In deze zaak heeft eiser, een persoon die in Nederland verblijft, een verzoek ingediend om een zuiver schadebesluit bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Dit verzoek was gericht op de vergoeding van een bedrag dat door de belastingdienst was teruggevorderd, omdat eiser ten onrechte huur- en zorgtoeslag had ontvangen. Eiser stelde dat hij mocht vertrouwen op de informatie op zijn verblijfsdocument, dat een langere verblijfsduur aangaf dan daadwerkelijk was verleend. De rechtbank Amsterdam oordeelde dat het relativiteitsvereiste in de weg stond aan de vergoeding van de gevorderde schade. Dit vereiste houdt in dat er een direct verband moet zijn tussen de schade en de onrechtmatige daad van de overheid. De rechtbank concludeerde dat de verstrekking van een onjuist verblijfsdocument niet automatisch leidt tot schadevergoeding voor de teruggevorderde toeslagen, omdat de regels omtrent verblijfsvergunningen niet zijn bedoeld om vermogensschade te vergoeden.
Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen beslissing heeft genomen op zijn verzoek om een dwangsom toe te kennen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de beslissing op bezwaar voor 1 oktober 2012 was genomen, de uitzondering in de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen niet van toepassing was, omdat het hier ging om een zuiver schadebesluit. De rechtbank oordeelde dat verweerder in zijn besluit een dwangsom aan eiser had moeten toekennen, omdat hij te laat had beslist op het verzoek van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en kende een dwangsom van € 100,-- toe aan eiser, evenals een vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.
De uitspraak is gedaan door mr. C. Bakker op 18 december 2013, en de rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.