In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is verdachte vrijgesproken van mensenhandel en witwassen. De zaak betreft de beschuldigingen dat verdachte, samen met anderen, zich schuldig zou hebben gemaakt aan mensenhandel jegens twee vrouwen, [betrokkene B] en [betrokkene I], en aan het medeplegen van witwassen van de opbrengsten uit prostitutiewerkzaamheden. De rechtbank heeft op 11 november 2013 uitspraak gedaan na een onderzoek dat plaatsvond op de terechtzittingen van 11, 15 en 16 oktober 2013. De officier van justitie, mr. A.M. Grüschke, had vrijspraak gevorderd, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. F.E. van der Zee, heeft eveneens gepleit voor vrijspraak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de bemoeienissen van de verdachte met het werk van zijn vrouw/partner niet hebben geleid tot een situatie waarin deze vrouw/partner niet in vrijheid haar werkzaamheden heeft kunnen voortzetten. De rechtbank oordeelde dat het enkel aanmoedigen van een prostituee niet voldoende is om te spreken van strafbare mensenhandel. De rechtbank heeft ook de geldigheid van de dagvaarding beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet voldeed aan de eisen van het Wetboek van Strafvordering, waardoor een deel van de tenlastelegging nietig werd verklaard.
De rechtbank heeft verder overwogen dat er onvoldoende bewijs was voor de elementen van dwang en uitbuiting zoals bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De verklaringen van de betrokkenen, waaronder die van [betrokkene B], gaven geen steun aan de beschuldigingen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van dwangmiddelen en dat de verdachte niet heeft gehandeld met het oogmerk van uitbuiting. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel de tenlastelegging van mensenhandel als van het medeplegen van witwassen.