ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3903

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
KK13-231
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van werknemers op grond van verdenking van blackmailing en de gevolgen voor hun werkzaamheden

In deze zaak vorderden eisers, werknemers van ABN AMRO BANK N.V., in kort geding een voorziening tegen hun schorsing door de bank. De schorsing was ingesteld naar aanleiding van een onderzoek naar klachten van een cliënt, OMTI, die hen beschuldigde van blackmailing. De eisers stelden dat de schorsing onterecht was en dat zij onzorgvuldig door de bank waren behandeld. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 februari 2013 werd duidelijk dat de bank een gedegen onderzoek wilde instellen naar de beschuldigingen, maar dat dit onderzoek nog niet was afgerond. De eisers voerden aan dat de schorsing hen ernstige reputatieschade toebracht en dat de bank hen onvoldoende had geïnformeerd over de voortgang van het onderzoek. De kantonrechter oordeelde dat de bank voldoende gronden had om de eisers te schorsen, gezien de ernst van de beschuldigingen en het belang van een zorgvuldig onderzoek. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. De rechter benadrukte dat de schorsing een diffamerende maatregel is, maar dat de bank ook een gerechtvaardigd belang had om het onderzoek uit te voeren. De beslissing werd genomen met inachtneming van de belangen van beide partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM KORT GEDING
AFDELING PRIVAATRECHT TEAMS KANTON
Kenmerk : KK 13-231
Datum : 5 maart 2013
113
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam op de vordering in kort geding in de zaak van:
1. eiser A
en
2. eiser B
wonende te [--] resp. [--]
eisers
gemachtigde: mrs. I.A. Hoedemaeker en A.P. Macro
t e g e n:
de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V.
gevestigd te Amsterdam
gedaagde
gemachtigde: mr. M.J.M.T. Keulaerds
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij dagvaarding van 19 februari 2013 hebben eisers een voorziening gevorderd.
Ter terechtzitting van 26 februari 2013 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Eisers zijn verschenen, vergezeld door hun gemachtigden. Gedaagde is verschenen bij mw. mr.
L. Nekeman-IJdema en de heren [naam], [naam] en [naam] en haar gemachtigde.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1.Als uitgangspunt in dit geding geldt het navolgende
1.1.[gedaagde A] is op 1 april 2003 in dienst getreden van Fortis, rechtsvoorganger van gedaagde. Laatstelijk heeft hij de functie van Global Head of Energy Commodities, waarin hij leiding geeft aan 5 Energy Commodities teams. [gedaagde B] is op 1 februari 2007 in dienst van Fortis getreden. Laatstelijk is hij te Dubai werkzaam in de functie van regional Head of Energy Commodities Middle East, North Africa, East Africa en Indian Sub-Continent. [gedaagde A] is zijn directe superieur.
1.2.Gedaagde verzorgt, kort samengevat, binnen het voormelde werkveld de financiering van internationale oliehandel en –handelaren, waaronder van de firma OMTI.
1.3.Gedaagde heeft eisers zonder voorafgaande aankondiging op 31 januari 2013 gehoord over - onder meer - hun relatie met OMTI.
1.4.Bij e-mail van 5 februari 2013, 09.55 AM CET schreef [naam superieur gedaagde A] reagerend op een e-mail van dezelfde datum van [gedaagde A], voor zover relevant:
The investigation is not over yet, so unfortunately we need to abide to the rules by SIM.
1.5.Bij e-mail 5 februari 2013, 08.49 PM CET schreef [naam] (werkzaam bij de afdeling SIM van gedaagde) aan [gedaagde B], voor zover relevant:
The investigation by SIM is completed and the findings have been shared with the management of ECT and the Legal Department (Labour Affairs) on Monday February 4th, 2013 (Yesterday afternoon). Management in conjunction with the Legal department will decide how to proceed.
1.6.Bij e-mail van 5 februari 2013, 10.32 AM CET schreef [naam superieur gedaagde B], aan [gedaagde B] dat hij zijn gebruikelijke werkzaamheden kon oppakken, met uitzondering van die met OMTI. Op 8 februari 2013 heeft de manager van [gedaagde B] hem telefonisch laten weten dat hij zijn werkzaamheden niet kon hervatten.
1.7.Op 7 resp. 8 februari 2013 heeft gedaagde, na een eerdere weigering van [gedaagde A] om dat zelf te doen, aan relaties van [gedaagde A] en [gedaagde B] een mail gestuurd met, samengevat, het bericht dat zij wegens persoonlijke omstandigheden niet bereikbaar waren.
1.8.Bij brief van 15 februari 2013 aan de gemachtigde van eisers heeft gedaagde, samengevat, laten weten dat de eerdere vrijstelling van werkzaamheden was omgezet in een schorsing voor de duur van het onderzoek. Zij verweet eisers ondanks het eerdere verbod werkgerelateerde contacten te hebben onderhouden. Twee cliënten hadden na de verhoren aan de voorzitter van de Raad van Bestuur van gedaagde bericht dat OMTI in Iraanse olie handelde, in strijd met internationale handelssancties. Gedaagde relateerde die telefoonberichten aan eisers.
1.9.Bij e-mails van 22 februari 2013 aan eisers heeft gedaagde herbevestigd dat zij zijn geschorst voor de duur van het onderzoek, zijn de klachten van OMTI nader omschreven en zijn eisers uitgenodigd voor een tweede verhoor op 25 februari 2013. Dat verhoor heeft plaatsgevonden.
1.10.De van toepassing zijnde CAO ABN AMRO d.d. mei 2011 bevat gedragsregels voor de werknemers van gedaagde en voorts de frase: “Als de Bank u verdenkt van ongewenst gedrag of overtreding van gedragsregels en procedures, wat zou kunnen leiden tot een ontslag op staande voet, kunt u geschorst worden voor de duur van het onderzoek”.
2.Eisers vorderen als voorziening, zakelijk weergegeven,:
a. gedaagde te gebieden hen toe te laten tot hun gebruikelijke werkzaamheden:
b. gedaagde te gebieden hen daartoe te faciliteren;
c. gedaagde te gebieden hen inzage in en/of kopie te verschaffen van de tegen hen ingediende klacht van OMTI en de overige relevante gegevens;
d. gedaagde te gebieden een rectificatie te laten uitgaan, inhoudende dat zij correct hebben gehandeld en dat er sprake was van een ongegronde klacht van een cliënt van gedaagde;
e. de veroordelingen te verbinden aan een dwangsom;
f. in goede justitie een beslissing te nemen die recht doet aan de gerechtvaardigde belangen van eisers,
kosten rechtens.
3.Eisers stellen, kort samengevat, begrip te hebben voor het feit dat gedaagde een gedegen onderzoek instelt naar klachten van cliënten, gelet op de grote belangen in het werkveld.
In de eerste plaats echter verwijten eisers gedaagde onzorgvuldig met hun belangen te zijn omgegaan. [gedaagde A] heeft zijn verklaring in het verhoor van 31 januari 2013 tengevolge van ziekte pas op 4 februari 2013 kunnen ondertekenen. Bij die gelegenheid werd hem toegezegd dat die dag een beslissing over de klacht genomen zou worden en dat gedaagde hem duidelijkheid verschuldigdheid was. Dat was in overeenstemming met de in r.o. 1.5 genoemde e-mail, maar in strijd met de in r.o. 1.4 genoemde mail. [gedaagde B] mocht aanvankelijk weer aan het werk, mits hij geen contacten met OMTI onderhield, maar dat werd hem kort nadien weer verboden.
4.Gedaagde heeft vervolgens zonder instemming van eisers een “out-of-office” mail rondgestuurd. Een beslissing in het onderzoek bleef echter steeds uit. Eisers stellen door het uitblijven van een reactie ernstige (reputatie-)schade te hebben opgelopen. Zij werden als gebruikelijk frequent door cliënten gebeld, maar mochten geen contacten met hen onderhouden. Deelname aan de belangrijke IP-week in Londen werd niet toegestaan. Sommaties van hun gemachtigden leidden niet tot duidelijkheid van de kant van gedaagde. Pas in de in r.o. 1.8 genoemde brief werd schriftelijk bevestigd dat eisers overeenkomstig de bepalingen van de CAO waren geschorst. De reden daarvoor werd niet genoemd; dat gebeurde pas in de brief van 22 februari 2013. Onzorgvuldig achten eisers ook dat gedaagde hen bij brief van 22 februari 2013 voor een tweede verhoor heeft opgeroepen. Eisers betwisten dat gedaagde toen over recent verkregen nieuw bewijs beschikte, zoals zij stelde. Als dat om een geluidsopname van het gesprek op 15 november 2012 met OMTI ging, had gedaagde die al veel eerder in handen. Volgens eisers heeft gedaagde hen laten verdrinken, in plaats van een reddingsboei toe te werpen.
5.Eisers verwijten gedaagde in de tweede plaats dat het onderzoek onredelijk lang duurt. Gedaagde moet al vóór 21 december 2012 van de klacht hebben geweten. Volgens eisers is zeer aannemelijk dat OMTI bij gedaagde heeft geklaagd omdat zij hadden besloten om de financiering van olietransacties tijdelijk stop te zetten. Gedaagde heeft twee maanden de tijd gehad om het onderzoek af te ronden, maar heeft dat nagelaten. Zij had dat ook na het verhoor van 31 januari 2013 kunnen doen, zoals ook aan het einde van dat verhoor en kort nadien is toegezegd.
6.Eisers betwisten in de derde plaats de inhoudelijke verwijten aan hun adres. De grote financiële belangen in het werkveld vereisen een grondig risicomanagement. Zij werken in de “first line of defence” van gedaagde. De noodzaak tot risicobeheer gold temeer na de afkondiging van de VN-sancties op handel in Iraanse producten en na geruchten dat vanuit het oliedepot in Fujairah in Iraanse olie werd gehandeld, zoals in een artikel van 1 november 2012 in het tijdschrift Platts werd gepubliceerd. Volgens eisers was het van groot belang om schade voor gedaagde te voorkomen, reden waarom zij tot extra onderzoek naar 4 cliënten hebben besloten. Bij 2 beursgenoteerde cliënten werd volstaan met een schriftelijke verklaring dat zij zich niet met handel in Iraanse olie inlieten. Van de 2 andere bedrijven werd meer informatie verlangd. Van het ene bedrijf was bekend dat het zaken deed met een besmette handelaar. Het andere – OMTI – had in 2010 geweigerd informatie te verschaffen, waarna gedaagde de financiering tijdelijk had beëindigd. Bovendien had OMTI op 30 augustus 2012 bij gedaagde een aanvraag voor financiering van een voorraad olie gedaan, die van dezelfde besmette firma afkomstig was en blijkens de specificaties evident Iraanse olie betrof. Eisers hebben daarom een EDD (Extra Due Diligence) bij OMTI uitgevoerd en van haar verlangd dat zij een verklaring van een van de “Big Four”- accountantsfirma’s zou afgeven. Volgens eisers heeft OMTI na een aanvankelijke weigering toch de gevraagde gegevens verstrekt. [gedaagde B] heeft toen het memo d.d. 21 december 2012 opgesteld, volgens welk aan OMTI geen verwijten gemaakt konden worden. Nadien is de financiering hervat. Eisers wijzen erop dat zij steeds pro-actief in het belang van gedaagde handelen en haar daarmee in het verleden voor grote stroppen hebben behoed. Dat was hier niet anders.
7.Eisers verwijten gedaagde slecht werkgeverschap. Voor de op non-actiefstelling dan wel schorsing heeft zij onvoldoende grond.
8.Gedaagde voert gemotiveerd verweer tegen de vorderingen. Haar verweren worden, voor zover relevant, in het onderstaande opgenomen en beoordeeld.
9.In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen, dan wel of de vordering van eisers in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
10.Vast staat dat het onderzoek van gedaagde naar de aan eisers verweten handelingen nog niet is afgerond. Vast staat dus evenmin of gedaagde jegens eisers arbeidsrechtelijke maatregelen wil en mag treffen. In dit geding is de vraag aan de orde of gedaagde toereikende gronden heeft om eisers – aanvankelijk – vrij te stellen werkzaamheden en – nadien – hen met een beroep op de CAO te schorsen. Een op non-actiefstelling is een diffamerende maatregel die aanzienlijke reputatieschade voor eisers teweeg kan brengen, waaraan een mogelijke rehabilitatie niet afdoet. Dat geeft grond voor een meer dan marginale beoordeling van de juistheid van de verwijten van gedaagde. Het enkele feit van een verdenking jegens eisers is niet voldoende; onderzocht moet worden of die verdenking een wezenlijke grond heeft. Anderzijds heeft gedaagde een gerechtvaardigd belang bij een gedegen onderzoek, ook om lichtvaardige beschuldigingen aan het adres van eisers op hun waarde te kunnen schatten. Naarmate het onderzoek complexer is, dient gedaagde meer tijd te worden gegund.
11.De contouren van het onderzoek en de verdenkingen jegens eisers zijn ter zitting verder toegelicht. Voldoende staat vast dat een vertegenwoordiger van OMTI op of omstreeks 7 december 2012 op eigen initiatief naar Nederland is gevlogen om aan gedaagde de klacht over te brengen dat eisers een “personal fee” verlangden om de tijdelijk stopgezette financiering te hervatten en dat zij aldus aan “blackmailing” deden. Volgens gedaagde heeft OMTI daarbij gedetailleerde informatie gegeven. Vast staat dat eisers in de afgelopen periode de belangrijkste contactpersonen van OMTI waren. Op zich is verdedigbaar dat zij voorzichtigheid betrachtten in hun relatie met OMTI in het licht van de gewijzigde omstandigheden na het VN-handelsverbod met Iran, van de ervaringen met OMTI uit 2010, van het vooralsnog onweersproken verzoek van 30 augustus 2012 van OMTI tot financiering van kennelijk Iraanse olie en van de mogelijke omstandigheid dat OMTI ook geldstromen via een andere bank liet lopen. Hun opstelling vertoont echter ook lacunes, die nader onderzoek vergen. In de eerste plaats hebben eisers niet voldoende toegelicht waarom zij de genoemde omstandigheden niet destijds – dus vóór hun verhoor door gedaagde – met de toezichthoudende afdeling van gedaagde hebben gedeeld. In de tweede plaats heeft gedaagde gemotiveerd aangevoerd dat een EDD en de verplichting om een Big Four-accountant in te schakelen zware maatregelen zijn, die in haar bedrijfsvoering ongebruikelijk zijn. [gedaagde A] heeft aanvankelijk gesteld die middelen vaker te hebben ingezet, maar ter zitting heeft hij erkend dat daarvan de laatste 3 jaar geen sprake was. In de derde plaats hebben eisers vooralsnog geen toereikende toelichting gegeven waarom het EDD is gestart de dag na het diner van 15 november 2012, waarin volgens OMTI de betaling van een personal fee aan de orde werd gebracht. Over de duur van het EDD zijn bij gedaagde eveneens twijfels gerezen.
12.Op zich is denkbaar dat OMTI met een ongerechtvaardigde klacht eigen belangen wilde dienen, bijvoorbeeld dat van hervatting van de financiering. Volgens de mededelingen van [naam superieur gedaagde A] ter zitting was dat echter niet de inzet van OMTI. Bovendien is – weliswaar achteraf – gebleken dat eisers de financiering zelf hebben hervat na het memo van 21 december 2012, toen zij nog geen weet hadden van de verdenkingen van gedaagde. Andere afdelingen van gedaagde hebben in die beslissing geen rol gespeeld.
13.De inhoud van een mogelijke bandopname van het gesprek op 15 november 2012 wordt niet in dit oordeel betrokken. De band is niet in de procedure ingebracht en eisers hebben gemotiveerd betwist dat zij daarop te horen zijn. Hetzelfde geldt voor telefoonberichten aan gedaagde over de integriteit van OMTI: dat eisers daarin de hand hebben gehad is vooralsnog een betwiste en niet-onderbouwde veronderstelling en gedaagde heeft daarover wisselende standpunten ingenomen.
14.Herhaald zij: de juistheid van de verdenkingen staat nog niet vast. In het licht van het bovenstaande had gedaagde naar voorlopig oordeel echter voldoende grond om eisers op non-actief te stellen en later volgens de CAO-bepalingen te schorsen. Dat zij het onderzoek traag en onvoldoende zorgvuldig heeft uitgevoerd kan thans niet worden aangenomen. Voor zich spreekt dat gedaagde voorafgaande aan het verhoor recherche heeft moeten plegen. Onweersproken is dat eisers in januari 2013 niet direct beschikbaar waren voor het onaangekondigde verhoor. Gedaagde heeft voldoende aannemelijk gemaakt na het eerste verhoor nog tijd nodig te hebben om het onderzoek grondig af te ronden, onder meer door de authenticiteit van de geluidsopname te laten onderzoeken en eisers voor een tweede maal te horen naar aanleiding van nieuwe inzichten. Uit het bovenstaande blijkt dat er nog vragen openstaan die niet eenvoudig te beantwoorden zijn, terwijl de antwoorden van grote invloed kunnen zijn op de door gedaagde te nemen beslissingen. Bij een gedegen onderzoek hebben ook eisers belang.
15.Vooralsnog lijkt het verwijt van eisers terecht dat gedaagde hen niet geheel consistent heeft bericht over het proces van de besluitvorming en de kwalificatie en de reden van hun op non-actiefstelling, getuige de in r.o. 1.4 to 1.8 genoemde e-mails. Gelet op het bovenstaande is dat echter van onvoldoende gewicht.
16.Op grond van het voorgaande worden de vorderingen onder 2a, b en d afgewezen. Dit oordeel is mede gebaseerd op de uitlatingen van gedaagde ter zitting dat het onderzoek binnen enkele weken zal zijn afgerond.
17.Gedaagde heeft een gerechtvaardigd belang om het onderzoek volgens haar inzichten uit te voeren, hetgeen grond geeft voor de afwijzing van de vordering onder 2c. De open vordering onder 2f hebben eisers ter zitting aldus ingericht dat het hen wordt toegestaan om hun werkzaamheden te hervatten met uitsluiting van die met betrekking tot OMTI. Begrijpelijk is dat hun non-activiteit eisers zwaar valt en schadelijk is. Uit het bovenstaande volgt echter dat ook voor een partiële hervatting onvoldoende grond bestaat.
18.Dat betekent dat de vorderingen van eisers worden afgewezen.
19.Eisers worden in het ongelijk gesteld en worden daarom veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van gedaagde.
BESLISSING
De kantonrechter:
I.wijst de vorderingen af;
II.veroordeelt eisers in de kosten van het geding aan de zijde van gedaagde tot op heden begroot op € 400,00 voor zover verschuldigd inclusief BTW, aan salaris van haar gemachtigde;
III.verklaart de betalingsveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. F. van der Hoek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 maart 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter