ECLI:NL:RBAMS:2013:8951

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2013
Publicatiedatum
24 december 2013
Zaaknummer
HA RK 2013.170
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een voorzieningenrechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 juni 2013 een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.R. Krul. Het verzoek was gericht tegen mr. M. van Walraven, de voorzieningenrechter die een kort geding behandelde waarin verzoeker betrokken was. Verzoeker stelde dat de rechter partijdig was, onder andere omdat zij eerder in een verstekzaak ten nadele van hem had beslist en omdat zij ordemaatregelen had getroffen die volgens verzoeker in strijd waren met de goede procesorde. De wrakingskamer, bestaande uit mrs. M.V. Ulrici, T.M.A. van Löben Sels en H.L.L. Briët, heeft het verzoek behandeld en geconcludeerd dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond voor wraking opleverden. De rechtbank oordeelde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. De beslissing van de rechter om het publiek naar de publieke tribune te verwijzen en het maken van opnamen te verbieden, werd niet als partijdig beschouwd. De rechtbank benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Aangezien verzoeker geen feitelijke gronden had aangedragen die de vrees voor partijdigheid konden onderbouwen, werd het wrakingsverzoek als ongegrond afgewezen. De procedure in de onderliggende zaak met rolnummer KG ZA 13-628 werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beschikking op het op 20 juni 2013 ter terechtzitting gedane en onder rekestnummer
HA RK 2013.170 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. M.R. Krul, advocaat te Den Haag,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- een proces-verbaal van de zitting van 20 juni 2013 met daarin opgenomen het verzoek tot wraking.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 20 juni 2013, waar de rechtbank verzoeker, bijgestaan door mr. Krul voornoemd, de rechter en de advocaat van de wederpartij van klager in het bij de rechter aanhangige kort geding, mr. R.S. Le Poole, advocaat te Amsterdam, heeft gehoord. Na de behandeling van het verzoek is direct mondeling uitspraak gedaan. Deze beschikking vormt de uitwerking daarvan.

1.Gronden van de beslissing

Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
Verzoeker is gedaagde in de bij de rechtbank aanhangige zaak met zaaknummer/rolnummer C/13/542237 / KG ZA 13-628.
Die zaak is bij de rechter in behandeling.
Volgens het proces-verbaal van de zitting heeft verzoeker voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van het kort geding de rechter verzocht om het publiek dat naar de publieke tribune op de eerste verdieping was verwezen, toestemming te verlenen om in de zittingsruimte plaats te nemen en te bepalen dat de parketpolitie zich zou verwijderen. De rechter heeft dat verzoek afgewezen, omdat voorafgaand aan de zitting in overleg met de verantwoordelijken voor de veiligheid in het gerechtsgebouw voor deze gang van zaken was gekozen.
De rechter heeft hierna opgemerkt dat het niet is toegestaan tijdens de zitting video- of geluidsopnamen te maken dan wel te fotograferen. Nadat verzoeker tegen deze beslissing bezwaar had gemaakt onder verwijzing naar de persrichtlijn, heeft de rechter meegedeeld dat zij haar beslissing zou handhaven, omdat voorafgaand aan de mondelinge behandeling van het kort geding zich geen journalist had gemeld.
Vervolgens heeft verzoeker de voorzieningenrechter gewraakt, omdat, zoals weergegeven in het proces-verbaal en voorzover nadien ter zitting gehandhaafd, hij haar partijdig acht op grond van de getroffen twee ordemaatregelen en omdat zij (verkort samengevat) eerder een zaak waarbij verzoeker betrokken was heeft behandeld, hij aangifte tegen haar heeft gedaan wegens corruptie, zij chantabel is en banden heeft met de advocaat van de wederpartij en het advocatenkantoor van deze advocaat. Bovendien is verzoeker in een civiele procedure verwikkeld met de Raad voor de Rechtspraak, volgens verzoeker de werkgever van de rechter.
Direct aansluitend is de rechtbank overgegaan tot de behandeling van het verzoek.
Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker zijn twee ten overstaan van de voorzieningenrechter gedane verzoeken herhaald.
De rechtbank heeft die verzoeken afgewezen op advies van de beveiliging, wegens het niet tijdig vragen van toestemming om opnamen te mogen maken, zoals de persrichtlijn vereist, en gelet op de bezwaren van de gemachtigde van de wederpartij van verzoeker.
Daarop heeft verzoeker de rechters van de wrakingskamer gewraakt. De wrakingsgronden zijn de navolgende zoals door verzoeker verwoord:
1.
“Het is in strijd met de goede procesorde dat de wrakingskamer het publiek niet heeft toegestaan om in de zittingszaal plaats te nemen, maar het publiek naar de publieke tribune op de eerste verdieping heeft verwezen. De publieke tribune bevindt zich achter glas. Het is daar erg heet en de zitting is daar niet goed te volgen. Er is geen sprake van enig veiligheidsrisico dat deze beslissing kan rechtvaardigen. Dat blijkt al uit het feit dat naarmate de behandeling vordert, er steeds minder parketpolitie aanwezig is.
2.
De wrakingskamer heeft in strijd met de persrichtlijn gehandeld, door niet toe te laten dat er opnamen worden gemaakt in beeld en geluid. Die toestemming behoeft niet voorafgaand aan een mondelinge behandeling te worden gevraagd, maar kan ook op de zitting nog worden gevraagd aan de voorzitter.
3.
De wrakingskamer heeft met betrekking tot deze ordemaatregelen de argumentatie van de voorzieningenrechter geheel overgenomen en heeft zich daardoor partijdig getoond dan wel de schijn van partijdigheid gewekt.”
Dit (tweede) verzoek is aansluitend behandeld door een tweede wrakingskamer, bestaande uit mrs. M.V. Ulrici, voorzitter, T.M.A. van Löben Sels en H.L.L. Briët, leden (rekestnummer 13.171). Deze wrakingskamer heeft na de behandeling van het verzoek direct uitspraak gedaan. Het tweede wrakingsverzoek is afgewezen en de behandeling van het eerste wrakingsverzoek gericht tegen de voorzieningenrechter is voortgezet, waarna diezelfde dag nog uitspraak is gedaan.

2.De gronden van het verzoek

Voor de weergave van de gronden wordt verwezen naar de weergave daarvan hierboven bij de feiten sub e. Verzoeker heeft ter zitting nog aangevoerd dat van een veiligheidsrisico geen sprake is en dat de persrichtlijn niet juist wordt uitgelegd, omdat de toestemming om opnamen te maken niet van te voren behoeft te worden aangevraagd (de richtlijn bevat slechts een aanbeveling), maar op de zitting nog aan de voorzitter kan worden verzocht. De rechter heeft eerder ten nadele van verzoeker vonnissen gewezen en is kennelijk bewust door het rechtbankbestuur of de president aangewezen om ook deze zaak te behandelen.

2.De reactie van de rechter

De rechter heeft aangevoerd dat zich geen reden tot wraking heeft voorgedaan en heeft punt voor punt weersproken hetgeen verzoeker in dit verband naar voren heeft gebracht.

3.De gronden van de beslissing

3.1
Op grond van het bepaalde in artikel 36 Rv, dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is van belang, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
3.3
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve criterium en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een specifieke rechter dat de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of onafhankelijk van het gedrag van een specifieke rechter, vastgesteld moet worden dat er sprake is van een bij verzoeker objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij deze rechter ontbreekt.
3.4
Naar het oordeel van de rechtbank leveren de door verzoeker genoemde omstandigheden, op zichzelf beschouwd en in onderling verband, geen - feitelijke - grond op voor de vrees dat de rechter in dit geval partijdig is dan wel de schijn van partijdigheid op zich heeft geladen. Het feit dat de rechter eerder ten nadele van verzoeker heeft beslist - en dan nog wel in een verstekzaak - vormt geen grond tot wraking. Hetzelfde geldt voor de ordemaatregel van de rechter om publiek toe te laten tot de publieke tribune in plaats van de zittingzaal en haar weigering het maken van foto-, video- en geluidopnamen toe te staan, haar betrokkenheid bij een cursus later dit jaar waaraan ook advocaten deelnemen en voor de gestelde aangifte tegen haar door verzoeker. Niet is gebleken dat de rechter door het rechtbankbestuur of de president is geselecteerd om deze zaak te behandelen. Hetgeen verzoeker voor het overige ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek heeft aangevoerd, bestaat louter uit gissingen en veronderstellingen en mist aldus feitelijke grondslag.
4. Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn gesteld noch gebleken, dient het wrakingsverzoek als ongegrond te worden afgewezen.
5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de procedure met rolnummer KG ZA 13-628 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingsverzoek werd ingediend.
Aldus gegeven door mrs. A.W.J. Ros, voorzitter, R.H. de Vries en E.D. Bonga-Sigmond, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juni 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.