vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: C/13/475196 / HA ZA 10-3628
Vonnis van 13 februari 2013
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE AMSTERDAM (ONTW. BEDRIJF GEM. AMSTERDAM),
zetelend te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
de vereniging
VER. HET JOODSE BEGRAFENISWEZEN TE AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.H. Aalmoes te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de Gemeente en JBW genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 augustus 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 21 november 2011
- de akte verandering van eis
- de akte, waarbij JBW bezwaar heeft gemaakt tegen de wijziging van eis
- de akte na comparitie van de Gemeente
- de antwoordakte van JBW tevens houdende akte overlegging nadere productie
- de akte uitlating productie van de Gemeente.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. JBW is sinds 12 juni 1986 eigenaar van het recht op erfpacht op een perceel grond aan de Rooseveltlaan 204 tot en met 218 (even nummers) te Amsterdam. De Gemeente is eigenaar van de grond en de erfpachtverlener. Het perceel vormt onderdeel van een bouwblok dat plaatselijk bekend is met de aanduiding LC14.
2.2. Vanaf de uitgifte in 1930 zijn op deze voortdurende erfpacht de Algemeene bepalingen voor voortdurende erfpacht van 8 december 1915 (hierna: AB 1915) van toepassing geweest. De AB 1915 bevatten bepalingen over de herziening van de canon, de daarbij te volgen procedure (artikelen 6, 24 en 25) en de daaraan verbonden verplichtingen (artikel 7). Daarnaast bevatten de AB 1915 een regeling voor herziening van de algemene bepalingen (artikel 5).
2.3. De relevante artikelen luiden – voor zover hier van belang – als volgt:
Art. 5 Wijziging der algemeene bepalingen en haar inwerkingtreding
(1ste lid)
De algemeene bepalingen, waaronder is uitgegeven, kunnen ten allen tijde door den Gemeenteraad worden herzien.
(2de lid) Wijzigingen, overeenkomstig het bepaalde in het voorgaande lid tot stand gekomen, treden bouwbloksgewijze in werking en wel voor de eerste maal op het tijdstip, waarop een termijn van 75 jaar is verloopen, sinds het eerste terrein in dat bouwblok in voortdurende erfpacht werd uitgegeven en vervolgens telkenmale na een termijn van 50 jaar.
(3de lid) Ten minste vier jaar voor afloop van een termijn, als in het voorgaande lid bedoeld, wordt den erfpachter en den hypotheekhouders op het erfpachtsrecht en de opstallen (…) kennis gegeven van de wijzigingen in de bepalingen, welke gedurende den volgenden termijn voor zijn recht van kracht zullen worden.
(4de lid) Ten aanzien van een erfpachter, aan wien een kennisgeving, als in het voorgaande lid bedoeld, niet is gedaan, wordt geacht in de bepalingen geen wijziging te zijn gebracht.
Art. 6 Wijziging der pachtsommen en haar inwerkingtreding
(1ste lid) De jaarlijksche pachtsommen, waarvoor de terreinen in één bouwblok gelegen zijn uitgegeven, worden herzien telkenmale in het jaar, voorafgaande aan het laatste jaar van de termijnen in het 2de lid van art. 5 bedoeld.
(2de lid) De herziening der pachtsommen geschiedt door deskundigen, welke daarbij rekening zullen houden met de wijziging der bepalingen, opgenomen in de kennisgeving, bedoeld in het 3de lid van art. 5; (…)
Art. 7 Notarieele akte van wijziging bij den aanvang van een nieuwen termijn
(1ste lid) Binnen 6 maanden na dagteekening der kennisgeving (…) worden de wijzigingen in de pachtsom en in de bepalingen, gelijk deze voor den eerstvolgenden termijn zullen gelden, bij notarieele akte geconstateerd.
(2de lid) Tot het opmaken dezer akte zal door den erfpachter medewerking worden verleend; de kosten dier akte zullen voor de helft door hem, voor de andere helft door de Gemeente worden gedragen.
Art. 25 Deskundigen
(1ste lid) Zoo dikwijls in de bepalingen, waaronder een goed in erfpacht is uitgegeven, sprake is van deskundigen wordt daaronder verstaan een aantal van drie.
(2de lid) De aanwijzing van deskundigen geschiedt op aanzegging van Burgemeester en Wethouders, zoo mogelijk in eenstemmigheid tussen Burgemeester en Wethouders eenerzijds en den erfpachter, ten behoeve van wiens goed de aanwijzing plaats vindt, anderzijds.
(3de lid) Indien, ter zake van de aanwijzing van deskundigen, partijen niet tot overeenstemming kunnen geraken binnen één maand na dagteekening van de aanzegging, bedoeld in het vorige lid, zal binnen 6 weken na genoemde dagteekening één deskundige moeten zijn aangewezen door ieder der partijen.
(…)
(11de lid) Indien een aanwijzing van deskundigen wordt vereischt tot beoordeeling van feiten of omstandigheden, welke meerdere erfpachters, wier goederen in één bouwblok zijn gelegen, gezamenlijk betreffen, zullen deze erfpachters door Burgemeester en Wethouders woerden opgeroepen ten einde hun medewerking te verleenen tot de benoeming van een deskundige van de zijde dier erfpachters.
(12de lid) De wijze, waarop in het bij het voorgaande lid van dit artikel bedoelde geval de medewerking wordt verleend en de benoeming geschiedt, wordt door Burgemeester en Wethouders geregeld bij besluit, hetwelk in het Gemeenteblad zal worden geplaatst.
2.4. Bij brief van 2 september 2002 heeft de Gemeente JBW medegedeeld dat de erfpacht op grond van de AB 1915 na de termijn eindigend op 31 december 2004 zal worden herzien. Hieromtrent is het volgende toegelicht:
“Procedure deskundigen
De aanvangscanon voor het tweede erfpachttijdvak van 50 jaar wordt, overeenkomstig de daartoe getroffen regelingen in de artikelen 6,7 en 25 van de Algemene bepalingen 1915, vastgesteld door drie deskundigen. Eén daarvan wordt in beginsel door de erfpachter benoemd, één door de gemeente en de derde door de eerste twee gezamenlijk. Omdat de canonherziening bouwbloksgewijs geschiedt, hebben Burgemeester en Wethouders op 31 oktober 2000 een besluit bij algemene kennisgeving gepubliceerd voor de benoeming van deskundigen door de erfpachters van een bouwblok (kopie bijgevoegd).
De regeling komt erop neer, dat wanneer meer dan de helft van de erfpachters in dat bouwblok voor een bepaalde deskundige kiest, deze automatisch als benoemd wordt beschouwd. Ingesloten zend ik u een overzicht van de erfpachters die een recht van erfpacht hebben in het bouwblok LC14.”
In dezelfde brief is JBW verzocht binnen zes weken na datum van de brief mede te delen wie namens haar als deskundige wordt aangewezen.
2.5. Het in deze brief genoemde besluit betreft het Besluit van 31 oktober 2000, nummer 2000/10789, genaamd “Vaststelling beleid inzake de canonherziening einde tijdvak” (hierna: het Besluit 2000). Voor zover relevant is hierin het volgende bepaald:
“2. Voor rechten van erfpacht waarop algemene bepalingen voor voortdurende erfpacht van voor 1994 van toepassing zijn, geldt dat de wijze waarop door erfpachters van in een bouwblok gelegen terrein waarvan de herziening van de canon door deskundigen aan de orde is, medewerking zal dienen te worden verleend aan de benoeming van deskundigen, de volgende is:
a de erfpachters van in één bouwblok gelegen terreinen waarvan de canons overeenkomstig de op hun rechten van toepassing zijnde algemene bepalingen dienen te worden herzien, zullen door Burgemeester en Wethouders bij aangetekend schrijven opgeroepen worden om binnen zes weken na dagtekening van dit schrijven schriftelijk kenbaar te maken, wie namens hen als deskundige wordt aangewezen ;
(…)
c de deskundige die door meer dan 50% van de erfpachters tijdig schriftelijk is aangewezen, wordt als benoemd beschouwd (…) ;
d indien niet door meer dan 50% van de erfpachters, zoals onder c vermeld, tijdig schriftelijk is aangewezen, stuurt de gemeente een rappelbrief waarin de erfpachters nogmaals worden verzocht om binnen vier weken na dagtekening van dit schrijven over te gaan tot het aanwijzen van een deskundige. (…)
e indien de onder de vermelde rappelbrief niet tot gevolg heeft dat er door meer dan 50% van de erfpachters tijdig schriftelijk eenzelfde deskundige is aangewezen, wordt de deskundige die door de erfpachters het meest aangewezen is, met een minimumaantal van 25% van de erfpachters, als benoemd beschouwd ;
f indien het onder e vermelde minimumaantal stemmen niet gehaald wordt dan wel er op verschillende deskundigen een gelijk aantal stemmen is uitgebracht, zal de gemeente de President van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam verzoeken een deskundige namens de erfpachters te benoemen.”
2.6. Bij brief van 22 januari 2013 is JBW vervolgens over de benoeming van de deskundige – voor zover hier relevant – het volgende medegedeeld:
“Een groot deel van het bouwblok heeft de heer [A] (…) aangewezen als deskundige voor de canonherziening. Deze makelaar wordt automatisch als benoemd beschouwd, conform de daartoe strekkende regeling van Burgemeester en Wethouders d.d. 31 oktober nr. 2000/10789.”
Dit betrof een andere deskundige dan door JBW in reactie op de onder 2.4 aangehaalde brief van de Gemeente was opgegeven.
2.7. De deskundige [A] (hierna: [A]) heeft vervolgens samen met de door de Gemeente aangewezen deskundige mr. [B] MRE en de door hen gezamenlijk benoemde [C] (hierna gezamenlijk: de taxatiecommissie) op 25 september 2003 advies uitgebracht. De jaarlijkse canon wordt in dit advies door de taxatiecommissie vastgesteld op 3,3% van € 347.000,-, derhalve op € 10.890,-.
Bij brief van 29 oktober 2003 heeft de Gemeente JBW op de hoogte gebracht van dit advies en medegedeeld dat de canon per 1 januari 2005 zal worden vastgesteld conform dit advies met inachtneming van de gebruikelijke ingroeiregeling.
2.8. JBW heeft geweigerd de canonverhoging te betalen en geweigerd medewerking te verlenen aan het verlijden van de notariële akte waarin deze zou worden opgenomen. Partijen hebben hierover begin 2004 brieven gewisseld, waarbij JBW zich met name op het standpunt stelde dat de taxatie niet overeenkomstig de AB 1915 tot stand was gekomen. Bij brief van 30 november 2006 heeft de Gemeente JBW verzocht medewerking te verlenen aan het verlijden van de akte en verzocht een bedrag van € 288,85 ter zake van het opmaken van de conceptakte te voldoen. Deze vordering was door het notariskantoor inmiddels aan de Gemeente gecedeerd. In 2008 heeft opnieuw een briefwisseling plaatsgevonden. In de brieven worden zijdens JBW de bezwaren geuit dat de deskundige niet met instemming van haar is benoemd en dat hoor en wederhoor bij de taxatie niet heeft plaatsgevonden.
2.9. De taxatiecommissie heeft op verzoek van de Gemeente bij rapport van 28 juli 2008 een hertaxatie uitgevoerd. Deze heeft geresulteerd in een aanpassing van de verschuldigde canon per 1 januari 2005 naar 3,3% van € 310.000,-, namelijk € 10.230,-. Dit betrof een aanpassing die verband hield met een taxatie op basis van een bestemming van het perceel voor 16 woningen in plaats van 18, zoals eerder was aangenomen. Bij brief van 21 april 2009 is JBW hiervan op de hoogte gesteld en tevens in gebreke gesteld ten aanzien van de door de Gemeente gestelde vorderingen.
3. Het geschil
3.1. De Gemeente vordert – samengevat - veroordeling van JBW tot betaling van € 41.928,76, bestaande uit verschuldigde canon, taxatiekosten en kosten van het opstellen van een conceptakte, vermeerderd met rente en kosten. Daarnaast vordert de Gemeente dat het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de volmacht die JBW aan de notaris moet verstrekken tot ondertekening van de notariële akte waarbij de gewijzigde canon wordt vastgesteld, dan wel veroordeling tot medewerking daaraan door JBW.
3.2. Bij ter comparitie genomen akte heeft de Gemeente kenbaar gemaakt haar eis te willen wijzigen in die zin dat tevens een verklaring voor recht wordt gevorderd dat JBW met ingang van 1 januari 2005 een nieuwe jaarlijkse canon verschuldigd is van € 10.230,-. Daarnaast worden buitengerechtelijke incassokosten gevorderd alsmede veroordeling van JBW in de kosten van het incident, waartoe JBW is veroordeeld bij vonnis (niet uitvoerbaar bij voorraad) in incident van 15 juni 2011.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Ten aanzien van de wijziging van eis
4.1. JBW heeft zich verzet tegen de wijziging van eis. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het petitum van de gewijzigde eis vaag is, dat de eiswijziging volstrekt niet is toegelicht en dat het bij comparitie wijzigen van eis strijdig is met de eisen van een goede procesorde.
4.2. Het bezwaar tegen de wijziging van eis wordt ongegrond verklaard, omdat die wijziging niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Geen regel verzet zich ertegen dat de eis bij akte, die ter comparitie wordt genomen, wordt gewijzigd. De wijziging behelst een aanpassing van de vordering aan een aantal omstandigheden die zich tijdens het voortschrijden van de procedure hebben voorgedaan. De verklaring voor recht wordt gevorderd omdat JBW inmiddels de hoofdsom onder protest heeft voldaan. De kostenveroordeling bij vonnis in incident dateert van na de dagvaarding. De vordering tot betalen van buitengerechtelijke incassokosten betreft een eisvermeerdering. Ter comparitie hebben partijen standpunten kunnen wisselen over de gewijzigde eis. Voorts is JBW daarna nog in de gelegenheid bij akte zich te kunnen uitlaten over de gewijzigde eis. Er is dus voldoende gelegenheid geweest tot hoor en wederhoor. Onder die omstandigheden acht de rechtbank een goede procesorde juist gebaat bij het bundelen van geschilpunten binnen deze procedure. De rechtbank deelt het standpunt van JBW voorts niet dat sprake zou zijn van een vage eis, nu uit de overige processtukken in onderling verband en samenhang beschouwd voldoende duidelijk is waarop de vordering ziet.
Ten gronde
4.3. Het geschil tussen partijen behelst de vraag of JBW, zoals de Gemeente stelt, gehouden is mee te werken aan de op haar rustende verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen geldende erfpachtovereenkomst. JBW betwist dit. Daartoe voert zij een aantal verweren die de rechtbank hierna aan de orde zal stellen.
4.4. JBW voert allereerst aan dat zij niet gehouden is de gewijzigde canon te accepteren nu de benoeming van de deskundigen op grond van een publiekrechtelijk besluit (het Besluit) heeft plaatsgevonden en niet op grond van de tussen partijen geldende contractuele bepalingen. Voor zover artikel 25, twaalfde lid, van de AB 1915 de Gemeente de bevoegdheid geeft een dergelijk besluit vast te stellen, heeft dit te gelden als een ongeoorloofde clausule aangaande een bindende partijbeslissing strijdig met artikel 3:40 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dan wel artikel 6:236, sub n, van het BW. In dit kader verwijst JBW naar een vonnis van deze rechtbank van 3 mei 2000 (te vinden op www.rechtspraak.nl, LJN: AA5674) waarin een soortgelijke kwestie aan de orde was.
4.5. Dit verweer wordt door de rechtbank verworpen. In het door JBW aangehaalde vonnis is het advies van deskundigen geduid als een vaststellingsovereenkomst met het karakter van een bindend advies voor derden. Na deze duiding is geoordeeld dat het daarmee alleen aantastbaar is als gebondenheid daaraan in verband met inhoud of wijze van totstandkoming in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Met betrekking tot de inhoud van het deskundigenrapport heeft JBW slechts gesteld dat het onvoldoende gemotiveerd is. Ze heeft dat niet nader toegelicht. Daarmee heeft zij onvoldoende onderbouwd dat de inhoud van het rapport aanleiding zou moeten geven tot dusdanige bezwaren dat JBW om die reden niet aan het advies gehouden zou zijn.
4.6. Met betrekking tot de wijze van totstandkoming is het volgende relevant. JBW betwist niet dat artikel 25, elfde en twaalfde lid, van de AB 1915 geldt bij het haar in eigendom toebehorende recht van erfpacht. Daarmee heeft JBW te aanvaarden dat aanwijzing van een deskundige bouwbloksgewijs zou kunnen plaatsvinden en tevens dat haar medewerking daaraan geregeld zou kunnen worden bij een besluit van Burgemeester en Wethouders. Daarmee verwerpt de rechtbank het verweer van JBW, voor zover zij beoogde te stellen dat het Besluit niet van invloed is op het erfpachtsrecht om de enkele reden dat dit op publiekrechtelijke grondslag en zonder instemming van JBW tot stand is gekomen.
4.7. Voor zover het verweer van JBW zo begrepen moet worden dat haar gebondenheid aan het deskundigenadvies naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn vanwege de in het Besluit gekozen wijze van totstandkoming daarvan heeft zij dit onvoldoende met feiten of omstandigheden onderbouwd. Zij heeft verwezen naar het onder 4.4. genoemde vonnis van deze rechtbank. Over de wijze van totstandkoming van een deskundigenadvies op grond van artikel 25 van de AB 1915 is daarin, zakelijk weergegeven, overwogen dat de erfpachters bij de wijziging van de canon een reële mogelijkheid moet worden verschaft om hun eigen deskundige te kiezen, zo nodig door het door de Gemeente zelf organiseren van een verkiezing. Het Besluit is, zo blijkt uit de toelichting waarin met zoveel woorden naar dit vonnis wordt verwezen, de door de Gemeente gekozen manier om hierin te voorzien. De Gemeente heeft bovendien verwezen naar een arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 22 september 2009 waarbij het hof heeft geoordeeld dat het geoorloofd is dat de benoemde deskundigen voor één heel bouwblok de canon bepalen. Dit is door JBW niet betwist. Voor zover zij zich met haar verweer op het standpunt stelt dat alle erfpachters het eens moeten zijn over de persoon van de namens hen te benoemen deskundige, kan zij daarin derhalve ook niet worden gevolgd.
4.8. De bezwaren van JBW tegen de in het Besluit opgenomen totstandkomingsprocedure van het deskundigenadvies zijn derhalve niet terecht. Dit is anders voor haar stelling dat deze procedure in het onderhavige geval niet correct gevolgd is. JBW heeft hieromtrent aangevoerd dat door de Gemeente de volgende (procedure)fouten zijn gemaakt: Er was geen meerderheid van 50% van de erfpachters die voor de persoon van [A] heeft gekozen. Zelfs indien wordt aangenomen, zoals de Gemeente stelt, dat wel een meerderheid van 31,6% van de erfpachters binnen het bouwblok [A] heeft aangewezen, dan is conform artikel 2, sub c, van het Besluit geen rappelbrief gestuurd. Er heeft onvoldoende hoor en wederhoor plaatsgevonden na totstandkoming van het advies en bovendien is het op een termijn van meer dan vijf jaar later – zonder voorafgaand overleg met de erfpachters en op eenzijdig verzoek van de Gemeente – op onderdelen herzien door dezelfde deskundigen.
4.9. De Gemeente heeft aangevoerd dat de procedure correct is doorlopen. De stemformulieren zijn na digitalisering van dossiers niet bewaard, maar eventueel zijn in de destijds verstuurde brieven aanknopingspunten over het stemgedrag te vinden. Deze zouden geïnventariseerd en overgelegd kunnen worden. JBW is bij verschillende brieven verzocht om medewerking te verlenen aan het verlijden van de notariële akte met de gewijzigde canon, maar daarop heeft JBW of niet of zonder (wel verzochte) toelichting gereageerd. De hertaxatie in 2008 betrof het herstellen van een fout die kennelijk tot tevredenheid van JBW is hersteld omdat op de aanpassing niet nader is gereageerd.
4.10. Met JBW en zoals de rechtbank in het vonnis van 3 mei 2000 al heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat van de Gemeente verwacht mag worden bij wijziging van een zo essentiële voorwaarde als de hoogte van een canon, iets dat weinig voorkomt en ingrijpende gevolgen kan hebben voor de erfpachter, een reële mogelijkheid wordt verschaft om een eigen deskundige te kiezen. De Gemeente heeft zelf gesteld dat JBW de voorkeur heeft uitgesproken voor een andere deskundige dan [A]. Bovendien blijkt uit de correspondentie vanaf 2004 dat JBW zich niet heeft neergelegd bij de benoeming van [A]. JBW moet er dan in ieder geval op kunnen vertrouwen dat inderdaad conform de procedure waartoe de Gemeente zelf heeft besloten voor gevallen als deze een deskundige is benoemd door in ieder geval de meerderheid van de erfpachters. Indien dat niet is gebeurd, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat JBW gehouden wordt aan een taxatie van deskundigen die benoemd zijn zonder haar instemming.
4.11. Met betrekking tot de overige door JBW gestelde procedurefouten overweegt de rechtbank dat zij vooralsnog niet ziet hoe JBW in haar belangen is geschaad, voor zover komt vast te staan dat deze zijn gemaakt (zie Hoge Raad 20 mei 2005, LJN: AS5890). De aanpassing in 2008 was immers in haar voordeel en JBW heeft gesteld noch is overigens gebleken dat bij het versturen van een rappel een voor haar gunstigere uitkomst verwacht had mogen worden. Uit de correspondentie omtrent het deskundigenadvies blijkt voorts dat JBW voldoende in de gelegenheid is geweest haar visie erop kenbaar te maken, zodat het beginsel van hoor en wederhoor niet is geschonden.
4.12. Gelet op het hiervoor onder 4.10 en 4.11 overwogene, zal de Gemeente worden toegelaten zich bij akte uit te laten over het bewijs van haar stelling dat [A] is benoemd door een meerderheid van de erfpachters van bouwblok LC14, een en ander overeenkomstig de wijze als omschreven in het Besluit. Indien zij dit met stukken wenst te bewijzen, wordt zij verzocht deze stukken bij de akte te overleggen. Indien zij getuigen wenst te horen, wordt zij verzocht bij akte opgave te doen van de te horen getuigen met een aanduiding van de feiten waarover deze zouden kunnen verklaren.
4.13. Indien de Gemeente slaagt in het bewijs, komt haar vordering voor toewijzing in aanmerking. De overige verweren van JBW slagen niet. De rechtbank verwerpt het verweer van JBW dat het heffen van een erfpachtcanon door de Gemeente een onaanvaardbare doorkruising betekent van de publiekrechtelijke regeling op het gebied van onroerende zaaksbelasting. De Gemeente voert hieromtrent terecht aan dat zij als eigenaar van de grond erfpachtcanon mag heffen en dat een dergelijke canon niet valt aan te merken als onroerende zaaksbelasting.
4.14. Ook het verweer van JBW dat de Gemeente bij het heffen van de erfpachtscanon misbruik maakt van haar economische machtspositie wordt verworpen. Door JBW zijn geen feiten of omstandigheden genoemd op grond waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat de Gemeente, voor zover zij aangemerkt kan worden als onderneming met een machtspositie, van haar machtspositie misbruik heeft gemaakt. De enkele omstandigheid dat de vaststelling van de nieuwe canon JBW onwelgevallig is, is daartoe onvoldoende. Voor zover JBW hiermee ook doelt op de wijze van totstandkoming van het deskundigenadvies, is hiervoor onder 4.5 tot 4.7 reeds weerlegd dat sprake zou zijn van ontoelaatbare eenzijdige invloed van de Gemeente op de (uitvoering van de) overeenkomst.
4.15. Aan het beroep van JBW op artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) gaat de rechtbank voorbij. JBW heeft ook dit beroep onvoldoende met feiten en omstandigheden onderbouwd. Zij heeft immers al niet gesteld waarom zij door de lange duur van de procedure in een ongunstiger positie is geraakt dan wanneer deze binnen een redelijke termijn zou zijn afgewikkeld.
4.16. Indien de Gemeente niet slaagt in het leveren van het haar opgedragen bewijs, zal het bindend advies van de deskundigen wegvallen en een lacune ontstaan in de rechtsverhouding tussen partijen. In dat geval zal de Gemeente zich vervolgens dienen uit te laten over de wijze waarop in haar optiek alsnog gekomen zou kunnen worden tot de door haar voorgestane wijziging van de canon.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 27 maart 2013 voor het nemen van een akte door de Gemeente over hetgeen is vermeld onder 4.12, waarna de wederpartij op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Rombouts en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2013.?