In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 juni 2013 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van de Stichting Horecaclaim Nederland tegen mr. M.E.B. Terwee, kantonrechter te Amsterdam. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 26 april 2013, naar aanleiding van een comparitie van partijen die op 2 april 2013 had plaatsgevonden. Verzoekster stelde dat de rechter tijdens de comparitie vragen had gesteld die de indruk wekten van vooringenomenheid en dat de rechter niet adequaat had gehandeld in de behandeling van het geschil. De wrakingskamer oordeelde dat de verwijten van verzoekster niet voldoende concreet waren en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer wees het verzoek af op grond van de anti-misbruikbepaling, omdat de gronden voor het verzoek niet gegrond waren. De rechtbank benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat verzoekster misbruik maakte van de mogelijkheid om een wrakingsverzoek in te dienen, en bepaalde dat een volgend verzoek van verzoekster in deze zaak niet in behandeling zou worden genomen. De procedure werd hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.