ECLI:NL:RBAMS:2013:8723

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
AWB-12_4506
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boete wegens overtreding van de Huisvestingswet en de vraag van informed consent bij huisbezoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 december 2013 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een boete van € 3.000,-- die haar was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De boete was opgelegd wegens een overtreding van artikel 7, tweede lid van de Huisvestingswet, waarbij verweerder had geconstateerd dat eiseres haar hoofdverblijf had verplaatst en haar woning in gebruik had gegeven aan derden. Eiseres betwistte deze constatering en voerde aan dat er geen sprake was van 'informed consent' bij het huisbezoek dat door de inspecteurs was uitgevoerd.

De rechtbank overwoog dat zij uitgaat van de juistheid van de bevindingen die zijn neergelegd in het op ambtseed opgemaakte rapport van bevindingen. Dit rapport toonde aan dat de dochter van eiseres toestemming had verleend aan de inspecteurs om de woning te betreden en dat zij op de hoogte was gesteld van het doel van het huisbezoek. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was om te oordelen dat deze toestemming niet voldeed aan de vereisten van 'informed consent'.

Vervolgens beoordeelde de rechtbank de bewijsvoering van verweerder met betrekking tot de stelling dat eiseres haar hoofdverblijf niet op het adres had waar zij ingeschreven stond. De rechtbank oordeelde dat de door verweerder aangedragen bewijsmiddelen onvoldoende waren om het belastend besluit te dragen. Eiseres had een niet ongeloofwaardige uitleg gegeven over haar woonsituatie, ondersteund door verschillende bewijsmiddelen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waarbij het college werd opgedragen het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden en de proceskosten te vergoeden.

De rechtbank concludeerde dat er geen schending van de redelijke termijn was, aangezien er sinds het primaire besluit nog geen twee jaren waren verstreken. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen omdat eiseres de gestelde schade niet had onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 12/4506

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2013 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde mr. C.G.M. Oosterwijk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde mr. F.M.E. Schuttenhelm).

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder een overtreding van artikel 7, tweede lid van de Huisvestingswet geconstateerd en aan eiseres een boete opgelegd van € 3.000,--.
Bij besluit van 1 augustus 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1 Eiseres is op 16 oktober 2008 gehuwd met [naam echtgenoot] ([achternaam echtgenoot]). Eiseres staat samen met haar kinderen [naam kind1] en [naam kind2] ingeschreven op het adres [adres1] te [woonplaats]. [achternaam echtgenoot] staat ingeschreven op het adres [adres2] te [woonplaats2].
1.2 Op 29 mei 2010 is bij verweerder een melding binnengekomen dat eiseres feitelijk niet op het adres[adres1] te [woonplaats] zou wonen, dat haar dochter daar woont met haar vriend en dat de zolderkamer wordt onderverhuurd. De melder wenst anoniem te blijven.
1.3 Naar aanleiding van de melding heeft verweerder onderzoek gedaan. Er is onder meer onderzoek gedaan naar de inschrijvingen in de gemeentelijke basisadministratie en er heeft op 22 juli 2010 een huisbezoek plaatsgevonden op het adres[adres1] te [woonplaats]. De dochter van eiseres, [naam kind1], was op dat moment in het huis aanwezig. Van de bevindingen is een rapport van bevindingen opgemaakt met afsluitdatum 19 augustus 2010.
1.4 Verweerder heeft eiseres bij brief van 12 november 2011 bericht het voornemen te hebben aan haar een boete op te leggen. Hierop heeft eiseres bij brief van 23 november 2011 een zienswijze ingediend.
1.5 Bij het primaire besluit heeft verweerder geconstateerd dat eiseres haar hoofdverblijf heeft verplaatst naar [woonplaats2] en haar woning in gebruik heeft gegeven aan derden. Verweerder heeft eiseres een boete van € 3.000,- opgelegd. Het hiertegen gerichte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
1.6 Eiseres heeft in beroep het bestreden besluit gemotiveerd betwist.
2.1 Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.2 Uit artikel 5, eerste lid, van de Huisvestingswet volgt dat de gemeenteraad, voor zover dat in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte noodzakelijk is, in de huisvestingsverordening woonruimte kan aanwijzen die niet voor bewoning in gebruik mag worden genomen of gegeven, indien voor het in gebruik nemen daarvan geen huisvestingsvergunning is verleend.
Uit artikel 7, tweede lid, van de Huisvestigingswet volgt dat het verboden is een woonruimte, aangewezen overeenkomstig artikel 5, voor bewoning in gebruik te geven aan een persoon die niet beschikt over een huisvestingsvergunning.
2.3 Uit artikel 60, eerste lid, van de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2010 volgt – voor zover van belang – dat het college van burgemeester en wethouders een bestuurlijke boete kan opleggen bij overtreding van artikel 7 van de wet.
3.1 Eiseres heeft aangevoerd dat ten aanzien van het huisbezoek geen sprake was van ‘informed consent’. Eiseres heeft, kort samengevat, betoogd dat haar dochter geen toestemming heeft gegeven voor het huisbezoek, dat zij dacht dat de inspecteurs kwamen voor een inspectie van de woning en dat een puntenwaardering van de woning zou plaatsvinden. Dat is ook de reden waarom ze de inspecteurs tot de woning heeft toegelaten. De inspecteurs hadden duidelijk moeten aangeven wat het doel van het bezoek was, aldus eiseres.
3.2 Uit het rapport van bevindingen van 19 augustus 2010 volgt dat voordat de dochter van eiseres de inspecteurs binnenliet, zij haar hebben meegedeeld dat ze van de Dienst Wonen waren en haar een legitimatie hebben laten zien. Verder volgt uit het rapport dat ze hebben verteld dat ze langskwamen om de woonsituatie te bekijken en de woning op te meten in verband met de huisvestigingsvergunning. Nadat de dochter van eiseres hen binnen heeft gelaten, heeft men plaatsgenomen in de woonkamer en is nogmaals uitgelegd door de inspecteurs waarom ze langskwamen. In het rapport is vermeld dat de inspecteurs hebben gemeld dat ze ook langskwamen om de woonsituatie te bekijken en de inschrijvingen te controleren. De rechtbank overweegt dat uit het rapport van bevindingen volgt dat de inspecteurs duidelijk hebben verteld waarom zij een huisbezoek wilden afleggen voordat zij de woning betraden. Nadat zij de woning hadden betreden, hebben ze dit nogmaals uitgelegd. De dochter van eiseres heeft verschillende vragen beantwoord, de inspecteurs in alle kamers van het huis toegelaten en bevestigend geantwoord op de vraag of foto’s mochten worden gemaakt. De rechtbank overweegt onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) (onder andere de uitspraak van 16 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1544) dat zij uitgaat van de juistheid van de bevindingen die zijn neergelegd in het op ambtseed opgemaakte rapport van bevindingen. Uit het rapport van bevindingen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de dochter van eiseres toestemming heeft gegeven aan de inspecteurs om de woning te betreden en een huisbezoek af te leggen. Nu uit het rapport van bevindingen volgt dat de dochter van eiseres toestemming heeft verleend aan de inspecteurs om de woning te betreden en dat zij op de hoogte is gesteld van het doel en de reden van het huisbezoek, bestaat geen grond voor het oordeel dat deze toestemming niet was gebaseerd op volledige aan haar verstrekte informatie en daarmee niet voldeed aan de vereisten van ‘informed consent’. De beroepsgrond slaagt niet.
4.1 Verweerder heeft aan zijn standpunt dat eiseres niet haar hoofdverblijf heeft in [woonplaats] en haar huis in gebruik heeft gegeven aan derden, de volgende bewijsmiddelen ten grondslag gelegd:
  • het rapport van bevindingen met daarin de verklaring van de dochter van eiseres;
  • een tekst op de website van yogacentrum [naam yogacentrum];
  • een interview in [plaatselijke krant];
  • een verklaring van een buurtbewoner;
  • informatie van [naam1] betreffende een kredietaanvraag in het kader van een verlenging van een Vodafone abonnement op naam van eiseres en met als adres de woning in [woonplaats2];
  • een verklaring van de aannemer.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat met het in gebruik geven aan derden, beide dochters van eiseres en het vriendje van de dochter worden bedoeld.
4.2 Eiseres heeft gemotiveerd betwist dat zij haar hoofdverblijf niet in [woonplaats] heeft en dat zij haar woning in gebruik zou hebben gegeven aan derden. Ze heeft aangevoerd dat de door verweerder naar voren gebrachte bewijsmiddelen onvoldoende zijn ter onderbouwing van dit standpunt. Eiseres heeft onder meer gewezen op de volgende bewijsmiddelen:
  • verklaringen van twee buren;
  • een verklaring van de dochter van eiseres, [naam kind1];
  • post geadresseerd aan eiseres op het adres in [woonplaats];
  • verklaringen van vrienden, kennissen en oud-collega’s;
  • stukken ter onderbouwing van haar standpunt dat de woning van [achternaam echtgenoot] in [woonplaats2] niet geschikt is voor permanente bewoning.
4.3 De rechtbank overweegt allereerst dat sprake is van een belastend besluit dat een punitief karakter heeft. Verder wijst de rechtbank erop dat eiseres ten tijde in geding inschreven stond op het adres [adres1] te [woonplaats]. Het ligt vervolgens op de weg van verweerder om afdoende aannemelijk te maken dat eiseres niettemin haar hoofdverblijf niet op dat adres heeft en de woning aan derden in gebruik heeft gegeven. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hierin niet is geslaagd en overweegt daartoe als volgt.
4.4 Uit de verklaring van [naam kind1], zoals afgelegd tijdens het huisbezoek, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet duidelijk dat eiseres niet haar hoofdverblijf heeft in de woning in [woonplaats]. De vraagstelling is hiervoor onvoldoende concreet. Met name blijkt hier niet uit hoe vaak eiseres in [woonplaats2] verblijft. [naam kind1] heeft namelijk tijdens het huisbezoek verklaard dat zij in de woning woont met haar moeder, stiefvader en zusje, dat haar moeder en stiefvader veel weg zijn en momenteel op vakantie zijn, dat haar stiefvader een huis heeft in [woonplaats2] en eigenlijk daar woont en dat hij en haar moeder veel in het andere huis zijn. Het is hierbij niet uit te sluiten dat met de verklaring niet iets anders is beoogd dan hetgeen eiseres heeft toegelicht. Eiseres heeft immers verklaard dat zij gelet op haar huwelijk met [achternaam echtgenoot] regelmatig in [woonplaats2] is, maar daar niet (samen)woont. Eiseres heeft daarnaast verklaard dat zij in de betreffende zomerperiode meer in [woonplaats2] verbleef zonder dat zij haar hoofdverblijf heeft willen verplaatsen en dat de verklaring van de dochter in dat licht moet worden bezien. Volgens eiseres is de woning in [woonplaats2] een vakantiewoning die niet voor permante gezinsbewoning geschikt is. Zij heeft ter onderbouwing daarvan een verklaring overgelegd van de beheerder. De rechtbank overweegt verder dat de verklaring van de aannemer onvoldoende is om te kunnen constateren dat eiseres er niet woont. De enkele omstandigheid dat de aannemer eiseres nooit heeft gezien en van de dochter een sleutel heeft gekregen is daartoe ontoereikend. De verklaring van de aannemer dat volgens hem de dochter er met een paar meisjes woont en dat volgens collega’s op zolder twee meisjes woonden, houden veeleer een conclusie of indruk in dan een feitelijke waarneming. Onduidelijk is hoe de aannemer of de betreffende collega’s tot deze conclusies zijn gekomen. De vermelding dat de woning er studentikoos uitziet, is hiervoor niet genoeg. Ook wanneer de overige bewijsmiddelen worden bekeken, volgt daaruit niet hoe vaak eiseres in [woonplaats] of [woonplaats2] verblijft. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres tegenover het standpunt van verweerder een niet op voorhand ongeloofwaardige uitleg heeft gegeven die wordt ondersteund door bewijsmiddelen.
4.5 De rechtbank is van oordeel dat zij gelet op het voorgaande niet kan vaststellen dat eiseres niet langer zou wonen in de woning in [woonplaats] alsmede dat zij haar woning in gebruik zou hebben gegeven aan derden. De bewijsmiddelen die verweerder heeft aangedragen zijn onvoldoende om een belastend besluit als het onderhavige te kunnen dragen, mede gelet op de door eiseres gegeven uitleg en onderbouwing daarvan. Nu de beroepsgrond van eiseres slaagt, behoeven de overige gronden geen bespreking.
5.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Niet valt in te zien dat verweerder alsnog kan aantonen dat eiseres ten tijde van belang niet woonachtig was op het adres in [woonplaats]. De rechtbank ziet dan ook aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
6.
Eiseres heeft ten slotte aangevoerd dat sprake is van een schending van de redelijke termijn. De rechtbank overweegt dat aangezien sinds het primaire besluit van 23 februari 2012 (zijnde de kennisgeving van de boete) en de onderhavige uitspraak nog geen twee jaren zijn verstreken geen sprake is van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart draagt zij verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,-- aan eiseres te vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht tot een bedrag van € 944,--, te betalen aan eiseres (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,-- en een wegingsfactor 1). Voor een vergoeding van de overige door eiseres genoemde kostenposten ziet de rechtbank geen aanleiding, reeds omdat deze kosten niet zijn onderbouwd. Nu eiseres geen rechtsbijstand heeft genoten tijdens de bezwaarprocedure kent de rechtbank haar geen proceskosten in dat kader toe. Het verzoek om schadevergoeding wijst de rechtbank af, omdat eiseres de door haar gestelde geleden schade niet heeft onderbouwd.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,-- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 944,-- te betalen aan eiseres;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Bakker, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Jong, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2013.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
Coll: LW
SB