan van deze brand (...) Pogingen om een scenario op te stellen, geredeneerd vanuit de door Delta Lloyd aangewezen oorzaak in een kabelgoot achter
oven-1, falen direct op basis van de onmogelijkheid van branduitbreiding. Naast vele andere argumenten die een oorzaak op deze locatie tegenspreken is met name de late stroomuitval in de betrokken installatiekabel reden om deze mogelijkheid van oorzaak af te wijzen.”
2.13. De heer [N] van [M] heeft in opdracht van [A] op en na 3 november 2009 tactisch onderzoek verricht naar de brandoorzaak en daarover voor zover hier van belang als volgt gerapporteerd.
“De heer [Q] (aannemersbedrijf [Q]) te Breda deelde mede, dat hij op de ochtend van 03 november 2009 vroeg in de morgen bij de uitgebrande bakkerij van [A] was geroepen. (...) Die ochtend sprak de heer [Q] met de schade expert van Delta Lloyd, de heer [G]. Hij vroeg of de afzuiginstallatie nodig was voor onderzoek. Als dat niet het geval was, dan kon de machinist deze direct in een container takelen. De heer [G] is daarna korte tijd bij de afzuiginstallatie geweest en deelde toen mede, dat deze afgevoerd kon worden. (...)
Op woensdag 04 november 2009 werd te Gilze door mij, [L], gesproken met: De heer [J] (...) Hij verklaarde: (...) Ik zag toen ik in het donker de ovens naderde dat het controlelampje van de temperatuur van de eerste oven al brandde, ten teken dat de oven z’n baktemperatuur van 270 ºC al had bereikt. Dat is eigenlijk te vroeg. (...) Van af het tijdstip van binnenkomst en het ontdekken van de brand heb ik geen bijzonderheden waargenomen. (...) Ik hoorde [K] roepen ‘Hé, het brand daar!’. (...) [K] trok de deur open. Ik zag op de vloer, vlak achter de deur en dus achter oven 1, in het midden van het gangetje achter de drie ovens, verspreide gebiedjes van vuur, veroorzaakt door vallende en druppenlende materialen. Ik keek door de deuropening omhoog en zag vuur rechts hoog boven de ovens, tussen van de bovenzijde van de ovens en het lage platte dak. Ik had de indruk dat het hele gebied boven de ovens in brand stond.
Ik had tegelijkertijd zicht op de metalen kabelgoot links hoog langs de muur. Ik zag daar geen vuur. Ik kon die hele kabelgoot goed zien, behalve de eerste halve meter hoog achter het schot boven de deur. Toen ik het vuur door het (lucht)rooster laag in de deur zag was er niet tegelijkertijd ook vuur bij de doorvoer van die kabelgoot door het paneel boven de deur. (...) Het gebruik van de eerste blusser had geen effect op de brand. Ik spoot, staande op de vloer hoog naar de bovenzijde van de ovens. Ik heb de tweede blusser gehaald (...) Ook de tweede blusser had geen effect op het vuur. Ik heb bij de nooduitgang de derde blusser gehaald. (...) Ik heb de derde blusser niet meer helemaal leeggespoten, ik kreeg de brand niet onder controle. Op dat moment ging een van de ovens met een piepalarm in storing.”
2.14. Op verzoek van [M] heeft [R] onder eindverantwoordelijkheid van [S] van C+B Advies en Expertise (hierna: C+B) electrotechnisch onderzoek gedaan dat heeft geresulteerd in een rapport van 12 januari 2010. Het schadeadres is door hen op 4 november 2009 bezocht.
Het rapport vermeldt voor zover hier van belang het volgende.
“4.6 (...) Achter de ovens is tegen de muur op een hoogte van ongeveer 2,5 m een kabelgoot gemonteerd met een breedte van 70 mm en een hoogte van 60 mm. Het is een metalen, geheel gegalvaniseerde, kabelgoot van de gebruikelijke uitvoering. (...) Door ERP wordt verondersteld dat op deze plaats de brand is ontstaan. De kabelgoot is op die plaats vervormd en een gedeelte is naar beneden gezakt als gevolg van de brand. (...) Door de gevolgen van de brand zijn de kabels in de kabelgoot over een grote lengte niet meer voorzien van een buitenmantel en aderisolatie. Deze is normaliter van kunststof en is geheel verbrand. (...)
4.8 (...) Omdat zowel de Teleguard als de deegbewaarcel (de UVD-33.39.27 Monocell) zich achterin het pand bevonden, en nog grotendeels ongeschonden zijn, kan er van worden uitgegaan dat het stoppen van de registratie van de Teleguard (op 03-11-2009 om 01.15h) niet is veroorzaakt door de brand maar door het uitvallen van de elektrische voeding. (...)
7.1 (...) Derhalve moet worden geconcludeerd (in verband met het brandbeeld, de verklaring van [J] en de foto’s en de omstandigheid dat geen van de beschreven brandsporen deze conclusie weerspreken) dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de brand is ontstaan in de ruimte boven de ovens, ongeveer in het midden. (...) Omdat een groot gedeelte van de brandresten reeds verwijderd was, in opdracht van de verzekeraar, kan geen volledige zekerheid worden gegeven. (...)
7.2 (...) Met zekerheid is vastgesteld dat de brand niet is veroorzaakt door een defect aan de elektrische installatie (zijnde het samenhangend geheel van leidingen, schakel- en verdeelinrichtingen, aansluitpunten en dergelijke die dienen voor het voeden van de ovens, de overige elektrische apparaten zoals de ventilatoren en de verlichting, ter onderscheiding van de ‘elektrische voorzieningen’, de voorzieningen die dienen voor het regelen, aansturen en voeden van de ovens, de ketel en elektrische apparaten). Door onderzoeker is uitvoerig geïnventariseerd de topologie van de elektrische installatie. (...) Bij die inventarisatie werd het onderzoek in ernstige mate belemmerd door dat delen van de dakconstructie en de daarop geplaatste apparatuur reeds waren verwijderd en afgevoerd in opdracht van de verzekeraar. (...) Niettemin heeft de onderzoeker zich een voldoende betrouwbaar beeld kunnen vormen over de wijze waarop de elektrische installatie aanwezig was voordat de brand had plaatsgevonden. (...)
Met zekerheid is vastgesteld dat in het gebied waar de brand is ontstaan, in het midden van de ruimte boven de ovens, zich geen elektrische installatiedelen bevonden. Er waren geen kabels, aansluitpunten, regelkasten, lasdozen verlichtingsarmaturen of wat dan ook in dat gebied aanwezig. De brand kan derhalve niet ontstaan zijn door een defect aan de elektrische installatie omdat er geen elektrische installatie aanwezig was. (...)
Ook is vastgesteld dat in de schakelkast van oven 2 de glaszekering in de spanningsomvormer is aangesproken. Het betreft de glaszekering van 10 A in het secundaire deel met een spanning van 24 V. Het secundaire deel is bestemd voor de voeding van het stuurstroomcircuit van de oven. De glaszekering in het primaire deel van de spanningsomvormer was nog intact. Om de glaszekering in het secundaire deel aan te laten spreken, moet er een overstroom hebben gelopen. Dat is alleen mogelijk als het primaire deel nog is aangesloten op een werkende spanningsbron. Niet kon worden onderzocht waardoor de glaszekering van 10 A is aangesproken. Er zijn drie mogelijkheden: (...)
Mogelijkheid 1 (door de brand) houdt in dat er een andere oorzaak moet zijn. Wij hebben begrepen uit het rapport van [M] contra Forensics dat niet meer is vast te stellen wat de brandoorzaak is.
Mogelijkheid 2 (ten gevolge van een overstroom die de oorzaak van de brand is) is zeer reëel. Er zijn meerdere oorzaken mogelijk, doch een en ander kan niet meer onderzocht worden en is niet relevant. Indien de brand veroorzaakt zou zijn vanuit deze meeraderige zwakstroom stuurstroomkabels is dat gegeven niet relevant omdat de verzekeraar geen eisen heeft gesteld met betrekking tot het beheer van de elektrische voorzieningen. (...)
Omdat een volledig inzicht is verkregen in de topologie van de elektrische installatie kan volledige zekerheid worden gegeven. (...) Het is een mogelijkheid dat de brand is ontstaan door een defect aan de meeraderige zwakstroom stuurstroomkabels op de oven. (...) Omdat meerdere materialen voortijdig zijn afgevoerd, waardoor geen gedegen onderzoek mogelijk was, kan geen grotere zekerheid worden gegeven. (...)
7.3 (...) In 4.10 is reeds aangegeven dat er geen noemenswaardige bijzonderheden, beschadigingen of defecten geconstateerd zijn, die zouden kunnen wijzen op een slecht beheer van de elektrische installatie. (...) Voor het vaststellen van de staat van de elektrische installatie direct voor de brand is alleen een visuele inspectie uitgevoerd. (...) In dit verband wijst de onderzoeker er op dat bij inspecties overeenkomstig EN 50110-1 / NEN 3140 nagenoeg uitsluitend afwijkingen worden vastgesteld tijdens de visuele inspectie. Bij de metingen en beproevingen worden zelden afwijkingen vastgesteld omdat de elektrotechnische materialen waaruit de installaties worden opgebouwd sinds vele jaren zeer degelijk zijn en veroudering niet zomaar voorkomt. Een uitzondering vormen de bewegende delen in de installaties, zoals aardlekschakelaars. In de voorliggende zaak is één defecte aardlekschakelaar aangetroffen. Niet kon worden vastgesteld of de aardlekschakelaar al defect was voor dat de brand ontstaan is of defect is geraakt door de brand.
7.4 (...) Niet is vast te stellen waardoor de brand is ontstaan. (...) met een nauwkeurigheid van 75% dat de brand is veroorzaakt door een defect in de meeraderige zwakstroom stuurstroomkabels op de oven. (...) Dat defect kan ontstaan zijn door meerdere oorzaken. We denken daarbij aan bijvoorbeeld:
• thermische aantasting door de warmte van de oven;
• chemische aantasting door toevoegingen aan reinigingsmiddelen en verdelgingsmiddelen;
• aantasting door mechanische belastingen;
• aantasting door insecten, muizen, en ander ongedierte.
7.5 (...) De onderzoeksmethode van ERP is niet valide. (...)
De deskundige van ERP heeft parelvormig aan een kabel vastgesteld maar zich niet afgevraagd of deze parelvorming ontstaan was door de brand of veroorzaakt is door de brand. Hij heeft eenvoudig aangenomen dat daar de brandoorzaak lag. (...)
8.1 (...) Aan de hand van de foto’s is vastgesteld dat op tenminste vier van de vijf aders lasparels zichtbaar zijnen een ader is onderbroken. De sporen op drie aders geven aan dat deze aders gelijktijdig betrokken zijn geweest bij de sluiting. (...)
Door de lasparels staat vast dat er gedurende een relatief langere tijd een sluiting heeft plaatsgevonden, waarbij een vlamboog is ontstaan. Dit kan alleen opgetreden zijn bij een sluiting met een relatief hoge weerstand. In de norm voor laagspanningsinstallaties, NEN 1010 alle versies, wordt uitsluitend gekeken naar sluitingen met een verwaarloosbare impedantie. Bij de veiligheidsbepalingen in deze norm NEN 1010 wordt op geen enkele wijze rekening gehouden met sluitingen met een hogere weerstand. (...) Van belang is de beantwoording van de vraag of de warmte die de directe oorzaak van het ontstaan van de onvolledige sluiting (zoals hier het geval was) is, is ontstaan in de kabel zelf of van buiten de kabel komt. (...)
8.2 (...)Vastgesteld is dat de kabel is aangesloten op de hoofdschakel- en verdeelinrichting in de entree, op krachtgroep 3. (...) uitsluitend de deegvriescel is op de kabel aangesloten. Krachtgroep 3 (...) is tegen overstroom beveiligd door drie smeltveiligheden (...) Alle drie de smeltveiligheden zijn aangesproken. Het is aannemelijk dat de overstromen door de sluiting met de hoge weerstand door deze smeltveiligheden zijn onderbroken.
8.3 (...) De deegbewaarcel was echter om 01.14.59h nog gewoon in bedrijf. (...) Hieruit kan niets anders worden geconcludeerd dan dat de onvoordelige sluiting pas is ontstaan nadat de brand was gemeld bij de brandweer. De onvolledige sluiting is ontstaan toen de brand reeds geruime tijd bestond. De brand is derhalve niet ontstaan door warmte in de kabel zelf maar door warmte van buiten de kabel, de warmte van de brand. (...)
8.4.1 (...) In NEN 1010:1995 wordt aardlekbeveiliging dan ook niet in relatie gebracht met beveiliging tegen overstroom. Als beveiliging tegen overstroom mogen o.a. vermogensschakelaars met kortsluitbeveiliging en smeltveiligheden worden gebruikt. (...)
8.6 (...) Een isolatiemeting van de kabel is onderdeel van een inspectie volgens NEN-EN 50110-1 / NEN 3140.
Mocht er sprake zijn van een beschadiging van het isolatiemateriaal, dan zal dat bij een isolatiemeting slechts worden opgemerkt als er een verbinding bestaat tussen de aders of een vreemd geleidend deel, eventueel met een hoge overgangsweerstand. (...) Er zijn geen sporen aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van vocht of geleidende stof op de plaats waar het deel van de kabel zich bevond. (...)
Met zekerheid moet worden geconcludeerd dat: indien de isolatie van de kabel was beschadigd, dit niet zou zijn geconstateerd bij een isolatiemeting.”
2.15. Op 10 november 2010 hebben Ir. [T] (scheikundige) en Ing. [U] (thermodynamisch onderzoek) onder eindverantwoordelijkheid van [S] en in aanwezigheid van [D] onderzoek gedaan naar de aders die ERP aan hen ter beschikking heeft gesteld. Dit heeft uitgemond in een rapport van 13 december 2010 van C+B, waarin voor zover hier van belang het volgende staat.
“(...) 3.1 Zo heeft de heer [D] aangeven dat de betreffende kabel midden in de kabelgoot lag zowel in horizontale als in verticale richting en geheel was omringd door andere kabels. (...)
3.2 Er waren geen maatregelen genomen om de monsters te beschermen tegen van buiten komende wijzigingen zoals mechanische beschadigingen of oxidatie. (...)
Op geen enkele wijze was op de aders aangegeven dat het aders waren van een kabel uit de bakkerij [A] te [plaats]. (...)
3.4.6 De ader is nabij de lasparel gebroken. Microscopisch onderzoek geeft aan dat de breuk ontstaan is na de vorming van de lasparel en nadat de draad was afgekoeld. Het breukvlak is karakteristiek voor een koude breuk. (...)
3.5.2 (...) Lasparels zijn uitsluitend aangetroffen binnen de cirkelvormige topologie van de kabel. Er zijn geen andere lasparels aangetroffen. (...)
3.6.1 (...) Aan de lasparels is te zien dat er geen sluiting heeft plaatsgevonden met de metalen kabelgoot of met een ander geleidend deel, bijvoorbeeld een metalen mantel van een andere kabel. (...)
3.7.2 (...) De lasparels kunnen, op basis van thermodynamica, zowel tijdens de brand als direct voorafgaand aan de brand zijn ontstaan.
3.8.2.1 (...) Bij beschadiging type a) (beschadiging door schaven bijvoorbeeld door een scherp voorwerp) is de mantel van de kabel beschadigd. De aderisolatie is nog volledig intact. Er ontstaan geen zichtbare beschadigingen op de aders, omdat de aderisolatie volledig intact blijft. Er kan door beschadiging type a) geen kortsluiting zijn ontstaan.
3.8.2.2 (...) Bij beschadigingen type b) ( de mantel en de isolatie van twee aders is verwijderd, bijvoorbeeld door een scherp voorwerp) is de mantel van de kabel beschadigd en is de isolatie van maximaal twee aders beschadigd. Een dergelijke beschadiging kan niet ontstaan zonder dat krassporen op de aders achter blijven. Er zijn geen krassporen aangetroffen. Bovendien is het niet aannemelijk dat op alle actieve aders nagenoeg gelijke parels ontstaan, omdat nooit meer dan twee aders gelijktijdig door beschadiging kunnen worden ontdaan van de aderisolatie. Het defect type b) kan niet zijn opgetreden.(...)
3.8.3.1 (...) Bij bestudering van de monsters zijn van de aders zijn geen mechanische beschadigingen aangetroffen. Geen van de mogelijke typen mechanische beschadiging zijn opgetreden. (...) Er kan niet anders geconcludeerd worden dan dat op het moment dat de lasparels ontstonden, de installatiekabel niet mechanisch beschadigd was. Dit is met zekerheid vastgesteld. (...)
4.2 Samenvatting
Omdat er geen beschadigingen aanwezig waren op het moment dat de brand ontstond, moeten de lasparels ontstaan zijn tijdens de brand.
Met zekerheid is vastgesteld dat de lasparels zijn ontstaan tijdens de brand als gevolg van het teniet gaan van de aderisolatie van de kabel door de brand.”
2.16. Tijdens een voorlopig getuigenverhoor gehouden op 17 maart 2011 hebben de volgende getuigen in aanvulling op het voorgaande, voor zover hier van belang het volgende verklaard.
[J]:
“Rond 12.00 uur … Tot die tijd heb ik geen brandlucht geroken. (...) Rond 1.10 uur stonden wij, … samen te werken in de ruimte tegenover de ovens. (...) Het tijdstip van 1.10 uur weet ik omdat ik dat op mijn telefoon heb nagekeken, omdat ik 112 heb gebeld. (...) Op de grond zag ik druppels van materiaal dat in brand stond. (...) Ik keek vervolgens naar boven en zag op de ovens tussen Ovens 1 en 2 vuurvlammen. Het vuur dat ik zag was beperkt tot een ruimte van een paar vierkante meters boven de ovens en het plafond/dak daarboven. Het plafond/dak stond ook al in brand. (...) Ik stond intussen met mijn linkerschouder tegen de deur en met de blusser in mijn rechterarm rechts naar boven te blussen in de richting van de vuurhaard (...) Gedurende het blussen heb ik steeds in die houding gestaan. Ik heb niet naar links geblust. Er was geen blussend effect door het blussen. Door het blussen werd het vuur juist steeds erger en het begon erger te roken. De vlammen werden breder maar gingen met name de hoogte in. De vlammen gingen niet richting buitenmuur, die zich achter de ovens bevindt.(...) In het begin nadat de afzuigkap werd aangedaan had het enig effect. De rook werd namelijk weer weggezogen, waardoor ik weer enig zicht had op hetgeen ik aan het blussen was. De afzuigkap had ook effect op de rook achter de ovens. Op het moment dat ik begon met blussen werd het vuur erger en begon de intense rookontwikkeling. Voordat ik begon met blussen had ik nog zicht in de volledige ruimte achter de ovens. (...)
Oven 1 is de moederoven en die schakelt automatisch aan, gebruikelijk tussen 11.30 en 12.00 ’s avonds. Het duurt een half uur tot drie kwartier om de ingeschakelde temperatuur te bereiken. Dan pas gaat het groene lampje branden.
(...) Ik ben ook werkzaam als brandweerinstructeur … Als instructeur train ik op blustechnieken, hulpverlening en hittetraining (...) Ik train ook op vloeistofbranden, daaronder begrepen olie en benzine. Als ik een brand blus zie ik aan het effect, de kleur van het vuur, de vuurverschijnselen en de kleur van de rook of het gaat om een elektrotechnische of een vloeistofbrand. Op basis van mijn ervaring vermoed ik dat de brand in de bakkerij een vloeistofbrand was, omdat toen ik met de schuimblusser bluste het vuur erger werd en de rookontwikkeling intenser. Schuim bestaat voornamelijk uit water. De vuurdruppels die ik bij de deur achter de ovens zag waren vermoedelijk van bitumen. Ik weet dat uit ervaring, ik heb dat eerder gezien. De druppels kwamen vanuit de houten spleten in het dak. (...) Op het moment dat ik bij de deur achter de ovens stond, dus rond 1.10 uur, stond het dak in brand.(...) Ik zag geen vlammen in de kabelgoot achter de ovens, geen vuurbelasting of vuurverschijnselen. (...) Op basis van mijn ervaring, gelet op de vuurbelasting, het vuur dat ik heb gezien en gelet op het hout dat al brandde was de brand al minstens een half uur gaande op het moment dat ik voor het eerst bij de deur achter de ovens kwam. (...) Ik heb boven de ovens geblust en niet op de kabelgoot, die zich links bevindt. Ik heb ook tegen de heren van de verzekeringsmaatschappij gezegd dat op het moment dat ik ben gaan blussen de brand heftiger werd en dat er meer rook kwam.”
[K]
“Ik ben naar de deur gegaan en heb die opengedaan en heb van beneden naar boven gekeken en ik zag een plasje branden op de grond. Ik zag daarna ook brandende druppels vallen op de turbo van Oven 1. (...) Verder naar boven zag ik veel vuur. Dat was tussen Oven 1 en Oven 2. (...) Er was geen vuur tegen de wand van de buitenmuur achter de ovens, maar het vuur was wel breed. Het plafond in de gang achter de ovens was aardig gevuld met brand. (...) zag ik veel zwarte rook in de bakkerij. Tegen de wand van de buitenmuur achter de ovens liep een kabelgoot. (...) Bovenop het dak zag ik de brand. Er waren vlammen van 1 à 2 meter hoog. De vorm van het vuur was niet rond, maar meer een strook, langwerpig. Naar schatting ongeveer 3 meter lang, maar de lengte weet ik niet zeker.”
[D]
“Op 3 november is de onderzoeksvraag bij ons binnengekomen en ik denk dat ik kort na het middaguur ter plekke was. Een andere expert, [G] of [F], was al ter plekke. Ik heb zelf ook op 3 november de heer [C] van ERP te hulp geroepen. Toen ik daar aankwam was men al bezig het dak te vernieuwen. (...) In de ruimte achter de ovens zijn wij gaan zoeken naar de oorzaak van de brand. Het was wel lastig dat het dak boven die ruimte al weg was toen wij aankwamen. (...) In die ruimte achter de ovens zijn wij gaan zoeken naar een V-vorm die zou passen bij het beeld dat wij van de brand hadden en het totaalbeeld van de brand. Als je zo’n V-vorm vindt, vind je daar ook de primaire brandhaard. Die V-vorm vonden wij bij de kabelgoot. Ik heb de kabels uit die kabelgoot een voor een naar buiten gelegd en toen vond ik het stuk kabel dat ik gefotografeerd heb op foto’s 7 en 8 op pagina 15/31 van het rapport. Ik heb daar met rode pijlen het gedeelte in de kabelgoot aangegeven waar de meeste aantasting van de kabels en van de kabelgoot was te zien en juist in het midden daarvan was er een doorgebrande kabel. Juist boven die plek vond ik, … gesmolten bitumen. Als bitumen gaat branden, valt het in plasjes naar beneden en die plasjes blijven ook branden, het bitumen brandt op. (...) Op de plek van die doorgebrande kabel vond ik tekenen van kortsluiting. Een ader was helemaal door. (...) Er springen dan vonken koper over op andere aders. Daar op die andere aders ontstaan dan parels, die te zien zijn op foto’s 9 en 10 op pagina 16/31 van het rapport. (...) Wat ik daar gezien heb is een schoolvoorbeeld van kortsluiting. (...) Op die foto is tevens een metalen balk te zien, een H- of I-balk. Op die balk zijn tekenen te zien van verhitting. Het rood uitgeslagen deel is heel heet geweest, aan de rechterkant, daar waar de balk donker en beroet is, is die balk minder heet geweest. Dat betekent dus dat het gedeelte boven de ovens niet zo heet is geweest. Op foto’s 40 en 41 in de bijlage is een andere metalen balk boven datzelfde gangetje te zien en ook daar is te zien dat die metalen balk rood is uitgeslagen boven het gangetje. Ik heb die foto zo gemaakt omdat dit beeld boven het gangetje bestond en niet boven de ovens. Uit de restanten van het dak heb ik wel kunnen opmaken dat het vuur er doorheen gebrand is, maar ik heb niet kunnen reconstrueren op welke plek het vuur door het dak geslagen is. Aan de achterzijde van de ovens heb ik geen brandoorzaak gevonden. (...) Dat bitumen dat op de grond heeft liggen branden is wel de oorzaak geweest van secundaire brandhaarden. (...) Bij een kortsluiting tref je het beeld van jutterende vonken aan, waarmee ik bedoel dat de kortsluiting nog niet volledig is, maar er wel vonken overslaan. Die situatie kan wel een hele dag geduurd hebben. Langzaamaan tijdens zo’n proces gaat er materiaal van de sluitende ader weg en springt over naar een andere ader. Volgens mij is in dit geval sprake van een onvolledige kortsluiting, omdat de kapotte ader niet geheel is verbonden met een andere ader. Ik ben geen elektrotechnisch deskundige. ERP heeft die deskundigheid wel. Na een tijdje bij dat jutterende proces gaat de kabelisolatie branden en die brand breidt zich dan uit. Deze kabel lag in een ijzeren kabelgoot. (...) U kunt op foto 41 ook zien dat de kabelgoot zich bevond boven de dwarsbalk waarin de olieleiding voor de ovens zat en onder de metalen H-balken waar ik zojuist over verklaarde. Ik heb niet onderzocht welk apparaat met deze kabel van stroom werd voorzien. Volgens mij was dat niet de verlichting, want ik heb gehoord dat die nog brandde toen de mensen het pand verlieten. Ik heb gelezen dat deze kabel de koel/vriescel in de banketbakkerij van stroom voorzag. Het lijkt mij dat bij een kabelbreuk de koelmotoren dan uitvallen. (...) Als het zo is dat die kabel de kabel is die ik stuk heb aangetroffen en dat die kabel dat apparaat van stroom voorzag, dan zou dat apparaat zijn uitgevallen na 1.00 uur en voor 1.15 uur. (...) U vraagt mij of er ook een alternatieve onderzoeksmethode mogelijk is, bijvoorbeeld naar aanleiding van de staatjes die u mij zojuist heeft getoond, dus naar aanleiding van het functioneren van de elektrische apparaten. Dat is op zich mogelijk. Ik heb de situatie destijds op alle manieren bekeken. Ik heb bijvoorbeeld ook gezocht naar brandbare vluchtige stoffen. Nadat ik mijn onderzoek had afgerond en een brandhaard had gevonden vond ik een tweede methode niet meer relevant. U vraagt mij of ik de kortsluiting die volgens het staatje na 1.00 uur heeft plaatsgehad en een brand die om 1.14 uur niet met de ter plekke aanwezige brandblussers te blussen is, mogelijk acht. Ja, dat kan. (...) En de aangetaste kabel lag in het midden van de kabelgoot en niet aan een buitenzijde van de kabelgoot. Alleen de ader in die kabel in het midden is aangetast.(...)
U vraagt mij of ik de kortsluiting die volgens het staatje na 1.00 uur heeft plaatsgehad en een brand die om 1.14 uur niet met de ter plekke aanwezige brandblussers te blussen is, mogelijk acht. Ja, dat kan.
Ik heb de afzuiginstallatie die op het dak zou hebben gestaan nooit gezien en ook nooit onderzocht. Het is mij heel duidelijk geweest dat de brand vanaf de onderkant van het dak is ontstaan en niet vanaf de bovenkant, bijvoorbeeld door de afzuiginstallatie die bovenop het dak stond. (...) [K] heeft gezegd dat hij vlammen midden in de gang zag, [J] verklaarde over vuur iets meer richting de oven. Ik wijs u er nogmaals op dat de metalen H-balken aan de linkerzijde heel heet zijn geweest, maar niet boven de ovens. (...) Ik heb bovenop die ovens ook geen brandoorzaak gevonden. Ik moet u ook zeggen dat mensen in de paniek die bij een brand ontstaat ook niet altijd alles goed zien of zich herinneren. Dat geldt naar mijn ervaring zelfs voor een geoefende brandweerman, waar het dan zijn thuis- of eigen werksituatie betreft.”
En tijdens een voortzetting van het verhoor van [D] op 27 april 2011:
“Mijn conclusie heb ik gebaseerd op basis van het brandtechnisch onderzoek en daarbij heb ik meegenomen de conclusies van ERP. Ik deel de conclusies van ERP. (...) De steenwol die als isolatiemateriaal dient en zich bevindt om de olieleiding is niet door mij onderzocht. Ik heb immers geen steenwol gezien. Het plaatwerk waarin de steenwol en de olieleiding zich bevinden was intact. Ik heb de olieleidingen achter de ovens visueel onderzocht door ze te controleren op defecten, bijvoorbeeld lekkages of aantasting door vuur. Ik heb ook visueel gecontroleerd of er voldoende olie was in de ketel. Aan het metertje op de ketel, dat zich in de ketelruimen bevond, kon ik zien dat de ketel op druk was. Volgens mij was er daardoor geen lekkage van de olieleidingen. Er waren ook geen lekkages aangetroffen. Ik heb de olie die zich in het systeem bevond niet uitgepompt. Vanwege de druk op het metertje is ook dit feit, volgens de schilmethode, niet in het rapport opgenomen. Ik weet niet meer welke druk het metertje op de ketel aangaf. (...) Ik heb visueel geconstateerd dat er nergens olie naar buiten was getreden die in brand had kunnen gaan. (...) De ontbrandingstemperatuur van olie kan dalen als het fijn verdeeld is in bijvoorbeeld isolatiemateriaal. (...) Deze mogelijkheid is ook bij mijn onderzoek betrokken. (...) Daarmee bedoel ik te zeggen dat de kabel was doorgebrand door kortsluiting. Ik ben tot die constatering gekomen na visueel onderzoek van de kabel. Ik heb die kabel niet microscopisch onderzocht. (...) Op de vraag of in dit geval de kortsluiting de oorzaak en niet het gevolg was van de brand antwoord ik als volgt: bij een onvolledig sluiting blijft de elektriciteit jutteren waardoor de brand ontstaat. Dat is het proces dat hier heeft plaatsgevonden. Dat heb ik geconstateerd aan de hand van een visuele controle en het past precies in het brandbeeld. (...) Een verzinkte kabelgoot blijft wit na de afkoeling daarvan. Een kabelgoot kan doorbuigen omdat het metaal week wordt bij bepaalde hoge temperaturen. Bij deze kabelgoot was er minimale verbuiging zichtbaar. (...) Ik constateerde een gele en rode verkleuring van de balk die is ontstaan door hitte-inwerking waardoor de verf was afgebrand. De balk was op de hoogte boven het gangetje het heetst geweest terwijl boven de ovens de balk zwart beroet was. (...)”
2.17. Naar aanleiding van een nadere vraag van mr. J. Backx of sprake kan zijn geweest van een ‘vloeistofbrand’ hebben ir. [T] en [S] van C+B nader onderzoek ingesteld. Dit heeft geleid tot een rapport gedateerd 8 juni 2011, dat voor zover hier van belang het volgende vermeldt.
“5. (...) In de ruimte boven de oven was een brandbare vloeistof aanwezig, te weten thermische olie. (...)
Thermische olie kan alleen ontbranden indien aan de volgende voorwaarden voldaan wordt:
- er is contact tussen de thermische olie en zuurstof, zoals dat voorkomt bij lekkages, en als de thermische olie in isolatiemateriaal is geabsorbeerd;
- de temperatuur is minimaal 180ºC, het vlampunt van thermische olie;
- er is een externe ontstekingsbron aanwezig of de ontbrandingstemperatuur van de olie, 330ºC wordt bereikt.
- Ook kan de damp van de thermische olie, die vrij komt als de olie opwarmt, door een ontstekingsbron, bijvoorbeeld een vonk, ontbranden. De olie wordt dampvormig bij een temperatuur van ongeveer 120ºC. (...)
De oorzaak van de brand kan gelegen zijn in de ontbranding van deze brandbare vloeistof of in de ontbranding van de oliedamp die vrij komt bij opwarming van de olie. (...)
De oorzaak van de brand is 98 % zeker gelegen in de ontbranding van de thermische olie, dan wel van de damp die vrij komt bij opwarming van de olie. (...)
6.2 (...) Indien een leiding voor thermische olie is geïsoleerd met steenwol en er ontstaat een lekkage, dan zal de thermische olie spontaan gaan branden als de leiding warmer is dan 200ºC. (...) In de wand van de oven is ruimschoots isolatiemateriaal aanwezig. Ook de leidingen van de ketel naar de oven zijn geïsoleerd. (...)
7.2.3 (...) Uit de in paragraaf 6.5 beschreven experimenten is gebleken dat bij opwarming van de thermische olie een grote hoeveelheid oliedamp ontstaat. Deze oliedamp is explosief. Slechts een klein vonkje is voldoende om deze damp te ontsteken.
7.3 (...) er moet dus op dat moment brandstof, zuurstof en een ontstekingsbron aanwezig geweest zijn. Daarnaast moet de ontbranding van de thermische olie zich hebben kunnen ontwikkelen tot een uitslaande brand. (...)
7.3.2 (...) Door de grote schade die de brand heeft aangericht, is het niet mogelijk om een eventueel lek op te sporen. Wel is bekend dat na de brand (op 4 oktober 2010, blijkens een nota van [V] Handelsmij B.V., rechtbank ) de thermische olie uit de ovens is gepompt en is afgevoerd door de firma [V]. (...) Het is mogelijk dat er een lekkage van thermische olie was tijdens en voorafgaand aan de brand. (...) In geval van lekkage is het mogelijk dat de thermische olie in contact is geweest met zuurstof. (...)
7.3.3 (...) In geval van lekkage is het mogelijk dat de ontbrandingstemperatuur van de thermische olie verlaagd wordt, waardoor zelfontbranding plaats kan vinden. (...)
7.4 (...) Op de thermische olie na, waren er geen brandbare vloeistoffen aanwezig in de ruimte achter de ovens. De verklaring van de heer [J] duidt er dus op er thermische olie bij de brand betrokken was. Dit betekent niet per definitie dat de brand ook ontstaan is door thermische olie, maar impliceert wel de aanwezigheid van een lekkage van thermische olie. (...) Andere potentiële brandoorzaken, zoals een storing van de afzuiginstallatie of een kortsluiting door ongedierte, kunnen de snelle brandontwikkeling en de positie van de vlammen niet verklaren en zijn daarom zeer onwaarschijnlijk. (...) De verklaring van de heer [J] en de hoeveelheid olie die uit het systeem is gehaald geven aan dat 100 % zeker een lekkage is geweest van thermische olie. (...) Gezien deze snelle brandontwikkeling, is het zeer waarschijnlijk dat er oliedamp betrokken is geweest bij het ontstaan van de brand. Uit de experimenten die in paragraaf 6.5 beschreven zijn, blijkt dat de oliedamp in het hout trekt en dat zodra deze oliedamp ontstoken wordt, in zeer korte tijd een flinke brand ontstaat.”
2.18. Op 17 juni 2011 heeft [W] van elektrotechnisch Inspectiebureau [W] op verzoek van Delta Lloyd gerapporteerd omtrent een onderzoek naar de elektrotechnische juistheid van het rapport van C+B van 12 januari 2010. In het rapport staat voor zover hier van belang het volgende.
“Conclusie A: (...) Bij het vaststellen van de tijdsmetingen in twee verschillende systemen is niet nagegaan of de klokken van de tijdregistratie synchroon liepen. (...)
Conclusie B: (...) In paragraaf 8.4 alinea 3 wordt gesteld, dat niet kan worden uitgesloten dat de aardlekschakelaar defect is geraakt door een onvolledige sluiting in de desbetreffende kabel. Dit is een suggestie en geeft geen zekerheid. (...) Een goed werkende aardlekbeveiliging zou daarentegen de stroomketen bij een foutstroom vanaf 30 mA hebben onderbroken. De aanwezigheid van de aardlekbeveiliging was hier dus cruciaal en kan niet als onbelangrijk worden afgedaan. (...)
Conclusie C: (...) Dat dergelijke beschadigingen (van enige omvang) niet onopgemerkt zouden blijven is een opmerking die niet redelijk is te onderbouwen. (...)
Conclusie D: (...) Isolatiemetingen worden in zowel de NEN 1010 als de NEN 3140 speciaal voorgeschreven als inspectiemethode om isolatiebeschadigingen op te sporen. Een verhoogde meetspanning van 500V wordt hierbij gebruikt om beschadigingen met een relatief hoge weerstand te kunnen traceren. (...) smeltveiligheden in de stroomketens zijn opgenomen voor sluitingen met lage weerstand en niet met hoge weerstand. Een sluiting met een hoge weerstand (dus lekstromen) zou juist moeten worden afgeschakeld door de aardlekbeveiliging. Maar, die was defect. (...)
Als de aardlekschakelaar hier goed had gefunctioneerd had een sluiting met zo’n hoge weerstand (...) zich ook kunnen voordoen, waarbij de lekstromen vanaf 30 mA dan door de aardlekschakelaar gedetecteerd waren en had het de stroom volledig uitgeschakeld. Als dit tot de brand heeft geleid, dan had de goed functionerende aardlekschakelaar de brand kunnen voorkomen.
SLOTCONCLUSIE
Uit de door mij uitgevoerde rapportstudie maak ik op dat bij elke conclusie in het rapport van C+B de zekerheidstelling niet juist is.”
2.19. Op verzoek van Delta Lloyd heeft ir. [X] (elektrotechnicus) van bureau DEKRA Certification B.V. (voorheen KEMA Quality B.V.) het dossier en de voedingskabel, aangetroffen in de brandrestanten in een kabelgoot, bestudeerd met het oog op de oorzaak van de brand die in de bakkerij heeft gewoed. In zijn rapport van 30 augustus 2011 staat voor zover hier van belang het volgende.
“DEKRA heeft bij visuele beoordeling van de restanten (van de voedingskabel) vastgesteld dat vier van de vijf aders sporen van oververhitting vertonen in de vorm van gesmolten druppels. De aangetroffen gesmolten koperdruppels duiden op een sluiting tussen de geleiders. (...) De gesmolten druppels zijn klein van omvang, (...) Dit duidt erop dat de vlamboog zeer kortstondig is opgetreden (maximaal enige tientallen milliseconden). De overstroom is zeer snel afgeschakeld, vermoedelijk door een overstroombeveiliging in de verdeler. De druppels zijn tevens vergelijkbaar van omvang. Dit duidt erop dat de vlamboog zich rond de verschillende geleiders met een vergelijkbare tijdsduur heeft voorgedaan. (...)
Samengevat: de smeltsporen aan de koperen geleiders zijn opgetreden in een zeer korte periode. Alle vier de aders waarop smeltsporen zijn aangetroffen hadden ten tijde van het ontstaan van de vlamboog geen isolatie rond de kern. (...) Deze situatie treedt op als de isolatie is verbrand. De schadesporen op de aders in de kabel dienen derhalve aangemerkt te worden als gevolgschade van de brand. Een tweede conclusie uit bovenstaande bevindingen is dat de sluiting zich zodanig kort heeft voorgedaan, dat het onaannemelijk is dat hierdoor naastliggend materiaal binnen de kabelgoot kon worden ontstoken. De opgetreden sluiting heeft derhalve niet de potentie gehad tot brand te leiden. Bovenstaande conclusies hebben betrekking op het moment van het ontstaan van de vlamboog. Wat de oorzaak van de brand rond de kabel is geweest is valt uit de smeltsporen niet op te maken, aangezien de brand zich al voor deze smeltsporen heeft voorgedaan.
Het valt niet uit te sluiten dat de brand in de kabel, voor het optreden van de vlamboog, is ontstaan als gevolg van zogenaamde tracking. Tracking is een vaak langzaam proces waarbij warmteontwikkeling en aantasting (verkoling) van isolatiemateriaal ontstaat als gevolg van vocht en vervuiling tussen onder spanning staande delen. (...) Na het verbranden van de isolatie rond deze plaats kan vervolgens een vlamboog zijn ontstaan tussen de geleiders, waarbij de koperen druppels zijn ontstaan, en waarna de beveiliging heeft ingegrepen. De brand was op dat moment dan al gaande, en werd door het afschakelen van de beveiliging niet gestopt.
Er wordt door verschillende getuigen gesproken over verschillende afwijkingen/storingen in de apparatuur binnen de bakkerij, (...) Het valt niet uit te sluiten dat één van deze storingen een relatie heeft met het ontstaan van de brand. (...)
Vraag 2 (...)
De kabel kan zeker beschadigd zijn geweest. Dit kan zijn ontstaan voor of tijdens het installeren, of als gevolg van andere werkzaamheden.
Vraag 3 (...)
Een kabel kan tijdens montagewerkzaamheden of bij andere werkzaamheden beschadigd raken. Zolang deze beschadiging droog en schoon blijft, leidt dit niet tot enige schade. In geval van vervuiling of vocht kan dit leiden tot tracking (...) Als gevolg hiervan kan brand zijn ontstaan rond de kabel, waarna de isolatie tussen de geleiders in de betreffende kabel is verbrand.
Vraag 4 (...)
Schade aan een kabel leidt niet per definitie tot schade. Pas als er onbedoeld stroom gaat lopen tussen geleiders treedt gevolgschade op. Een beschadigde kabel kan in een droge omgeving nog zeer lang functioneren zonder enig negatief gevolg.
Vraag 5 (...)
Het valt echter niet uit te sluiten dat een beschadiging aan de kabel in combinatie met vocht en vervuiling heeft geleid tot brand rond deze plaats, voordat de vlamboog is opgetreden.
Vraag 6(...)
Vraag 10 (...)
De beschreven potentiële brandoorzaak door de beschadiging van een kabelisolatie in combinatie met vocht en vuil kan tijdens een inspectie gevonden worden.
In het dossier wordt tevens gesproken over storingen aan verschillende elektrische apparaten. Het valt niet uit te sluiten dat deze een relatie hebben gehad met het ontstaan van de brand. De beschreven storingen die zich in de apparatuur hebben voorgedaan kunnen duiden op een tekortkoming in de elektrotechnische installatie, of op een tekortkoming in de aangesloten apparaten. Dit houdt in dat er een kans is dat bij de uitvoering van een periodieke keuring de oorzaak hiervan zou zijn gevonden en weggenomen.”
2.20. In een verklaring van 30 maart 2010, tot stand gekomen in een gesprek met [N], heeft [Q] voor zover hier van belang het volgende verklaard.
“Ik was daar om circa 05.00 uur. Ik trof daar de salvage-coördinator, personeel van [Y], verzekerde heer [A] en personeel van de bakkerij. (...) Op het dak stond een grote afzuiginstallatie en een tuinhuisje. Verder toonde het dak grote gaten tengevolge van de brand. (...) Om de afzuiginstallatie en het tuinhuisje van het dak te kunnen verwijderen heb ik rond 07.00 uur een kraan besteld bij de firma [Z]. (...) Ik ben naar de bakkerij gelopen en trof bij de ovens 4 tot 5 mannen aan. Volgens mij waren dit mannen van de verzekering (...) Een van deze mannen vroeg expliciet aan mij, waar deze afzuiginstallatie gestaan had op het dak. Ik heb hem de plaats waar deze afzuiginstallatie had gestaan uitgelegd. Hij zei toen dat ze de installatie niet nodig hadden en dat die meteen afgevoerd mocht worden. Deze man was redelijk groot van postuur. (...) 50 jaar oud en grijzend. Dit was rond 14.00 uur. (...) dat ik van een aantal zaken foto’s heb gemaakt. (...) Ik ben ingeschakeld op initiatief van de salvage-coördinator. (...)”
2.21. Bij brief van 21 april 2010 heeft [G] van het Expertise Service Center van Delta Lloyd aan [E] van Delta Lloyd onder meer het volgende meegedeeld.
“Ik kwam omstreeks 10.00 uur aan en ben om 11.45 u weggegaan. Bij aankomst heb ik eerst de bakkerij/brandhaard bekeken. [Y] was in opdracht van Salvage reeds doende met het afvoeren van brood/deegwaren en beredden van machines. (...) heb direct [Y] en verzekerde verzocht de brandhaard (...) onaangeroerd te laten i.v.m. onderzoek. (...) Op geen enkel moment heb ik gesproken met de voor mij totaal onbekende aannemer [Q], laat staan afgestemd dat er iets mocht worden afgevoerd. (...) Mij is ook niet bekend dat er een afzuiginstallatie van het dak zou zijn gehaald.”
Bij deze brief zijn foto’s gevoegd die de situatie tonen voordat de dakreparatie heeft plaatsgevonden.
2.22. Op 4 oktober 2010 heeft [V] Handelsmij B.V. (hierna: [V]) in het kader van de sloopwerkzaamheden de olie uit het verwarmingssysteem van de ovens verwijderd. Blijkens de factuur van [V] bevond zich 200 kg, omgerekende circa 225 liter thermische olie in het systeem.
2.23. Ter comparitie hebben de volgende personen voor zover hier van belang het volgende verklaard.
De heer [S]:
“Tot 1000 Volt wordt onder elektrotechnici van laagspanning gesproken. Van tracking is alleen sprake bij hoogspanning, meer dan 1000 Volt. Bij tracking verkoolt er vuil en de koolstof, eventueel gecombineerd met condenswater, van verkoold vuil geleidt stroom waardoor er brand kan ontstaan. Bij laagspanning verkoolt vuil niet. (...) De kabel ligt echter in een bundel waarin de andere kabels niet zijn beschadigd, dus dat alle andere aders dan heel konden blijven en er maar één beschadigd en vervuild zou kunnen zijn is mij een raadsel. (...) De heer [X] zegt dat er niet uit te sluiten valt dat er sprake is van tracking. Dit bevreemdt mij. Dat is net zoiets als zeggen dat misschien morgen de zon niet opkomt. (...) Het type mantel (dat om de kabel heen zat) werkt zo dat als je de kabel aansteekt hij gaat branden, maar hij houdt zichzelf niet in brand. Als de ontstekingsbron weg is dooft de vlam dus.(...) Er zijn geen sluitingsporten van buiten af op de kabel met parels. Het klopt dan ook niet dat de kabel aan de buitenkant was beschadigd, zoals [C] stelt. (...)
Het alarm waar naar gevraagd wordt werkt per kwartier. Elk kwartier neemt de koelcel het initiaitef om door te geven dat de temperatuur in orde is. (...) Op het moment dat dit om 01.00 uur gebeurde, was alles in orde en had de oven nog stroom. Als er iets fout gaat in bijvoorbeeld de 2e of 14e minuut, wordt dat pas duidelijk bij de melding op het volgende kwartier. (...)
Ik ben voorzitter van de NEN 1010 commissie. Onder NEN 1010 vallen alleen gebouwgebonden installaties. (...) Het is niet juist dat de bakkerij allerlei apparatuur heeft die niet op stopcontacten maar rechtstreeks op installatie zijn aangesloten.”
De heer [D]:
“Volgens mij is de brand hoe dan ook in de kabelgoot ontstaan. Dat leid ik af aan het feit dat ik alle mogelijke oorzaken nakijk. Zo kom ik op een punt waar je niet meer kunt uitsluiten dat de brand daar ontstaan is. (...) Op de locatie waren niet meerdere primaire V-vormen. U zegt mij dat op de foto’s bij het rapport van [M] wel V-vormen zijn aangegeven. Dit zijn echter secundaire brandhaarden, die zijn ontstaan doordat bijvoorbeeld iets naar beneden is gevallen en daar weer een brand is ontstaan. (...) Als de thermisch olie inderdaad de oorzaak zou zijn, zouden daar zeker sporen van gevonden zijn. Op de oven zitten geen olieleidingen, wel aan de achterkant, deze zijn allemaal onderzocht en hierop hebben wij geen sporen van een lek of brand kunnen vinden. Het is dus absoluut uitgesloten dat de thermische olie de oorzaak is geweest van de brand.(...)
Wat betreft de NEN 1010 clausule moet hier iets anders mee om worden gegaan omdat het een bedrijf betreft. Je hebt te maken met grote installaties als ovens en vriezers, en het kan natuurlijk niet zo zijn dat deze niet nagekeken hoeven te worden.(...)”
2.24. Op 24 mei 2012 gehoord als getuige partij-deskundige heeft ir. [X] (opleiding TU Elektrotechniek) voor zover hier van belang het volgende verklaard.
“Ik heb het rapport van [S] gezien en beoordeeld dat de bevindingen uit het beeld van de bedrading juist zijn, maar ik onderschrijf niet alle conclusies. (...) Mijn conclusie is dus ook dat deze kortsluiting niet de oorzaak van de brand is, maar gevolgschade van een vlamboog van korte duur. (...) Als er sluiting zou zijn opgetreden tussen 2 draden, dan krijg je niet een beeld zoals deze draden vertonen. (...) Alle isolatie van deze kabels was al weg en die fractie van een seconde tijd, ik schat 0,1 seconde, totdat de zekering doorsloeg is onvoldoende om andere isolatie weg te laten smelten. (...) Dit heeft echter hoogstwaarschijnlijk niet de brand veroorzaakt, tenzij er zeer brandbaar materiaal tegen de bedrading aan heeft gelegen dat vlam kon vatten in die fractie van een seconde dat de vlamboog bestond. (...)
Dat klopt, ik ben dat gaan onderzoeken naar aanleiding van een gesprek met [D] die op basis van de V-patronen heeft geconcludeerd dat brand is ontstaan op de plek van deze kabelgoot. De brand kan inderdaad ook veroorzaakt zijn door tracking. (...) Na verloop van tijd en telkens doordat er vocht wordt toegevoegd kan een kunststof materiaal in die mate worden aangetast, dat het mee gaat doen in het proces van vonken die worden veroorzaakt doordat het vocht gaat inwerken op het kunststof. Dit is een traag proces, waarbij een brand kan ontstaan. Het kan plaatsvinden bij een voedingsspanning van 250 of 400 volt. De zekeringen grijpen echter niet in, omdat het zo langzaam en onmerkbaar verloopt en er geen overstroom ontstaat. (...) Dat extra benodigde brandbare materiaal is juist nodig omdat isolatie zelf meestal vlamdovend is. (...)
Er zijn hier geen andere sporen te vinden die de mogelijkheid van tracking ondersteunen, omdat de schade door de brand groter is dan de schade die de tracking heeft veroorzaakt. Vereisten voor tracking zijn vocht en vuil, of vervuild vocht, en een beschadigde bedrading. (...) Verder moet er dus een ander brandbaar materiaal in de buurt zijn. (...) Tracking zou niet kunnen worden gevonden bij een NEN 1010-onderzoek. Zolang de kabel droog is, is tracking door metingen niet vast te stellen. Indien de beschadigde kabel in een kabelgoot onder andere kabels ligt, wordt een beschadigde kabel ook niet visueel geconstateerd. (...) Als u mij vraagt of beschadiging van de isolatie van de bekabeling mogelijk is, zonder dat dit sporen nalaat op de koperdraad zelf, dan kan ik mij alleen versmelting of een productiefout van het isolatiemateriaal voorstellen. (...)
Als er gemeten wordt volgens de NEN1010 norm precies op het moment dat er vochttoediening is bij een kabel waarin zich tracking voordoet, dan zou de beschadiging te meten zijn. In de praktijk lukt het niet om zo’n onderzoek te verrichten. Doordat de elektriciteit het vocht doet verdampen is het juist op de plek van de tracking droog. Het vocht verdampt daar namelijk binnen een minuut. (...) Het is onwaarschijnlijk dat tracking plaatsvindt in een andere kabel dan die waarin ook kortsluiting zichtbaar is. (...) De meeste mechanische beschadigingen aan isolatiemateriaal en aders zijn elektrisch niet te meten.”
2.25. Op 30 augustus 2012 gehoord als getuige partij-deskundige heeft Ing. [W] (opleiding HTS Elektrotechniek) voor zover hier van belang het volgende verklaard.
“U vraagt of de beschadiging van isolatie door meting ontdekt kan worden. Ja, dat kan. Er is een specifieke NEN1010-meting voor isolatie voorgeschreven en die meting heeft als doel de kwaliteit van de isolatie te beoordelen, dus moet beschadiging van de isolatie te meten zijn. (...) De metingen kunnen ook uitwijzen dat er beschadiging binnen een bundel bestaat. (...) Ja, beschadiging is te zien als de isolatie zelf zichtbaar is of zelf zichtbaar beschadigd is. Het is wel mogelijk dat een beschadiging onopgemerkt blijft daarbij, bijvoorbeeld wanneer de het niet goed zichtbaar is. (...) NEN 1010-normen betreffen laagspanningsinstallaties en daarbij wordt alles onderzocht van de kW-uurmeter tot en met de aansluitingen op de wandcontactdozen.”
2.26. De heer [AA] van Bureau [BB] Expertise heeft in opdracht van [A] de schade getaxeerd en vastgesteld op
Bedrijfsuitrusting/inventaries EUR 760.000,00
Goederen EUR 30.000,00
Bedrijfsschade EUR 400.000,00
Totaal, excl Btw EUR 1.190.000,00.
2.27. Delta Lloyd heeft aan [A] een voorlopige uitkering gedaan van EUR 395.250,00.
3. Het geschil
3.1. [A] vordert samengevat –
I. verklaring voor recht dat er dekking is onder de polis en dat Delta Lloyd gehouden is de schade ten gevolge van de brand op 3 november 2009 onder de polis te vergoeden,
II. verklaring voor recht dat Delta Lloyd gehouden is de wettelijke rente over de verzekeringsuitkeringen te vergoeden vanaf 30 november 2009, althans vanaf de aanzegging van 19 maart 2010, althans vanaf het moment dat [A] aandrong op schadevaststelling – 31 maart 2010 - , althans van de vaststellingsovereenkomst van 22 juni 2010, althans vanaf een datum in goede justitie te bepalen,
III. voorwaardelijk – voor het geval de vorderingen onder I. en II. geheel of gedeeltelijk worden toegewezen - verklaring voor recht dat Delta Lloyd bij het uitvoeren van haar toedrachtsonderzoek heeft gehandeld in strijd met hetgeen van een redelijk handelend en vakbekwaam onderzoeker mag worden verwacht,
IV. veroordeling van Delta Lloyd tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform het liquidatietarief volgens het rapport Voorwerk II,
V. veroordeling van Delta Lloyd tot betaling buitengerechtelijke kosten ter grootte van € 30.000,-, vermeerderd met rente en
VI. veroordeling van Delta Lloyd in de proceskosten.
3.2. [A] doet daartoe een beroep op nakoming van de uitkeringsplicht van Delta Lloyd onder de verzekeringsovereenkomst. Zij stelt primair dat de installatie voor de brand voldeed aan de eisen van NEN 1010, zodat er geen verhoogd brandrisico was. Subsidiair stelt [A] dat indien de NEN 1010-clausule zou zijn geschonden, het noodzakelijke causaal verband tussen de gestelde schending en de brand ontbreekt met als gevolg dat Delta Lloyd alsnog gehouden is te voldoen aan de op haar rustende schadevergoedingsplicht. Immers uit het alarmsysteem (het logboek) van de deegbewaarcel die op de betrokken kabel was aangesloten, blijkt dat in de kabel geen gebrek aanwezig was. Uit het feit dat Delta Lloyd zelf met verwijzing naar de rapportage van [D] een andere oorzaak uitsluit moet worden geconcludeerd dat de installatie geheel voldeed en de brandoorzaak niet-electrotechnisch van aard was. Voorts heeft [A] door middel van het rapport van C+B van 8 juni 2011 aangetoond dat de oorzaak van de brand in het lekken van thermische olie lag, hetgeen niet eens nodig was om het causaal verband dat Delta Lloyd aanvoert te ontkrachten. Laagspanningsinstallaties van machines en apparaten, dus alles onder 1000 volt spanning na de stopcontacten, vallen niet onder de NEN 1010 inspectie. [A] bestrijdt dat tracking de brand kan hebben veroorzaakt.
Indien de rechtbank komt tot een beoordeling van de vordering onder III verzoekt [A] nog op de nader door Delta Lloyd overgelegde stukken te mogen reageren. Ten aanzien van de vordering onder III stelt [A] als grondslag dat de fouten en/of het onzorgvuldig handelen van de hulppersonen van Delta Lloyd aan deze laatste moeten worden toegerekend. Door dit onzorgvuldig handelen heeft [A] veel kosten moeten maken en lijdt zij onder meer vertragingsschade, die niet geheel op basis van de polis kan worden verhaald.
3.3. Delta Lloyd voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Met Delta Lloyd stelt de rechtbank vast dat [A] niet aan de gevaarbeperkende voorwaarde van clausule B 677 heeft voldaan, nu in de vijf jaar voorafgaande aan de brand op 3 november 2009 geen NEN 3140 / NEN 1010 controle is uitgevoerd door een erkend installateur. Delta Lloyd betoogt dat gelet op clausule B 623 alle recht op schade-uitkering daardoor is komen te vervallen, tenzij door [A] wordt aangetoond dat de schade ook zou zijn ontstaan en niet geringer zou zijn geweest dan bij het wel nakomen van de verplichting. Bij brief van 30 november 2009 (zie hiervoor onder 2.8) heeft Delta Lloyd ook op deze grond de schade-uitkering geweigerd.
4.2. Gelet op hiervoor onder 4.1 overwogene kan de primaire grondslag de vordering niet dragen. Immers is het gelet op clausule B 677 in verband met clausule B 623, die zien op het nakomen van garantiebepalingen door [A], de vraag of de vijf jaar voorafgaand aan het voorval is gecontroleerd dat de elektrische installatie voldeed aan de eisen van NEN 1010 en heeft [A] aan deze garantiebepaling niet voldaan, zodat Delta Lloyd in beginsel een beroep op die bepaling toekomt teneinde schade-uitkering te weigeren. [A] heeft haar stelling dat desondanks de installatie voldeed aan NEN 1010 onvoldoende onderbouwd. Wel heeft zij aangetoond dat de installatie in 1999 nog door een erkend installateur op basis van NEN 3140/ NEN 1010 is gecontroleerd en goed bevonden, maar die keuring is te vroeg in de tijd om te voldoen aan de garantiebepaling. De betwisting door Delta Lloyd dat deze melding een controle van het gehele systeem behelst behoeft geen bespreking omdat die controle niet in de vijf jaar voor de brand heeft plaatsgehad. [A] heeft geen andere ondersteuning aangedragen voor haar stelling dat de installatie vóór de brand voldeed aan de normen van NEN 1010. Zij beroept zich nog op het rapport van [D], waarin staat “Andere eventuele brandinleiders werden niet aangetroffen.”. Daaruit concludeert [A] dat Delta Lloyd toegeeft dat er geen elektrische oorzaak voor de brand bestaat, anders dan de door [D] vastgestelde kortsluiting in de kabelgoot. Dit argument zal later in dit vonnis worden besproken.
4.3. Met de subsidiaire stelling betoogt [A] dat de causaliteit tussen het voorval en de verplichte controle ontbreekt. Volgens haar is het mogelijk om dit aan te tonen doordat de betreffende installatie niet gebrekkig is (in feite de primaire stelling), doordat een eventueel gebrek bij de periodieke controle niet zou zijn ontdekt, doordat een eventueel gebrek niet de oorzaak van de brand is, dan wel dat zij een andere oorzaak voor de brand aantoont.
4.4. Delta Lloyd voert aan dat overeenkomstig clausule B 623 [A] zal moeten aantonen dat de schade ook zou zijn ontstaan en niet geringer zou zijn geweest als de elektrische installatie wel conform clausule B 677 periodiek zou zijn gekeurd, dus dat de brand niet kan zijn ontstaan door een oorzaak die bij een keuring van de elektrische installatie door een erkend installateur had kunnen worden ontdekt. Het risico voor het niet kunnen vaststellen van de brandoorzaak dient volgens haar voor
4.5. De rechtbank stelt vast dat het beroep van [A] op het ontbreken van causaliteit bezien moet worden in het licht van de afweging zoals weergegeven door de Hoge Raad in zijn arrest van 20 oktober 2000, NJ 2001/120, dat het recht op uitkering vervalt indien de in de clausule omschreven verplichtingen niet zijn nagekomen. Dit neemt evenwel niet weg dat zich gevallen kunnen voordoen waarin een beroep op de clausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht. Daarbij kan – aldus de Hoge Raad – worden gedacht aan het geval waarin onvoldoende verband bestaat tussen het niet naleven van de in de clausule omschreven verplichtingen en het risico zoals zich dit heeft verwezenlijkt. Hiervan zal sprake kunnen zijn indien de verzekerde stelt en zo nodig bewijst dat het niet toepassen van de voorgeschreven voorzieningen niet de oorzaak of de medeoorzaak kan zijn geweest van de brand en evenmin ervan dat deze zich heeft kunnen uitbreiden. [A] draagt derhalve de bewijslast van een en ander.
4.6. De rechtbank oordeelt dat [A] in dat bewijs niet is geslaagd indien vast komt te staan dat de oorzaak van de brand gelegen is in de door [D] in zijn rapport gerelateerde oorzaak van kortsluiting in de kabelgoot en dat [A] daarentegen wel daarin is geslaagd indien komt vast te staan dat de brandoorzaak is gelegen in een thermische oliebrand, zodat deze beide mogelijkheden als eerste worden beoordeeld. Vervolgens zal de mogelijkheid van een andere oorzaak (waaronder tracking) worden onderzocht. Als uitgangspunt dient hierbij dat alle deskundigen het erover eens zijn dat de brand is ontstaan in de ruimte achter of boven de ovens, zodat de beoordeling daartoe beperkt wordt.
Kortsluiting in de kabelgoot
4.7. Het brandtechnisch onderzoek van [D] en [C] concludeert tot het ontstaan van kortsluiting in de kabelgoot. Deze conclusie hebben zij reeds getrokken op basis van het brandbeeld en de kabelpareling op een vijfaderige kabel, waarvan een ader is doorgesmolten. Het tactisch onderzoek had toen nog niet plaatsgehad.
4.8. Tegen dit onderzoeksresultaat spreken de onderzoeken van [M], C+B ([S]) en [X]. Ten eerste en zwaarst wegend, zijn [S] en [X] het erover eens dat de kabelpareling niet de oorzaak van de brand toont, maar het gevolg van de brand. De rechtbank neemt die conclusie over. Niet blijkt waarom [D] en [C] de conclusie trekken dat de parels de oorzaak van de brand zijn en niet het gevolg. Tevens hebben zij geen microscopisch onderzoek gedaan naar de kabelbreuk, volgens [S] een koude kabelbreuk en niet het doorsmelten. Ook die conclusie neemt de rechtbank over. Een koude kabelbreuk kan zich eerst na het bluswerk van de brandweer hebben voorgedaan. De vlamboog heeft volgens [X] maximaal 0,1 seconde voortbestaan totdat de stroom is uitgeschakeld door overstroom. Bij kortsluiting die een brand veroorzaakt is het nodig dat de vlamboog in staat is een brandbaar materiaal te laten ontvlammen. De kabelgoot was van metaal en daarmee van een niet brandbaar materiaal. [D] en [C] rapporteren niet over (resten van) dergelijk materiaal in de kabelgoot. Bovendien is de duur van de vlamboog zo kort geweest, dat het hier om een zeer brandbaar materiaal dient te gaan. Dit is niet vast komen te staan. [S] en [X] rapporteren/verklaren over de geringe brandbaarheid van de kabel- en aderisolatie. De rechtbank neemt ook die conclusie van [S] en [X] over. Delta Lloyd betwist dat de hier toegepaste isolatie een laag brandend of zelfdovend vermogen had. Nu haar experts als eerste op de locatie van de brand aanwezig waren, had het op hun weg gelegen om vast te stellen welke aard van isolatie om de aders heen zat. Dit leidt tot het oordeel dat Delta Lloyd onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat het hier om isolatie met laag brandend of zelfdovend vermogen gaat. Daarnaast is uit het tactisch onderzoek gebleken dat getuigen – consistent - verklaren dat de brand in eerste instantie boven de ovens woedde en dat de brand zich zeer snel heeft ontwikkeld. Het rapport van [D] gaat op geen enkele wijze in op deze gegevens. [D] heeft tijdens het voorlopig getuigenverhoor zonder nadere uitleg gesteld dat dergelijke snelle ontwikkeling van deze brand na kortsluiting mogelijk is. Van [D] als deskundige had enige verklaring over (snel) brandbare materialen in of nabij de kabelgoot verwacht mogen worden. [D] heeft verklaard dat mensen in de paniek die bij een brand ontstaat niet altijd alles goed zien of zich herinneren. In zijn rapportage is niets opgemerkt over de verklaringen van getuigen die niet stroken met de door hem beredeneerde brandoorzaak. Gelet op de ervaring en het adequate handelen van [J] is de verklaring van [D] over de paniek bij getuigen in geval van een brand in elk geval ten aanzien van [J] niet overtuigend. [D] heeft voorts verklaard dat het brandbeeld van de H-balken die verklaringen tegenspreekt. De foto’s die door [A] direct na de brand zijn gemaakt zijn in het rapport van [M] betrokken en [L] verklaart daarover: “Op deze foto is zelfs het door Delta Lloyd als oorzaak aangewezen deel van de kabelgoot zichtbaar (foto 5)” en vervolgens dat “zichtbaar is dat de bitumen ter reconstructie teruggelegd kunnen worden tegen de linkermuur en dan nagenoeg aansluiten tegen de randafwerking. Er is geen ruimte om een primaire brandhaard in de kabelgoot te vermoeden onder dit deel van het dak.” De foto’s zijn bijgevoegd en het afhangende bitumen boven de kabelgoot is daarop inderdaad zichtbaar. [M] verklaart over het algemene brandbeeld: “De grootste vuurvernietiging boven de ovens en boven c.q. in de afzuigkap was opgetreden tussen twee metalen balken en boven c.q. in de omgeving van de afzuigkap, globaal boven oven-2.”, daarnaast rapporteert [M] over andere V-vormen dan de door [D] vastgestelde V-vorm. De rode verkleuring van de H-balken is op de foto’s te zien boven het gangdeel, maar niet dicht tegen de muur waarop de kabelgoot bevestigd was.
Een en ander leidt tot de conclusie dat zich in de kabelgoot geen kortsluiting heeft voorgedaan die de brand heeft veroorzaakt. De van deze conclusie mogelijk afwijkende verklaringen van de getuigen-deskundigen kunnen voor het overige in dit kader onbesproken blijven.
Thermische oliebrand
4.9. [S] is in zijn laatste rapport tot de conclusie gekomen dat De oorzaak van de brand 98 % zeker is gelegen in de ontbranding van de thermische olie, dan wel van de damp die vrij komt bij opwarming van de olie. Deze conclusie is gebaseerd op het brandbeeld uit de verklaring van [J] (de locatie van de brand, het niet kunnen blussen, de rookontwikkeling, de snelle ontwikkeling van de brand), het ontbreken van ongeveer 500 liter thermische olie uit het ovensysteem en op de brand-eigenschappen van de hier gebruikte thermische olie.
4.10. Delta Lloyd betwist de mogelijkheid van een thermische oliebrand, met name van het ontbreken van thermische olie uit het systeem direct na de brand. In zijn verklaring als beëdigde getuige op 17 maart 2011 heeft [J] voor het eerst over een vloeistofbrand gesproken. Tijdens eerdere verhoren door [N] ([M]) en later door [H] (Delta Lloyd) heeft [J] dit niet gezegd. Voorts hebben de eerdere onderzoeken geen gebrek aan de olieleidingen of een tekort aan olie in het systeem aangetoond, aldus Delta Lloyd.
4.11. De rechtbank oordeelt dat het bestaan van een thermische oliebrand als brandoorzaak nog niet met voldoende zekerheid is vast te stellen. Weliswaar lijken het beschreven brandgedrag van in isolatie verspreide olie en van oliedamp – mogelijk opgeslagen in houten dakdelen - de snelle ontwikkeling van de brand en de moeite met het blussen met schuim en water te bevestigen, maar daar tegen spreekt dat het leidingwerk door zowel [D] als door [M] is gecontroleerd en dat zij geen afwijkingen hebben aangetroffen. Hoewel bij de sloopwerkzaamheden in oktober 2010 225 liter olie uit het verwarmingssysteem van de oven is verwijderd, terwijl de ovens, ketel en het leidingsysteem normaliter ongeveer 700 liter olie bevatten, bestaat nog niet voldoende zekerheid over het lekken van olie voorafgaand of tijdens de brand en daarmee niet over het gebruik van de olie als brandinleider, omdat het verwijderen eerst 11 maanden na de brand heeft plaatsgevonden.
Andere oorzaak - tracking
4.12. [A] sluit met verwijzing naar de verklaring van [S] de mogelijkheid van tracking uit. Delta Lloyd schaart zich achter de mogelijkheid van tracking als mogelijke brandoorzaak en achter de bevindingen van [D] dat de primaire brandoorzaak in de kabelgoot moet worden gevonden.
4.13. Volgens [X] zijn “vereisten voor tracking vocht en vuil, of vervuild vocht, en een beschadigde bedrading. (...) Verder moet er dus een ander brandbaar materiaal in de buurt zijn. (...) Tracking zou niet kunnen worden gevonden bij een NEN 1010-onderzoek.” Daarna verklaart [X]: “Als er gemeten wordt volgens de NEN 1010 norm precies op het moment dat er vochttoediening is bij een kabel waarin zich tracking voordoet, dan zou de beschadiging te meten zijn. In de praktijk lukt het niet om zo’n onderzoek te verrichten. Doordat de elektriciteit het vocht doet verdampen is het juist op de plek van de tracking droog.”.
4.14. Uit het rapport van [S] blijkt dat microscopisch onderzoek heeft uitgewezen dat op de onderzochte aders geen beschadigingen zichtbaar zijn. [X] heeft verklaard dat het onwaarschijnlijk is dat tracking plaatsvindt in een andere kabel dan die waarin ook kortsluiting zichtbaar is. Verder verklaarde [X] dat beschadiging van de isolatie van de bekabeling zonder dat dit sporen nalaat op de koperdraad zelf, alleen bij versmelting of een productiefout van het isolatiemateriaal voorstelbaar is. Daaruit volgt dat een van de voorwaarden van [X] dat de aders beschadigd zouden moeten zijn om tracking te laten plaatsvinden in het onderhavige geval niet aanwezig was. Daar komt bij dat tracking bij een controle van de installatie volgens [X] niet wordt gevonden, hetgeen hij later nuanceert tot het slechts op het korte moment van vochttoediening voordat die verdampt is wel traceren van een beschadiging. De rechtbank ziet dit als een slechts theoretische mogelijkheid, zoals ook uit de verklaring van [X] blijkt. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is op geen enkele wijze vast komen te staan dat zich in de kabelgoot een brandbare stof bevond. Dit leidt tot het oordeel dat tracking als brandoorzaak onder de gegeven omstandigheden hoogst onwaarschijnlijk is en dat voldoende is komen vast te staan dat tracking bij een NEN 1010 controle niet zou zijn gebleken. Causaal verband ontbreekt derhalve op dit punt.
Andere oorzaken
4.15. Nu in het voorgaande een gebrek in de elektrische installatie dat de brand heeft veroorzaakt niet met voldoende zekerheid is vast komen te staan, resteert de stelling van [A] dat er op andere plaatsen dan [D] heeft gerapporteerd V-vormen zijn aangetroffen, zodat op andere plaatsen een primaire brandoorzaak kan hebben gelegen. Verder stelt [A] dat een eventueel gebrek op die andere plaatsen bij de periodieke NEN 1010-controle niet zou zijn ontdekt. [A] beroept zich naast de thermische oliebrand op de mogelijkheid dat de brand kan zijn ontstaan in stuurkabels boven de ovens, dan wel in de tl-bakken of de afzuiginstallatie op die plek. Voorts beroept [A] zich op de opmerking in het rapport van [D] dat andere eventuele brandinleiders niet werden aangetroffen. Delta Lloyd voert ten aanzien van deze opmerking van [D] aan dat het rapport niet stelt dat alle andere oorzaken zijn uitgesloten, maar dat andere oorzaken niet zijn gevonden. Delta Lloyd heeft geen specifieke alternatieve elektrische oorzaken aangeduid.
4.16. De rechtbank volgt deze uitleg van de opmerking van [D] en zal haar oordeel dus niet op basis van deze slotzin van het rapport vellen. De rechtbank is met Delta Lloyd van oordeel dat onzekerheid over de brandoorzaak voor rekening van [A] komt, maar dit is alleen het geval indien de oorzaak van de brand mogelijk in de elektrische installatie heeft gelegen en niet in elektrische voorzieningen die niet onder de NEN 1010-controle vallen.
De deskundigen die thans hebben gerapporteerd hebben verschillend verklaard over de mogelijkheid om een beschadiging van de laagspanningsinstallatie te detecteren bij een NEN 1010-controle en partijen hebben verschillend verklaard over de installatieonderdelen die binnen de NEN 1010-controle zouden vallen. De tl-bakken behoren naar algemeen spraakgebruik niet tot de elektrische installatie maar tot de elektrische voorzieningen, zodat een brandoorzaak daarin niet door een NEN 1010-controle zou kunnen zijn gedetecteerd. De afzuiginstallatie bevond zich bovenop het dak en partijen zijn het erover eens dat de brandoorzaak aan de onderzijde van het dak moet hebben gelegen, zodat de mogelijkheid van een primaire brandoorzaak in de afzuiginstallatie zelf geen rol kan spelen. Gelet op hetgeen in de diverse rapportages is gerelateerd over de elektrische kabels die zich achter en boven de ovens bevonden, zal het onderzoek van de deskundige zich kunnen beperken tot de stroomkabels van de ovens en de bekabeling van afzuiginstallatie.
Omtrent de mogelijke elektrische oorzaken van de brand in deze kabels voor ovens en afzuiginstallatie en de mate waarin die bij een NEN 1010-controle zouden kunnen zijn gebleken, heeft de rechtbank behoefte een deskundigenbericht in te winnen.
4.17. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n), over de persoon van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over te benoemen personen, dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
4.18. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van NEN 1010-onderzoek aan elektrische installaties en dat de navolgende vragen dienen te worden voorgelegd:
1. Kunnen op grond van de in door partijen overgelegde rapportages beschreven situatie in de elektrische installatie of voorzieningen ten behoeve van de ovens en de afzuiginstallatie oorzaken voor de brand worden gevonden? Zo ja, waar?
2. Lig(gen)t deze oorza(a)k(en) binnen of buiten de door NEN 3140 / NEN 1010 beoogde controle en zou een gebrek dat tot deze brandoorzaak heeft geleid ontdekt kunnen zijn bij deze controle?
3. Wilt u uw antwoorden zo goed mogelijk beargumenteren met gebruik van alle zich in het dossier bevindende stukken, met name ook ten aanzien van het al of niet onder de NEN 1010 vallen van onderdelen van de elektrische installatie en/of voorzieningen?
4. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
4.19. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door [A] moeten worden betaald.
4.20. De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 12 juni 2013 voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Brunner, mr. C.M.E. de Koning en mr. A.B.M. Wijnveldt en in het openbaar uitgesproken door mr. I.H.J. Konings op 15 mei 2013.?