ECLI:NL:RBAMS:2013:CA2724
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in moordzaak met DNA-bewijs en inconsistente verklaringen
In de strafzaak tegen de verdachte, die op 11 juni 2013 door de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, stond de verdachte terecht voor de beschuldiging van medeplegen van moord, gekwalificeerde doodslag, en diefstal met geweld en afpersing, met de dood van het slachtoffer als gevolg. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek tijdens de terechtzittingen van 21, 22, 23, 27 en 28 mei 2013 beraadslaagd over de tenlastelegging. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om kennis te nemen van de zaak. De officier van justitie werd ontvankelijk verklaard en er waren geen redenen voor schorsing van de vervolging.
Bij de waardering van het bewijs kwam de rechtbank tot de conclusie dat het ten laste gelegde niet bewezen kon worden. Hoewel er DNA van de verdachte op de kleding van het slachtoffer was aangetroffen en de verdachte inconsistente verklaringen had afgelegd, was er onvoldoende bewijs dat de verdachte op de plaats delict aanwezig was op het moment van de dood van het slachtoffer of anderszins betrokken was bij de feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van de benadeelde partijen, die vorderingen hadden ingediend, verklaarde de rechtbank hen niet-ontvankelijk in hun vordering, aangezien er aan de verdachte geen straf of maatregel was opgelegd. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, onder leiding van voorzitter mr. W.M.C. van den Berg, en de rechters mrs. A.E.J.M. Gielen en J.O. Rutten, in aanwezigheid van griffier R. Rog.