Parketnummer: 13/676081-12 (Promis)
Datum uitspraak: 3 april 2013
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [plaats] op [1989],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], [postcode] [plaats].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 maart 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. de Groot en van wat verdachte en zijn raadsman mr. W.J. Morra naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij
1.
hij op of omstreeks 05 maart 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad een zak(je) inhoudende cocaine (ongeveer 2,85 gram, itemnummer 4252160A) en/of twee, in elk geval één of meer papiertje(s) cocaine (ongeveer 1,04 gram, itemnummer 4252169A) en/of acht, in elk geval één of meer bolletje(s) cocaine (totaal ongeveer 1,11 gram, itemnummer 4252169B) en/of vijf, in elk geval één of meer bolletje(s) cocaine (totaal ongeveer 0,35 gram itemnummer 4252164B), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of vijf, in elk geval een of meer bolletje(s) heroine (totaal ongeveer 0,84 gram, itemnummer 4252164A), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Artikel 2C juncto 10 Opiumwet
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2011 tot en met 05 maart 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen:
- een of meer vuurwapen(s) van categorie II, te weten een pistoolmitrailleur (Crvena Zastava 84, itemnummer 4252025) en/of
- een of meer vuurwapen(s) van categorie III te weten vier, in elk geval één of meer patroonmagazijn(en) (Crvena Zastava 84, itemnummer 4252045) en/of één pistool (Blow, itemnummer 4252013) en/of een patroonmagazijn (itemnummer 4252039) en/of één pistool (BBM, itemnummer 4252021), inhoudende een patroonmagazijn (itemnummer 4252036) en/of
- munitie van categorie III, te weten (totaal) vijfentachtig, in elk geval één of meer patro(o)n(en) (S&B, itemnummer(s) 4255350 en/of 4255319 en/of itemnummer 4251994) en/of twee, in elk geval één of meer patro(o)n(en) (Ozkursan, itemnummer 4255354) en/of drie, in elk geval één of meer patro(o)n(en) (9x18 mak, itemnummer 4251992) en/of vijf, in elk geval één of meer patro(o)n(en) (Geco, itemnummer 4251992) en/of zeventien, in elk geval één of meer patro(o)n(en) (PMP, itemnummer 4251992) en/of vier, in elk geval één of meer (hagel) patro(o)n(en) (Machionchi, itemnummer 4251984), voorhanden heeft/hebben gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(Artikel 26 juncto 55 Wet Wapens en Munitie juncto 47 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 augustus 2011 tot en met 05 maart 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie I, te weten één geluidsdemper (itemnummer 4252022) voorhanden heeft/hebben gehad;
(Artikel 13 juncto 55 Wet Wapens en Munitie juncto 47 Wetboek van Strafrecht)
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Volgens de officier van justitie kan bewezen worden verklaard dat verdachte hoeveelheden cocaïne en heroïne voorhanden heeft gehad (feit 1) en dat hij tezamen en in vereniging met medeverdachte [A] verschillende wapens (feit 2) en een geluiddemper (feit 3) voorhanden heeft gehad.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de verdovende middelen (feit 1) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het voorhanden hebben van de wapens (feit 2) en de geluiddemper (feit 3) heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij overwogen dat, voor zover een link tussen de wapens en verdachte kan worden gelegd - in feite alleen op basis van de foto's van 18 juli 2011 -, niet uit het dossier volgt dat verdachte in de ten laste gelegde periode beschikkingsmacht heeft gehad over de wapens.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
3.3.1. Vrijspraak wapens en geluiddemper
Als bewijs voor de feiten 2 en 3 bevindt zich in het dossier kort gezegd:
a) foto's d.d. 18 augustus 2011, waarop verdachte in de slaapkamer van medeverdachte [A] met verschillende wapens in handen staat afgebeeld,
b) de verklaring van getuige [B], inhoudende dat zij (naar de rechtbank vaststelt: in of omstreeks november 2011) verdachte meermalen met een zwart met bruin pistool heeft gezien terwijl hij samen met medeverdachte [B] was, die zelf ook wapens bij zich had
c) de bij de doorzoeking van de woning van medeverdachte [B] in diens slaapkamer aangetroffen wapens en munitie.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat hieruit niet volgt:
- dat verdachte enige beschikkingsmacht had over de wapens die zijn aangetroffen in de woning van medeverdachte [A] op 5 maart 2012, en
- dat het bruin met zwarte wapen dat getuige [B] bij verdachte heeft gezien en dat volgens haar verklaring van verdachte was, een echt wapen betrof. Bij dat laatste overweegt de rechtbank dat weliswaar in de slaapkamer van medeverdachte [A] een zwart wapen met een bruin gedeelte op het handvat is aangetroffen. Deze met de beschrijving van [B] overeenkomende kleurencombinatie acht de rechtbank op zichzelf echter onvoldoende onderscheidend om als grondslag te kunnen dienen voor de conclusie dat sprake is van één en hetzelfde wapen. Daarbij speelt een rol dat op de foto's van 18 augustus 2011 een wapen zichtbaar is, dat niet op 5 maart 2012 in de rugzak in de slaapkamer van medeverdachte [A] is aangetroffen, en er dus kennelijk meer wapens dan de aangetroffen wapens in de woning aanwezig zijn geweest.
Wel kan op basis van de foto's en de erkenning van verdachte ter terechtzitting - dat hij degene is op die foto's - worden vastgesteld dat verdachte op 18 augustus 2011 in de slaapkamer van medeverdachte [A] meerdere op wapens gelijkende voorwerpen in handen heeft gehouden. Twee van deze voorwerpen vertonen qua grootte, kleur en/of vorm een zeer sterke gelijkenis met de pistoolmitrailleur en met het pistool van het merk Blow die op 5 maart 2012 in diezelfde slaapkamer zijn aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat gelet op die overeenkomst qua uiterlijkheden van deze wapens en qua locatie sprake is van dezelfde vuurwapens, die naar later is vastgesteld gerangschikt kan worden in categorie II van de Wet wapens en munitie. Niet kan daaruit echter worden afgeleid dat dit bezit van deze vuurwapens uit meer heeft bestaan dan het enkele vasthouden ervan voor een foto, waardoor het voorhanden hebben van die wapens niet bewezen kan worden verklaard. Dat leidt ertoe dat verdachte integraal van de feiten 2 en 3 moet te worden vrijgesproken.
3.3.2 Verdovende middelen
Verdachte heeft ter terechtzitting het onder 1 ten laste gelegde en hierna bewezen verklaarde feit bekend. Daarom volstaat de rechtbank gezien artikel 359 lid 2 Sv met een opgave van de bewijsmiddeleni.
- De voornoemde bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 maart 2013.ii
- Het proces-verbaal van doorzoeking van de woning van verdachte met daarin gerelateerd het aantreffen van vermoedelijk verdovende middelen.iii
- Het proces-verbaal van kennisgeving inbeslagneming.iv
- Een verslag d.d. 11 april 2012, laboratoriumnummer 267N12 van dr. [C], forensisch expert, in de zaak tegen de verdachtev.
De rechtbank acht op grond van de onder 3. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 5 maart 2012 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een zakje inhoudende 2,85 gram en twee papiertjes, totaal 1,04 gram, en acht bolletjes, totaal 1,11 gram, en vijf bolletjes, totaal 0,35 gram, telkens van een materiaal bevattende cocaïne en vijf bolletjes, totaal ongeveer 0,84 gram van een materiaal bevattende heroïne.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
7.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in rubriek 3.1 weergegeven bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarden uit het reclasseringsrapport, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2. Het standpunt van de verdediging
Bij het opleggen van de straf dient rekening te worden gehouden met de intentie van verdachte en de sfeer waarin de feiten zijn gepleegd (te weten, de sfeer van stoerdoenerij uit kinderlijke onschuld), zoals daarvan uit zijn consistente verklaring is gebleken, met verwijzing naar vergelijkbare uitspraken waarin als onvoorwaardelijke straf slechts een werkstraf werd opgelegd. Ook wijst de raadsman in dit verband op de inhoud van de reclasseringsrapportage.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij de strafoplegging wordt het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van ruim vier gram cocaïne en ruim driekwart gram heroïne. Het bezit van beide stoffen levert een groot gevaar op voor de volksgezondheid, nu deze stoffen sterk verslavend zijn en regelmatig gebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich kan brengen. Bovendien houdt het verwerven van deze middelen de handel erin in stand, en daarmee de met die handel en het gebruik verband houdende overlast voor de omgeving en de maatschappij. Daarbij geldt dat bij verdachte sprake is van een dealerindicatie, gelet op het aantal gram dat een gebruikershoeveelheid overstijgt, de wijze waarop deze hoeveelheid is verpakt van verpakking en het feit dat daarbij een weegschaaltje is aangetroffen. Daarin ziet de rechtbank aanleiding naar boven af te wijken ten opzichte van de straf die is geïndiceerd voor het enkele aanwezig hebben van de middelen.
Omtrent verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden is een reclasseringsrapport (d.d. 23 mei 2012) opgemaakt door reclasseringsmedewerker [D]. Daarin wordt het recidiverisico weliswaar als laag/gemiddeld ingeschat, maar wordt tevens geconstateerd dat sprake is van problematiek binnen een aantal cruciale leefgebieden, te weten werk & inkomen, eigen huisvesting, middelengebruik en relaties met vrienden. Gelet op deze problematiek acht de reclassering een toezicht met de bijzondere voorwaarden van een meldingsgebod en deelname aan een gedragsinterventie geïndiceerd. De rechtbank onderschrijft de aanbevelingen en conclusies van de reclassering en maakt deze tot de hare. Zij zal dan ook de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk met die bijzondere voorwaarden opleggen, als waarschuwing en om verdachte te motiveren zich te houden aan het toezicht en de aanwijzingen van de reclassering.
Gelet op het feit dat de rechtbank verdachte van de zwaarste beschuldigingen vrijspreekt, wijkt zij af van de eis van de officier van justitie en is zij van oordeel dat als onvoorwaardelijke straf een werkstraf van na te noemen duur voldoende recht doen aan de ernst van de feiten.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en 2C en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in onder 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [D], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 weken.
Beveelt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Tevens kan de tenuitvoerlegging worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Veroordeelde moet zich onmiddellijk onder toezicht en leiding van Reclassering Nederland stellen. Vervolgens moet hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van de Reclassering Nederland blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zolang deze instelling dat nodig vindt. Deze aanwijzingen betreffen in ieder geval dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- moet voldoen aan de plicht om zich op een door de Reclassering Nederland te bepalen frequentie bij deze instantie moet melden;
- moet deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een CoVa-training en een leefstijltraining bij een door de Reclassering Nederland aan te wijzen instantie, waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan veroordeelde zullen worden gegeven.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 80 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. W.A.J.P. van den Reek en J.M.L.I. van Hommerich, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P.C.N. van Gelderen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 april 2013.
De jongste rechter is buiten staat mede te ondertekenen.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii Het nog op te maken proces-verbaal ter terechtzitting van 20 maart 2013.
iii PV bev, pag. 67 e.v.
iv Aanvulling KVI-index, PV KVI, pag. 12 e.v.
v Verslag, pag. 185 e.v.
??
Parketnummer: 13/676081-12 (Promis) inzake [verdachte]