RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/528 AKW
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. E.M. van den Brom,
de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,
verweerder,
gemachtigde J.Y. van den Berg.
Bij besluit van 22 november 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) vanaf het derde kwartaal 2009 afgewezen.
Bij besluit van 10 mei 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2011 en het onderzoek ter zitting geschorst. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 31 oktober 2011 voortgezet. Bij uitspraak van 8 november 2011 (zaaknummer: AWB 11/2977) heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, voor zover het besluit van 10 mei 2011 betrekking heeft op het derde en vierde kwartaal van 2010 en het besluit van 10 mei 2011 in zoverre vernietigd.
Bij besluit van 19 januari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser wederom ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Bij beslissing van 20 augustus 2012 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk in de Arabische taal. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiser heeft de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit. Eiser is in 1987 naar Nederland gekomen. De ex-echtgenote van eiser woont in Nederland, evenals zijn kind uit dit huwelijk. De huidige echtgenote van eiser woont in Marokko. Uit dit huwelijk zijn zeven kinderen geboren die allen de Nederlandse nationaliteit hebben en in Marokko wonen. Eiser heeft op 21 september 2010 opnieuw kinderbijslag aangevraagd voor zijn kinderen in Marokko.
1.2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en deze afwijzing in het besluit van 10 mei 2011 gehandhaafd. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser vanaf het derde kwartaal 2009 tot en met het vierde kwartaal 2010 niet verzekerd was krachtens de AKW.
1.3. De rechtbank heeft in haar, thans onherroepelijke uitspraak van 8 november 2011 geoordeeld dat eiser over het derde kwartaal 2009 tot en met het tweede kwartaal 2010 niet kan worden aangemerkt als ingezetene van Nederland, maar dat over het derde en het vierde kwartaal 2010 de feitelijke situatie van eiser anders was. Verweerder heeft toen ter zitting meegedeeld zich te willen beraden over de vraag of eiser over dit tijdvak verzekerd was krachtens de AKW.
1.4. Aan het bestreden besluit heeft verweerder, kort weergegeven en voor zover hier van belang, het volgende ten grondslag gelegd. Over het derde kwartaal 2010 kan eiser niet als ingezetene worden aangemerkt omdat op de peildatum feitelijk niet is gebleken van de wil om een persoonlijke band van duurzame aard met Nederland aan te gaan. Over het vierde kwartaal 2010 is eiser verzekerd krachtens de AKW, maar bestaat geen recht op kinderbijslag omdat eiser onvoldoende heeft bijgedragen in het onderhoud van zijn kinderen. Van een dubbele woonplaats kan geen sprake zijn, omdat eiser een bijstandsuitkering ontvangt en op grond daarvan beperkt is in zijn verblijfsmogelijkheden in het buitenland.
1.5. Eiser stelt dat hij over het derde kwartaal 2010 verzekerd is gebleven tijdens zijn verblijf in Marokko, dan wel dat eiser weer verzekerd is vanaf 29 juni 2010, de dag dat hij is teruggekeerd in Nederland. Voorts stelt eiser dat hij een dubbele woonplaats heeft, zowel in Nederland als in Marokko. Uit het woonplaatsbegrip in de jurisprudentie van de Hoge Raad en de veronderstelling dat je met meerdere landen een duurzame band kan hebben, volgt dat je ook een dubbel huishouden kan hebben.
2. Inhoudelijke beoordeling
2.1. Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.2. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser over het vierde kwartaal 2010 als ingezetene van Nederland kan worden aangemerkt.
2.3. Allereerst is in geschil of eiser op de peildatum van het derde kwartaal 2010 als ingezetene van Nederland kan worden aangemerkt.
2.4. Eiser stelt dat hij in het derde kwartaal 2010 ingezetene van Nederland was, terwijl verweerder stelt dat eiser op de peildatum van dat kwartaal in Marokko woonde.
3.1. In artikel 6, eerste lid, van de AKW is bepaald dat verzekerd is degene die krachtens deze wet ingezetene is. In artikel 2 van de AKW is bepaald dat ingezetene in de zin van deze wet is degene die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 3, eerste lid, van de AKW naar de omstandigheden beoordeeld.
3.2. De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 21 januari 2011 (LJN BP1466) en 4 maart 2011 (LJN BP6285) overwogen dat het er bij de beoordeling naar de omstandigheden van ingezetenschap op aankomt of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats in Nederland niet noodzakelijk is dat het middelpunt van het maatschappelijk leven van de betrokkene zich in dit land bevindt. Uit de relevante (fiscale) jurisprudentie volgt dat de wil van een betrokkene om in Nederland te wonen van belang kan zijn en dat daarbij van belang is of van die intentie blijkt uit feiten en omstandigheden. Verder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat, afgemeten aan de Nederlandse toetsing van het woonbegrip, een betrokkene zowel in Nederland als in een ander land kan wonen.
4.1. Vast staat dat eiser op 29 juni 2010 naar Nederland is teruggekeerd. Tevens staat vast dat eiser op 8 juli 2010 opnieuw bijstand heeft verkregen en dat hij sinds 14 juli 2010 staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser ter zitting onbetwist heeft verklaard dat het enige tijd duurde voordat hij kon worden ingeschreven in de GBA doordat hij dak- en thuisloos was.
Op grond van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat eiser reeds op 29 juni 2010 de wil had om (weer) in Nederland te wonen, omdat hij kort daarna een uitkering kreeg en zich heeft ingeschreven in de GBA, welke omstandigheden kunnen gelden als uitingen van deze wil van eiser. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser onbetwist decennia in Nederland heeft gewoond - eiser is in 1987 naar Nederland gekomen - dat hij (ook) de Nederlandse nationaliteit heeft en dat eiser nooit de intentie heeft geuit zich blijvend buiten Nederland te vestigen en die intentie evenmin uit de omstandigheden valt af te leiden. Dat eiser in de periode van 2009 tot medio 2010 langer dan een jaar in Marokko heeft verbleven, kan niet afdoen aan de duurzame band van persoonlijke aard tussen eiser en Nederland die uit voornoemde omstandigheden blijkt, omdat dit verblijf verband hield met een persoonlijke omstandigheid, te weten het bestrijden van eisers verslaving. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiser reeds vanaf de peildatum van het derde kwartaal 2010 (ook) woonplaats in Nederland had.
5.1. Vervolgens is aan de orde de vraag of eiser op de peildata van het derde en het vierde kwartaal 2010 ook als ingezetene van Marokko kan worden aangemerkt. Hiervoor is van belang of een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen eiser en Marokko.
5.2. Eiser heeft zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit. Eiser is geboren en opgegroeid in Marokko en daar met zijn huidige vrouw getrouwd. De vrouw van eiser woont in Marokko. Dit geldt ook voor hun zeven kinderen, die allen de Nederlandse nationaliteit hebben. De rechtbank stelt vast dat, gelet op hetgeen ter zitting is besproken op basis van de interne notitie van verweerder van 4 oktober 2010 (gedingstuk 21), tussen partijen niet in geschil is dat eiser in de periode van 2006 tot en met 2008 ieder jaar een periode van een maand, dan wel ongeveer drie à vier maanden bij zijn gezin in Marokko heeft verbleven. Op grond van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat eiser op de peildata van het derde en het vierde kwartaal 2010 een duurzame band van persoonlijke aard met Marokko had.
5.3. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat eiser niet ook in Marokko kan wonen als gevolg van de omstandigheid dat hij een bijstandsuitkering ontvangt en de daaraan verbonden verplichtingen hem beperken in zijn mogelijkheden in het buitenland te verblijven. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking. Uit de in 5.2 genoemde notitie van verweerder blijkt dat de bijstand van eiser in 2007 en 2008 is beëindigd, nadat hij langer in Marokko verbleef dan een bijstandgerechtigde wettelijk is toegestaan, en dat de bijstand bij terugkeer van eiser in Nederland telkens is hervat. Dit betekent dat het hebben van een bijstandsuitkering en de daaraan verbonden verplichtingen eiser niet hebben belemmerd in zijn mogelijkheden om in Marokko te verblijven.
6.1. Het voorgaande betekent dat verweerder ten onrechte over het derde en het vierde kwartaal 2010 niet heeft aangenomen dat eiser ook in Marokko woonplaats heeft en daar met zijn vrouw en kinderen een huishouden vormt. Tussen partijen is niet in geschil dat bij het aannemen van een dubbele woonplaats en dubbele huishouding (in Nederland en Marokko) er geen eisen zijn ten aanzien van het onderhoud.
7.1. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het in de artikelen 6, eerste lid, van de AKW en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet aanleiding, conform de ter zitting uitgesproken wens van partijen, om met toepassing van het gestelde in artikel 8:72, vierde lid onder c, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 22 november 2010 te herroepen, voor zover daarbij eiser over het derde en het vierde kwartaal 2010 kinderbijslag is geweigerd, en te bepalen dat aan eiser kinderbijslag wordt toegekend over het derde en vierde kwartaal 2010.
8.1. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden in beroep begroot op € 1.180,00
(1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting en 1 punt voor het beroepschrift, waarde per punt € 472,-). Aangezien eiser procedeert op basis van een toevoeging dient verweerder dit bedrag te betalen aan de griffier van de rechtbank.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit, voor zover daarbij eiser over het derde en het vierde kwartaal 2010 kinderbijslag is geweigerd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 42,00 (tweeënveertig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 1.180,00 (duizend en honderdtachtig euro), te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, voorzitter,
mrs. C.H. Rombouts en M. Singeling, leden,
in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2013.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB